Inleiding.
Na een heleboel verschuiven van onderwerp hebben we nu een onderwerp gevonden dat we snappen en ook wel leuk vinden. Het was best nog wel ingewikkeld omdat er boeken ook in het Engels waren en die moest je dan vertalen.
We gaan hierin uitleggen wat IQ nou precies is, berekeningen geven, wat IQ met de maatschappij te maken heeft, bijv. bij welk IQ je wat bent en welke beroepen daarmee heeft te maken. En we gaan een eigen kleine test met een paar medescholieren doen.
De geschiedenis van de intelligentietest.
Het begin van het testen ligt minder dan een eeuw terug. Filosofen zijn altijd geïnteresseerd geweest in de kenvermogens van het verstand, d.w.z die vermogens die betrekking hebben op intellectuele processen. Dit houdt in; het denken en de waarneming van de buitenwereld. Psychologen kwamen al vroeg op het idee dat sommige fysiologische begrippen (bijv. de relatieve snelheid van de zenuwimpulsen in het centrale zenuwstelsel) te maken zouden kunnen hebben met de verschillen in intellectuele begaafdheid. Een aantal benaderingen van dit vraagstuk werden geprobeerd, waaronder het meten van de reactiesnelheid van de kniepeesreflex, d.w.z de snelheid waarmee de voet omhoog gaat wanneer er met een rubberhamertje tegen de knieschijf getikt wordt.
Het resultaat van al dit werk was tamelijk negatief: neurologische verschillen van het onderzochte type, bleken geen onderscheid aan te geven tussen bijzonder intelligente studenten en mensen die mentale defecten hadden, óf de toegepaste methoden waren niet nauwkeurig genoeg om deze verschillen aan het licht te brengen. Dezelfde uitkomst kreeg men toen er pogingen werden gedaan om de hersens van bijzonder begaafde en bijzonder domme mensen te wegen en te ontleden; er werden wel enige onbetekenende verschillen gevonden, maar die waren te onduidelijk om grond te bieden aan de verwachting dat dit een vruchtbare benadering was.
Tenslotte kwam de Franse psycholoog Binet met iets dat niet alleen de juiste weg bleek, maar ook zeer voor de hand liggend; het denkbeeld dat mentale kwaliteiten en functies gemeten moesten worden door mentale testen die duidelijk op deze kwaliteiten en functies betrekking hadden. Door deze testen verkreeg men de mentale leeftijd van een kind.
Hierna kwam de Duitse filosoof en psycholoog William Stern met een nieuw begrip: het intelligentiequotiënt (IQ). Hierin gebruikte hij de mentale en de kalenderleeftijd om het IQ te berekenen. Het IQ heeft onmiddellijk populariteit gekregen. Ondanks zijn vele onvolkomenheden is het waarschijnlijk een van de meest bekende psychologische begrippen gebleven onder leraren, psychiaters, maatschappelijk werkers en anderen die niet op een of andere wijze bij de psychologie betrokken hoeven te zijn.
Hoe dacht William Stern over intelligentie? (1871-1938)
William Stern dacht dat de persoonlijke psyche het probleem van de 20 eeuw was. Hij wilde mensen indelen op het type.
Stern starten het onderzoek omdat hij dacht dat de kern van persoonlijkheid en de intelligentie kon vinden. Hij was beïnvloed door het werk van Binet en zijn studies over de intelligentie van kinderen. Hij ging kijken naar andere onderzoeken en bedacht het idee om het resultaat van de intelligentie test in de vorm van een nummer te geven, intelligentiequotiënt. De Duitse psycholoog william Stern ontwikkelde het idee van de intelligentie quotiënt in 1912.
Zijn definitie van intelligentie was: ‘een normale capaciteit van het zelfbewust zijn van nieuwe behoeftes en een normale toepassingsvermogen tot het oplossen van problemen en de toestand van het leven.´ Hij is het eens dat intelligentie betekend 'een algemene capaciteit waarvan kleuren in een bepaalde manier het mentale gedrag bepalen van een individu. Maar er zijn personen die een hoog niveau van intelligentie hebben maar die beter zijn in kritisch werk dan in synthetisch werk. Maar er zijn ook mensen waarvan de respectieve activiteiten van de intelligentie beter zijn die beter zijn in spontane activiteiten.
Stern keek naar de indivuele scores en de mentale leeftijd, dat kon verschillen met de werkelijke leeftijd. Hij naam de mentale leeftijd en deelde het met de werkelijke leeftijd, dit noemde hij het intelligentiequotiënt.
William Stern zorgde voor een getal waarmee je je eigen intelligentie kon vergelijken met de intelligentie van anderen. Hij noemde dit het intelligentiequotiënt, IQ. Hij maakte gebruik van de mentale leeftijd in zijn formule om het IQ te bereken: IQ = (ML : KL) x 100
Als je hiermee het IQ had berekend moest je nog wel rekening houden met het idee van Stern over intelligentie. Het begrip intelligentie kan namelijk op veel verschillende manieren worden uitgelegd en getoetst.
William Stern vond dat intelligentie de begaafdheid is tot aanpassing door denkmiddelen van de reacties der persoonlijkheid op nieuwe en onverwachte situaties in de buitenwereld. Begrijpelijk is dat als je het begrip intelligentie een andere betekenis geeft, de uitslag van de test niet meer klopt.
Bekijk de volgende definities van intelligentie:
· Intelligentie is het vermogen om problemen op te lossen.
· Intelligentie is het vermogen om kennis en gegevens te formuleren en toe te passen.
· Intelligentie is de capaciteit om via leren zich aan de omgeving aan te passen.
· Intelligentie is rationeel (logisch) denken.
Bij deze definities is aan intelligentie elke keer een andere betekenis gegeven. Er moet dus erg opgepast worden met het begrip intelligentie.
Eerder had Stern het Frans boek 'niveau intellectueel' vertaald in het Duits 'intelligenzalter. Het viel Francher op dat de term leeftijd meer precisie in houdt dan dat de aangeboren volgorde dan Binets term van niveau. Stern is een veelzijdig persoon hij produceerde 'Person und Sache: System der philosophischen Weltanschauung' waarin hij voorstander is van de studie over de hele persoon. Hij gelooft dat de mentale functie midden in persoon zit, wat daar meer zit voor de studie ervan dan voor de functie. Op dit punt is het concept ontstaan van het meeste mentale vermogen testen en ene standaard score is ontstaan. Iemand kan opmerken dat de test al is toegepast op de onverenigbare theorie van de intelligentie. Een tweede punt dat het waard is om te melden is 'Catch 22' waarin de individuen verantwoordelijk zijn voor het verbeteren van de resultaten, wat tegen de limit is van de verbetering van wat intelligentie is?
Hoe is het IQ verdeeld in de maatschappij?
Een IQ-test is in principe niet heel belangrijk en wordt in het dagelijkse leven ook niet veel gebruikt. Hiermee bedoel ik voor een baan of om een school te kiezen. Mensen weten hun beperkingen zelf en hebben daar geen test voor nodig. Bij psychiaters en in inrichtingen wordt het wel vaak gebruikt, om toch te kijken of ze inzicht hebben en logisch kunnen denken.
Een typisch moderne intelligentietest zal uitwijzen dat ongeveer 68 % van de bevolking een IQ heeft tussen 84 en 116, 34 % boven de 100 en 34 % eronder. Buiten deze grote middengroep zijn er ongeveer 13,5 % met een IQ van 116-132, 2 % met een IQ tussen 132-148, 0.5 % met een IQ boven de 148.
Voor het behalen van de middelbare school mag men een IQ van circa 115 verwachten en voor het behalen van een universitaire opleiding een gemiddelde van 125. Bekijken we de groep beneden het normale gemiddelde, dan vinden wij een zelfde beeld van 13.5 % met een IQ tussen 68 en 84, 2 % tussen 52 en 68, en 0.5 % lager.
In feite is dit symmetrische beeld wat geïdealiseerd; er is namelijk een klein aantal stofwisselingsziekten en andere afwijkingen die de intelligentie in negatieve zin beïnvloeden en mensen met een zeer laag IQ doen toenemen. Mensen met een IQ beneden 70 worden in de leerboeken soms geclassificeerd als zwakzinnig. Er is zelfs een gepreciseerde onderscheiding in groepen, die hen verdeelt in debielen, met een IQ van 50-70, imbecielen, met een IQ van 25-50, en idioten, met een IQ beneden 25.
Men neemt aan dat de debiel nuttige bezigheden aan kunnen leren en zich onder toezicht kan aanpassen. De imbeciel moet in een inrichting leven, is in staat zich te voorzien van eenvoudige persoonlijke behoeften en tot het afwenden van gevaar. De idioot kan zelfs dit niet. In de praktijk wordt aan de hand van een veel uitgebreider stelsel van criteria dan een eenvoudige intelligentietest vastgesteld of een persoon wel of niet zwakzinnig is. Dit heeft in ieder geval weinig te maken met intelligentie.
Wanneer de patiënten van een inrichting voor zwakbegaafde worden getest, wordt soms een IQ van 125 gemeten. Dit is echter in veel gevallen te wijten aan fouten in de oorspronkelijke test, die vroeger gewoonlijk werd afgenomen door medici. Deze waren helaas te weinig getraind in het hanteren van intelligentietesten en zij waren niet goed ervan op de hoogte hoe ze de resultaten moesten uitleggen. Punt blijft niettemin dat het begrip ‘zwakbegaafd’ in zijn wettelijk aspect slechts een oppervlakkige relatie heeft met intelligentie.
Wij zouden verwachten dat intelligentietesten ons de verschillen toonden in geestelijke capaciteiten tussen mensen in verschillende beroepen in relatie met de intellectuele vereisten van deze beroepen. Op dit gebied zijn al vele studies gemaakt.
Intelligentiequotiënt van groepen mensen uit acht verschillende sociale lagen BEROEP ouders en kinderen.
1. Hogere intellectuele en hogere administratieve beroepen 153 120
2. Lagere intellectuele beroepen; technisch en leidinggevend werk 132 115
3. Beter geschoolde arbeid, lagere administratieve beroepen 117 110
4. Geschoolde arbeid 109 105
5. Half geschoolde arbeid 98 97
6. 0ngeschoolde arbeid 87 92
7. 0nregelmatige arbeid 82 89
8. In inrichtingen opgenomen 57 67
Er is een duidelijke daling van de hogere intellectuele en administratieve beroepsgroepen, met een gemiddeld IQ van 153, naar de groep van de ongeschoolden en onregelmatig te werk gestelde waarvan het IQ in de 80 ligt. De gegeven cijfers zijn natuurlijk voor alle groepen gemiddelden; gewoonlijk overlappen de groepen elkaar aanzienlijk.
Het totale verband tussen intelligentie en sociale status komt duidelijk uit, maar verre van perfect: wanneer men iemands intelligentie tracht te bepalen naar zijn beroep, zal men vaker juist schatten dan wanneer men het op goed geluk probeert, maar toch zal men er nog zo vaak naast zitten, dat de poging niet de moeite waard is. Tot zover wat de `betekenis' van intelligentie betreft op het gebied van beroep en sociale status.
Wij moeten ons nu bezighouden met enige problemen die het begrip `intelligentiequotiënt' doet ontstaan. In de eerste plaats is er het vraagstuk van de bestendigheid. Het is duidelijk dat wij het IQ op twee verschillende manieren kunnen gebruiken. We kunnen zeggen: hier zijn twee kinderen; welke van de twee heeft een hoger IQ en is daarom beter geschikt voor deze moeilijke taak? Op deze wijze zouden wij het IQ beschouwen als een maatstaf voor de verstandelijke mogelijkheden op dit moment, ongeacht hun ontwikkeling in de toekomst.
Wij kunnen het IQ echter ook op een heel andere manier gebruiken door te zeggen: welke van deze beide kinderen heeft een hoger IQ? Hier gebruiken wij het IQ als een constante eigenschap van het kind die de rest van zijn leven niet verandert. Als we dit laatste aannemen, wat duidelijk verwerkt is in methoden als die van de voorselectie bij opleidingen, dan moeten we in staat zijn aan te tonen dat het IQ betrekkelijk constant blijft van jaar tot jaar. Dat wil zeggen dat een kind met een IQ van 120 geen IQ van 80 zal blijken te hebben wanneer het aan een opleiding begint. Dit probleem van het vaststellen van de bestendigheid lijkt zeer ingewikkeld. In principe komt het echter neer op een eenvoudige vergelijking van het IQ van een kind op een bepaalde leeftijd en het IQ van hetzelfde kind enkele jaren later.
Deze vergelijking wordt beïnvloed door verscheidene factoren. In de eerste plaats is ze afhankelijk van de leeftijd waarop het kind voor de eerste maal wordt getest. IQ’s die men van zeer jonge kinderen heeft verkregen door testen, zijn praktisch waardeloos, ook IQ’s die vóór het zesde jaar zijn vastgesteld, zijn van zeer weinig nut, behalve in gevallen van ernstige geestelijke afwijkingen. Het verband tussen twee groepen variabelen wordt meestal uitgedrukt in een correlatiecoëfficiënt, die een waarde van + 1.00 krijgt wanneer er volledige overeenstemming is, en een waarde van nul wanneer er alleen maar toevallig relatie bestaat.
De tweede variabele die wij zullen beschouwen, is dat de overeenstemming tussen de eerste en de laatste test geringer wordt als het aantal jaren toeneemt; of anders gezegd: dat de correlatie tussen de eerste en de laatste test verzwakt naargelang de tijd die verstrijkt tussen de momenten van testen. Er blijkt hier een redelijk wetmatig verband te bestaan. Indien de eerste en laatste test niet ver uit elkaar ligt, dat wil zeggen met een week of minder tussenruimte, zal de correlatiecoëfficiënt bij 0,95 liggen. Ieder jaar loopt deze terug met 0.04 tot ca. de leeftijd van zestien jaar.
Dit voert ons tot het derde punt van beschouwing: de maximale leeftijd waarop men een IQ kan vaststellen. Tegen de tijd dat iemand de volwassenheid heeft bereikt, heeft het IQ zich voor een groot gedeelte gestabiliseerd. Het zal dan geen grote veranderingen meer ondergaan, mits het centrale zenuwstelsel niet door ziekte wordt aangetast. Derhalve zal de correlatiecoëfficiënt van de eerste en de laatste testen, wanneer ze beide afgenomen zijn na het twintigste jaar, rond de 0,8 liggen, ongeacht de tijd die tussen de testen is verstreken. In het kader van deze bespreking is het wel duidelijk dat vele voorvechters in de discussie over de voorselectie stellingen verdedigen die niet door de feiten worden gedekt.
Voorstanders van de huidige methoden suggereren ten onrechte dat het IQ van een elfjarige vaststaat; er kunnen zeer duidelijke veranderingen plaatsvinden; bij sommige kinderen kunnen deze veranderingen zeer aanzienlijk zijn. Mensen die de voorselectie veroordelen met het argument dat de intelligentie van een kind op elfjarige leeftijd nog geen vorm heeft aangenomen die een voorspelling mogelijk maakt, hebben het ook bij het verkeerde eind. Het is wel degelijk mogelijk een tot op zekere hoogte nauwkeurige voorspelling te doen; men kan hierin verder komen dan de leek zich dikwijls realiseert.
Zoals zo vaak het geval is met feiten, trachten beide partijen de zaak eerder te bewijzen vanuit hun vooroordelen dan vanuit vaste gegevens. Op dit punt is het wellicht de moeite waard het technische nut van de intelligentietesten bij afwezigheid van een fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, te illustreren. Testen worden gemaakt en geldig bevonden volgens de reeds eerder genoemde gebruiksmethode, namelijk door Pietje hier en nu te vergelijken met Jantje hier en nu.
Er is geen aanwijsbare reden waarom bepaalde testvraagstukken die geschikt zijn voor dit doel, ook de meest geschikte testvraagstukken zijn om de relatieve intelligentie van Jantje en Pietje tien jaar later te voorspellen. Bij een of twee onderzoeken op kleine schaal werden groepen kinderen onder controle gehouden totdat hun IQ als volwassene beschikbaar was. Daarbij werd de mate waarin elk onderdeel van de test zich leent om aan de hand daarvan voorspellingen te doen, vergeleken met de bruikbaarheid voor het bepalen van de intellectuele toestand van het kind op dat moment.
Gebleken is dat er weinig verband bestaat tussen de twee, dat wil zeggen dat een onderdeel dat op dit moment een goede maatstaf is voor de intelligentie van een kind, al of niet een goede maatstaf kan zijn voor zijn toekomstige mogelijkheden. Willen wij onze intelligentietesten gebruiken als maatstaf voor zowel toekomstige als huidige mogelijkheden, een maatstaf die de voorselectie duidelijk bevat, dan moet er nog een massa onderzoek verricht worden over dit vraagstuk. Ook moet er een geheel nieuwe serie testen ontwikkeld worden, aan de hand waarvan men nauwkeuriger voorspellingen kan geven dan nu het geval is met testen nu in gebruik. Zover wij weten, wordt op dit gebied nog geen onderzoek gedaan en worden geen pogingen in het werk gesteld om de bestaande testen op dit punt te verbeteren. Zolang dit vraagstuk nog niet onder handen is genomen, is het niet waarschijnlijk dat wij meer te weten zullen komen over de vraag waarom bij sommige kinderen het IQ hoger wordt en bij anderen lager. Ook zullen wij geen antwoord kunnen vinden op de vraag hoe men deze veranderingen kan voorspellen en of wij ze op een of andere manier kunnen beïnvloeden (door bijv. de stijging te versnellen of de daling te stoppen). Aangenomen dat het IQ in redelijke mate constant is onder zekere nauwkeurig omschreven voorwaarden, komen we nu tot een belangrijke moeilijkheid bij het bepalen van het IQ van oudere kinderen en volwassenen.
De toename en afname van het geestelijk vermogen met het ouder worden is reeds door vele psychologen onderzocht. Er is een tamelijk snelle groei vanaf de geboorte tot het twaalfde jaar; daarna is de groei minder en de curve bereikt haar hoogtepunt rond het vijftiende jaar. Het IQ blijft enige tijd op dat niveau en begint dan te dalen. Dit is het gemiddelde beeld, maar het gemiddelde kan zeer misleidend zijn. Bij personen met een lage intelligentie, dat wil zeggen met een IQ van 80 of lager, houdt de groei eerder op en zet de daling eerder en sneller in dan het geval zal zijn bij de grote middengroep met een IQ tussen 90 en 110.
Daarentegen is de groeiperiode bij mensen met een hoge intelligentie, dat wil zeggen met een IQ van 120 en daarboven, langer en verloopt de daling langzamer. Het is dus duidelijk dat de groei van de intelligentie tussen het zesde en twaalfde levensjaar voor alle groepen vrijwel lineair is. Tevens volgt hieruit dat wij een IQ boven de leeftijd van twaalf of op zijn hoogst vijftien niet juist kunnen bepalen. Dit zal de gebruiker duidelijk worden als hij zich een individu voorstelt met een werkelijke leeftijd van vijftien en een verstandelijke leeftijd van vijftien en derhalve met een IQ van 100.
Hieruit volgt dat hij op een werkelijke leeftijd van dertig, een verstandelijke leeftijd van vijftien en een IQ van 50 zal hebben! Op zestigjarige leeftijd, wanneer zijn verstandelijke leeftijd afneemt, terwijl zijn werkelijke leeftijd toeneemt, zal zijn IQ 20 zijn. Dit is uiteraard nonsens en als verhouding tussen verstandelijke en werkelijke leeftijd is de formule van Stern met betrekking op het IQ na de leeftijd van twaalf tot vijftien jaar niet meer van toepassing.
Maar het begrip intelligentiequotiënt is zo wijd verbreid en zijn implicaties zijn zo bekend bij niet-psychologen, dat er wellicht meer verloren zou gaan als men dit begrip liet vallen door vast te houden aan een zuiver statische betekenis.
Welke factoren hebben invloed op het IQ?
Het IQ wordt bepaald door erfelijkheid en omgeving. Het is erg moeilijk te bepalen wat nu de meeste invloed heeft. In onze cultuur zijn de omgevingsverschillen niet zo groot. Waarschijnlijk speelt erfelijkheid voor ons dus een grote rol. Erfelijkheid is echter een moeilijk meetbaar begrip.
Er is onderzoek naar gedaan door overeenkomsten in het IQ bij verschillende families te onderzoeken. Hieruit is gebleken dat het IQ meer overeenkomsten had naarmate de bloedband hechter was. Uit deze en nog meer onderzoeken blijkt dus dat erfelijkheid een zeer belangrijke factor is.
De meeste mensen hebben echter onjuiste gedachtes over de gevolgen van erfelijkheid. Zij veronderstellen dat het IQ van de ouders direct doorgegeven wordt aan hun kinderen.
Dit kasteachtig systeem zou betekenen dat de toekomst al van jongs af aan zou zijn bepaald, omdat verondersteld wordt dat een hoger IQ meer maatschappelijk succes oplevert.
Er blijkt echter spraken te zijn van een teruggang naar het gemiddelde: de IQ’s van kinderen zijn minder extreem dan die van hun ouders. Deze kunnen zowel zeer slim als dom zijn.
Dit illustreert dus goed dat erfelijkheid niet wil zeggen dat je per definitie het IQ van je ouders erft.
Hoe wordt het IQ berekend en berekeningen.
William Stern introduceerde het begrip intelligentiequotiënt (IQ). Dit is de verhouding tussen mentale leeftijd en kalenderleeftijd, vermenigvuldigd met 100. Hieruit volgt de formule:
IQ= (ML: KL) x 100.
Hierin is ML de Mentale Leeftijd en KL de KalenderLeeftijd. De mentale leeftijd is het niveau waarop een kind functioneert. Dit niveau wordt bepaald door een test die de franse psychologen Binet en Simon hebben bedacht. Hierin wordt een groot aantal problemen aan een grote groep kinderen voorgelegd. Door na te gaan op welke leeftijd de meeste kinderen een probleem kunnen oplossen, wordt de “leeftijdswaarde” van een probleem bepaald. Als dus het merendeel van kinderen van 7 een probleem op kunnen lossen, is de “leeftijdswaarde” 7, wat dus de ML van een kind is. Dankzij deze gevonden ML kun je dus het IQ van een kind bepalen.
Deze methode is echter alleen van toepassing op kinderen. Algemeen wordt aangenomen dat deze methode geschikt is voor kinderen van 5 tot ongeveer 15 jaar oud. Jongere kinderen kun je niet goed testen, vanwege hun beperkte woordenschat.
Wetenschappelijk getest is dat het IQ van een kind zich blijft ontwikkelen tot ongeveer het vijftiende levensjaar. Bij intelligente kinderen kan de groei nog even doorgaan, terwijl die bij dommere kinderen al is gestopt. Deskundigen menen dat het IQ na het dertigste weer iets gaat dalen. Als de mentale leeftijd stil staat, klopt bij volwassenen de formule van Stern niet.
Hieruit zou bijvoorbeeld volgen:
IQ van persoon X van 15 jaar: (15:15) x 100= 100
IQ van persoon X 15 jaar later: (15:30) x 100= 50
Sterns formule is alleen te gebruiken op kinderen en voor het IQ van een volwassene moeten tests gedaan worden op verschillende gebieden, zoals numerieke intelligentie, abstract redeneren, visueel-ruimtelijke intelligentie etc.
We hebben uit bestaande IQ testen de berekening gehaald. Dit hebben we ook gedaan bij een IQ test voor volwassenen. Bij de laatst is het een kunstmatige vorm van IQ bepalen, omdat zoals eerder uitgelegd, de formule van Stern niet toe gepast kan worden.
We kwamen erachter dat 20 x, voor 5 IQ staat. Hieruit volgt dus dat de richtingscoëfficiënt 0.25 is: dit bereken je met de formule Dy : Dx.
(150 – 145) : (350 – 330) = 5 : 20 = 0,25
Dit hebben we ingevuld in de lineaire formule y = ax + b, dit wordt dan dus y = 0,25x + b
Het begingetal hebben we gevonden door een x- en een y-coördinaat in te vullen.
100 = 0,25 x 150 + b
100 = 37,5 + b
b = 100 – 37,5 = 62,5
Hieruit volgt dan de formule voor 13-jarige: y = 0,25x + 62,5
IQ score 13-jarige:
85 90
90 110
95 130
100 150
105 170
110 190
115 210
We hebben ook een formule gehaald uit een test voor volwassenen.
Hierbij wordt je score niet omgerekend naar je IQ, maar naar je mentale leeftijd. Om van je mentale leeftijd naar je IQ te komen, moet je de uitkomst door 186 delen, dit vormt dan je IQ
We hebben dit als volgt berekend. We hebben de totale toename opgeteld en deze gedeeld door het aantal scores. Hieruit volgde een richtingscoëfficiënt van 2,14.
y = 2,14x + b
Dit hebben we weer in de lineaire formule ingevuld en met een willekeurige coördinatenstelsel de b uitgerekend:
100 = 2,14 x 5 + b
100 = 10,7 + b
b = 100 – 10,7 = 89, 3
Hieruit volgt de lineaire formule: y = 2,14x + 89,3
Bij deze tabel hebben we een willekeurig gedeelte genomen, punten aantal ML.
30 153 40 174
31 155 41 176
32 157 42 178
33 159 43 181
34 162 44 183
35 164 45 185
De eigen test.
We hebben twee tests van internet gehaald. Één was een woordenkennis test en de andere was een IQ-test. We hebben hem bij 7 à 8 verschillende mensen afgenomen. De uitslag lag best dicht bij elkaar. Maar ik vind niet dat je met één zo’n test je IQ echt kan bepalen, daar zijn
betrouwbaardere tests voor nodig en meer.
De uitslag van de woordenkennis.
Hier kun je zien dat het ook niet heel ver bij elkaar vandaan ligt. Er zitten tussen sommige wel een verschil. Deze test wil niet zo heel veel zeggen omdat het er maar één is, maar het is wel even grappig om het te zien.
De uitslag van de IQ-test.
Zoals je hier uit kunt zien zit iedereen een beetje hetzelfde. Wel zit iedereen boven het gemiddelden. Maar zoals de andere test vind ik dat je helemaal niet kunt zeggen wat je IQ nu is, daar moet je verschillende test voor doen.
Eigen mening.
Ik zelf vind een IQ-test niet zo heel belangrijk, je leven hangt er niet van af. Die tests zijn wel handig om te weten wat je in je mars hebt. Je kunt er uit aflezen waar je sterke- en zwakke punten zijn. Er zijn meestal verschillende onderdelen, rekenen, taal en inzicht. Maar zo’n test is meer een moment opnamen vind ik, je kan een andere keer heel anders erop reageren.
Ik denk ook dat het niet echt meer gebruikt wordt voor een baan zoeken of zo of om naar de universiteit te gaan. Door ervaring krijg je namelijk ook steeds meer inzicht en ervaring in dingen.
Wat ik wel belangrijk vind van zo test is dat het test of je een beetje logisch kan denken. Want dat is toch wel belangrijk in het leven.
Het IQ is wel interessant voor wetenschappers om meer van de mens te snappen.
Het testen van IQ bij mensen in een inrichting om te kijken of ze debiel zijn of wat dan ook vind ik niet eerlijk. Je kunt mensen niet beoordelen op hun IQ.
Als je IQ hoog of laag is vind ik dat, dat op zich ook niet veel zegt, omdat het erom gaat wat je ermee doet. Je kan wel een hoog IQ hebben maar als je dat niet gebruikt heb je er weinig aan.
Ik vind het moeilijk te begrijpen dat de mens het IQ heeft ontdekt en heeft uitgezocht hoe het zit. En dat mensen door cijfertjes bepalen wanneer je begaafd bent of dom.
Conclusie.
Intelligentie wordt bij de mens opgevat als een algemeen vermogen en omvat onder meer redeneervermogen, plannen, probleem oplossen, abstract denken en het begrijpen van complexe ideeën, snelheid van leren en het leren van ervaringen.
Om je intelligentie te meten zijn er tests gemaakt die worden weergegeven in het intelligentiequotiënt.
In het dagelijks leven gebruikt niemand echt het intelligentiequotiënt. Maar als je de maatschappij gaat onderzoeken zul je in de lagen van de beroepen ongeveer hetzelfde IQ vinden. Je hebt namelijk een bepaald IQ nodig om sommige dingen in te zien.
Aan je IQ kan je niks doen, het is iets erfelijks. Er spelen bepaalde factoren mee die bepalen hoe hoog je IQ is. Dit zijn je opvoeding, omgeving en de erfelijke eigenschappen. Je kunt je IQ wel een beetje meer stimuleren en vergroten, maar als het in je genen zit dat het redelijk laag is zal dat altijd wel zo blijven.
Bronvermelding.
Introduction to the practice of statistics, Moore McCabe
Psychologie, Nico Metaal en Jeroen Jansz
Interactieve IQ-test, Spectrum uitgave
Test zelf uw kennis, Prisma informatief
Alles over psychologische tests, Dr. Jack J.R. van Minden
De Eysenck IQ-test voor kinderen, Hans Eysenck en Darrin Evans
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
hallo inteligent mannetje
kanp hoor maar eeen beetje saai dat werkstuk als ik eerlijk mag zegge
23 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Hey ik heb een sector werkstuk en zag je werkstuk op internet voor hulp.
aleen hebben we een vraag waar heb jij al die informatie vandaan? welke internet sites?????
mail je me terug
xxxxlianne en kinmei
22 jaar geleden
AntwoordenF.
F.
Hallo
Ik maak met dank gebruik van je werkstuk over het intelligentiequotient bij het opstellen van mijn erkstuk. Het zou mij erg handig uitkomen als ik de grafieken uit dit werkstuk zou kunnen verkrijgen, aangezien soortgelijke grafieken zeer moeilijk te vinden zijn.
Groeten Frank
21 jaar geleden
Antwoorden