Bloedgroep bepalen

Theorie over bloedgroepantigenen

Er zijn acht verschillende soorten bloedgroepen in het ABO-systeem, waarbij twee factoren bepalen welke bloedgroep je hebt.
- Het wel of niet hebben van antigeen A of B.
- Het hebben van de resusfactor, ofwel of je positief of negatief bent.

Elke bloedgroep heeft dan ook weer zijn eigen antistoffen erin ronddwarrelen, wat weer te maken heeft met de bloedgroep die je hebt. Je hebt antistoffen voor de letters die je niet zelf hebt, wat dus nul, één of twee soorten antistoffen kan zijn. Of je resuspositief of niet bent, heeft hier geen invloed op/

Hier een tabel om het duidelijker te maken:

Bloedgroep: À+ B+ AB+ O+ A- B- AB- O-
Antistoffen B A / AB B À / AB

Bij bloedtransfusie moet er goed gekeken worden naar het bloed van de mensen. Iemand met bloedgroep O, bijvoorbeeld, kan geen bloed krijgen van iemand met bloedgroep A, aangezien O antistoffen voor A. Ditzelfde geldt ook voor B, dus iemand met O kan alleen bloed van een ander persoon met O krijgen. Aangezien iemand met AB geen antistoffen heeft tegen welke bloedgroep dan ook, kan die gerust ontvangen van iedereen. Jammer genoeg komt AB maar voor bij een paar procent van de populatie.
Over het algemeen wordt bij het toedienen van bloed van een ander de antistoffen in het donorbloed zo verzwakt dat iemands bloed met bloedgroep A niet spontaan gaat klonteren van de antistoffen als diegene bloed van iemand met bloedgroep O krijgt.

Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag luidde:
Wat is mijn bloedgroep?

Hypothese

Mijn vader is A+ en mijn moeder is O-. Van mijn vader is niet bekend wat hij naast minimaal één A gen heeft. A is dominant, dus hij zou er nog best niks naast kunnen hebben. Mijn moeder heeft bloedgroep en dat is recessief, dus die geeft sowieso bloedgroep O door.
Hieruit leidt ik dat het mogelijk is dat ik A heb, wat de grootste kans is, maar ook dat ik O heb.

Met de resusfactor is het hetzelfde, het wordt aangegeven met de letter D. Mijn moeder is in ieder geval dd, twee keer min, want resuspositief is dominant. Mijn vader is DD of Dd, allebei geeft resuspositief.
Mijn hypothese luidt:

Ik heb bloedgroep A+

Materiaal

2 voorwerpglaasjes
3 cocktail prikkels
1 diabetesprikker
Flesjes met de antistoffen A, B en Resus en met alcohol
Markeerstift
2 gaasjes

Methode

Haal je materiaal bij elkaar en markeer op de glaasjes waar je straks je bloed gaat druppelen. Maak je vinger goed warm, ontsmet het met alcohol op een gaasje en prik erin met de diabetesprikker. Laat drie druppels bloed druppelen op de voorwerpglaasjes en laat je bloedende vinger stoppen. Doe nu bij elke druppel de juiste antistof en roer erin met een cocktailprikker tot je ziet of er klonteringen ontstaan of niet.

Experiment

Ik heb de methode geheel gevolgd en na heel wat aarzelingen toch maar dat naaldje mijn vinger laten prikken. Na het roeren met de cocktailprikker stolde geen van mijn bloed. Bevestiging van de lerares wezen ook uit dat het inderdaad niet gestold was.


Resultaten

Zoals je kunt zien en al gezegd is, is er geen sprake van klonteringen. Er is dus nergens een reactie geweest tussen eventuele antigenen op mijn bloed en de bijbehorende antistoffen.

Conclusie

Geen stolling betekent dus dat er geen reactie was en dat zowel antigeen A, B als de resusfactor niet aanwezig zijn. Daaruit kan ik concluderen dat ik bloedgroep O- heb.

Op grond van cijfers zou je zeggen dat de kans groter is dat ik A+ had, aangezien mijn vader dat had en zowel A als resusfactor erfelijk zijn. Echter bleek mijn vader dus Ax Dd te hebben, waardoor er ook een mogelijkheid van 25% was dat ik zowel resusnegatief was als geen antigenen bezat.

Tabel ter verduidelijking waar x voor geen antigeen staat en 2 maal x bloedgroep O geeft:

x- x-
A+ A+ A+
x+ x+ x+
A- A- A-
x- x- x-

Samenvatting:
Ik heb O- en mijn hypothese was fout.