Algemene informatie over het IQ
Binet
De Fransman Alfred Binet ontwikkelde aan het begin van deze eeuw de eerste testbatterij', een serie van allerlei subtests, die de intelligentie van de testkandidaat zou meten. Eén van de kenmerken van de testen van Binet was dat hij de intelligentiescore afhankelijk maakte van leeftijd. Binet ontwikkelde zijn tests op basis van intellectuele prestaties van kinderen. Een IQ-score moest dan ook vergeleken worden met prestaties van leeftijdsgenoten van het kind. De moeilijkheidsgraad van de verschillende opdrachten in de test was afhankelijk van leeftijd. De testen van Binet kregen een grote populariteit tijdens de Eerste Wereldoorlog. Er moesten veel soldaten geworven worden voor het front. De testen van Binet werden gebruikt om de geschiktheid van soldaten voor verschillende functies in het leger te meten. Na de dood van Binet in 1925 zette zijn naaste medewerker Simon de ontwikkeling van de test voort. Dit leidde tot de Binet-Simon-test. Ook in de Verenigde Staten gingen onderzoekers verder met de tests van Binet. Aan de Stanford University vervolmaakte L.M. Terman de tests van Binet. Dit zou in 1937 leiden tot de uiteindelijke Stanford-Binet-test, die tot halverwege de jaren vijftig de meest gangbare intelligentietest zou blijven. Op de Stanford-Binet-test ontstond na verloop van tijd kritiek. E‚n van de belangrijkste bezwaren was dat het oordeel van de afnemer van de test een te grote invloed had op de uiteindelijke testscore. Hij moest in veel gevallen beslissen of een antwoord op een intelligentietest goed of fout was. Daarmee sloop een element van persoonlijke beoordeling in de test. Een ander punt van kritiek op de Stanford-Binet-test was dat ervaring met bepaalde situaties tot een positiever testresultaat konden leiden. Wanneer iemand met een bepaalde situatie bekend was, dan leidde dit tot een hogere testscore. Er ontstond een behoefte aan een test die aan deze bezwaren tegemoet kwam.
William Stern.
William Stern introduceerde het begrip intelligentiequotiënt (IQ). Dit is de verhouding tussen mentale leeftijd en kalenderleeftijd, vermenigvuldigd met 100. Hieruit volgt de formule:
IQ= (ML: KL) x 100.
Hierin is ML de Mentale Leeftijd en KL de KalenderLeeftijd. De mentale leeftijd is het niveau waarop een kind functioneert. Dit niveau wordt bepaald door een test die Binet en Simon hebben bedacht. Door na te gaan op welke leeftijd de meeste kinderen een probleem kunnen oplossen, wordt de “leeftijdswaarde” van een probleem bepaald. Als dus het merendeel van kinderen van 7 een probleem op kunnen lossen, is de “leeftijdswaarde” 7, wat dus de ML van een kind is. Dankzij dit gevonden ML kun je dus het IQ van een kind bepalen.
Deze methode is echter alleen van toepassing op kinderen. Algemeen wordt aangenomen dat deze methode geschikt is voor kinderen van 5 tot ongeveer 15 jaar oud. Jongere kinderen kun je niet goed testen, vanwege hun beperkte woordenschat. Wetenschappelijk getest is dat het IQ van een kind zich blijft ontwikkelen tot ongeveer het vijftiende levensjaar. Bij intelligente kinderen kan de groei nog even doorgaan, terwijl die bij dommere kinderen al is gestopt. Deskundigen menen dat het IQ na het dertigste weer iets gaat dalen. Als de mentale leeftijd stil staat, klopt bij volwassenen de formule van Stern niet.
Hieruit zou bijvoorbeeld volgen:
IQ van persoon X van 15 jaar: (15:15) x 100= 100
IQ van persoon X 15 jaar later: (15:30) x 100= 50
Dit zou dus betekenen dat het IQ van persoon X in 15 jaar gehalveerd zou zijn en persoon X van iemand met gemiddelde intelligentie tot de zwakzinnigen zou gaan horen. Sterns formule is dus alleen toepasbaar op kinderen en voor het IQ van een volwassene moeten tests gedaan worden op verschillende gebieden, zoals
numerieke intelligentie, abstract redeneren, visueel-ruimtelijke intelligentie etc.
Onderzoek.
Mijn onderzoek bestond allereerst uit de IQ test die in aan de leraren heb gegeven. (zie voor een kopie de bijlage.) deze IQ test heb ik van www.nationaleiqtest.nl. de nationale IQ test is een idee van BNN en ieder jaar komt er een IQ test op TV waar je thuis aan mee kan doen.
Omdat sommige vragen niet op papier te krijgen zijn is de test redelijk simpel en is het visuele onderdeel weggelaten. Hierdoor moest ik ook zelf de berekening maken van de IQ score en zo werd de puntentelling als volgt:
Er zijn 40 vragen. De score die behaald kan worden ligt tussen de 70 en de 150. omdat je 20% goed moet hebben voordat je de 70 haalt, blijven er 32 vragen over. Tussen 70 en 150 zit 80.Dus per vraag komt er een score bij van 80/32 = 2,5 dit wordt afgerond op 3, omdat je geen half IQ kan hebben. Bij een IQ is 100 gemiddeld. Dan heb je de helft van de vragen goed. Vanaf dan loopt het IQ langzamer op. Met een IQ boven de 130 ben je hoogbegaafd. Vanaf dan loopt het weer harder op.
Het schema ziet er dus als volgt uit.
Aantal vragen goed IQ score
8 70
9 73
10 76
11 79
12 82
13 85
14 88
15 91
16 94
17 97
18 100
19 103
20 106
21 108
22 110
23 112
24 114
25 116
26 118
27 120
28 122
29 124
30 126
31 128
32 130
33 133
34 135
35 138
36 140
37 143
38 145
39 148
40 150
Berekeningen voor de standaardafwijking.
Bij het berekenen van de standaard afwijking komen een aantal stappen voor. Ik zal eerst de resultaten van de IQ test laten zien, (dit zijn ook de waarnemingsgetallen), een tabel, het gemiddelde, de modus en de mediaan.
Resultaten IQ test en de waarnemingsgetallen
128, 133, 140, 140, 143, 143, 143, 148, 148, 148,
tabel:
IQ 128 133 140 143 148
1 1 2 3 3
Het gemiddelde
?f = 1+1+2+3+3= 10
x = ?fx / ?f = (1 × 128 + 1× 133 + 2× 140+ 3 × 143 + 3×148)/10
= 1414/ 10 = 141,4
De modus is het waarnemingsgetal met de grootste frequentie hier zijn dat 143 en 148.
De mediaan: er zijn 10 waarnemingsgetallen dus 5e en 6e / 2
Dat is (143 + 143) / 2 = 143
De standaard afwijking.
Voor het berekenen van de standaardafwijking moet je eerst van elk waarnemingsgetal de afwijking van het gemiddelde (deviatie) weten. Je krijgt de afwijking van het gemiddelde van een waarnemingsgetal x door x van het gemiddelde x af te trekken.
Deviatie d = x – x
Standaardafwijking : vS d²/n met d = x – x
De gegevens die we hebben zijn:
S = 10
x = 141,1
x = van alle getallen een deviatie maken, die kwadrateren en het gemiddelde van de kwadraten nemen.
x wordt dus als volgt:
de deviaties van 128, 133, 140, 143, 148.
128 – 141,4 = -13,4
133 - 141,4 = -8,4
140 - 141,4 = -1,4
143 - 141,4 = 1,6
148 - 141,4 = 6,6 de kwadraten zijn: -13,4² = 179,56
-8,4² = 70,56
-1,4² = 1,96
1,6² = 2,56
6,6² = 43,56
het gemiddelde van de kwadraten:
179, 56 + 70,56 + 1,96 + 2,56 + 43,56 = 298,2
298,2 / 10 = 29,82
De standaardafwijking is:
vS d²/n
dit is dus de v van 29,82 à 5,46
5,46 geeft de spreiding van de getallen weer.
De normale verdeling.
Bij de normale verdeling wordt het gemiddelde aangegeven met µ
En de standaardafwijking met s
µ = 141,4
s = 5,46
bij een normaal kromme ligt µ in het midden.
Vanaf µ kun je 2 kanten op: µ-s en µ+s
141,4 – 5,46 = 135,94
141,4 + 5,46 = 146, 86
In een figuur ziet dit er zo uit:
µ-2s µ-s µ µ+s µ+2s
Uit de cijfers blijkt dat 50% van de waarnemingsgetallen hieraan voldoet. Dit is ook in de grafiek te zien.
Bij µ-2s en µ+2s zijn de getallen 130,48 en 152,32 ligt 90% van de waarnemingsgetallen binnen de grenzen.
Wat opvalt bij de resultaten is dat ze afwijken van de vuistregel bij de normale verdeling.
De vuistregel luidt namelijk:
1. 68% van alle waarnemingsgetallen ligt tussen µ-s en µ+s
2. 95% van alle waarnemingsgetallen ligt tussen µ-2s en µ+2s
De afwijkende getallen zijn te verklaren doordat er weinig waarnemingsgetallen gebruikt zijn. Hoe meer waarnemingsgetallen er zijn, hoe dichter je bij de 68% en 95% zit.
Heb je maar 3 waarnemingsgetallen zit je verder van de 68% dan dat je 20 waarnemingsgetallen hebt.
Een voorbeeld bij 3 waarnemingsgetallen is:
10, 20 en 30. Het gemiddelde is 20. Stel dat de standaardafwijking 5 is, dan valt er meer 1 getal binnen die grens.
In plaats van 68% kom je dan op 33,3%
Maar als je 20 waarnemingsgetallen hebt:
11, 12, 13, 14, 16, 18, 19, 22, 23, 24, 27, 28, 29, 30, 34, 36, 37, 38, 40, 41.
Het gemiddelde is 25, 6 en de standaard afwijking is 10.
De grenzen zijn dan: 15, 6 en 35, 6. tussen deze grens vallen 11 getallen.
Dit is 55%. Dit zit dichter bij de 68%.
IQ feitjes
· Veel blowen beïnvloedt je IQ.
· Kinderen die borstvoeding hebben gehad hebben op latere leeftijd gemiddeld genomen een hoger IQ (10 punten hoger) dan kinderen die geen borstvoeding hebben gehad. (Moedermelk bevat stoffen die belangrijk zijn voor de bouw van zenuwcellen en de transport van zenuwimpulsen).
· Je IQ is een beetje gerelateerd aan de snelheid waarmee je eenvoudige dingen tegelijkertijd doet, zoals kauwgom kauwen en lopen.
· Je school afmaken kan je IQ verhogen. Je IQ neemt af tijdens de zomervakantie.
· Er is een heel klein verband tussen de grootte van je hoofd en je intelligentie.
· Er wordt beweerd dat de IQ’s blijven stijgen, met zo’n 20 punten per generatie. Helemaal bewezen is dat nog niet.
REACTIES
1 seconde geleden
B.
B.
het gemiddelde van de kwadraten:
179, 56 + 70,56 + 1,96 + 2,56 + 43,56 = 298,2
298,2 / 10 = 29,82
Dit is niet juist denk ik, omdat ieder kwadraat eerst met de frequentie moet worden vermenigvuldigd, dan optellen en dan delen door de som van iedere frequentie (10).
Dus :
(1 * (13,4)2) + (1 * (8,4)2) + (2 * ( 1,4)2) + (3 * ( 1,6)2) + (3 * ( 6,6)2)
= 392,4
392,4 / 10 = 39,2
wortel(39,2) = 6,26
Zie de uitleg op http://www.wiswijzer.nl/pagina.asp?nummer=50
17 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
Het is echt een prachtig PO, maar we snappen de formule niet helemaal, wat is n precies? en wat is die v daarvoor?
hopelijk wil je terugmailen
groetjes Sanne en Aar
19 jaar geleden
Antwoorden