Verenigde Oost-indische Compagnie

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 4e klas havo | 1849 woorden
  • 25 maart 2002
  • 46 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
46 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Onderwerp: Verenigde Oost-Indische Compagnie
Hoofdvraag: Hoe ging het er aan toe in de tijd rond het VOC?
Deelvraag 1: Wat is de VOC en waarom werd het opgericht?
Deelvraag 2: Het doel van de VOC en hoe werd dat bereikt?
Deelvraag 3: Was er alleen handel met Azië?
Deelvraag 4: Hoe zat het met de werkomstandigheden?
Punt 5: Het einde van de VOC

1.) De VOC

In de 16de eeuw was er al volop handel tussen verschillende Europese landen, waaronder Nederland, Portugal en Spanje. De Portugezen beheersten de handel in specerijen tussen Azië en Europa. De Portugese koning had het alleenrecht op de aanvoer en doorvoer van Aziatische producten. Er waren wel wat afspraken gemaakt die stonden in het Indisch pepercontract en het Europees pepercontract. In het Indisch pepercontract stond dat iedere koopman in Azië onder bescherming van de Portugese Kroon voor een vastgestelde prijs producten mocht kopen. Hij moest zijn producten weer voor een vastgestelde prijs aan de Portugese koning verkopen. En die verkocht ze weer voor een hogere prijs aan allerlei kooplieden in Europa. Als die Europese kooplieden in het bezit waren van het Europees pepercontract dan mochten zij hun producten weer met winst over heel Europa verkopen. De Portugese koning hield zijn winst dus uit het doorverkopen van Aziatische producten. Zo ging het tot in 1551, dan wordt bepaald dat de handel in handen komt van grote bedrijven die dus zelf ook alles kunnen verkopen. Dat is niet gunstig voor de Nederlandse kooplieden. Daarom gaan sommige Nederlandse kooplieden zelf maar een route naar Azië ontdekken. Sommigen probeerden dat over het zuiden en sommigen probeerden dat over het noorden In 1595 vertrekt een vloot van Amsterdamse schepen naar Azië. Deze vloot wordt de "eerste Schipvaart" genoemd. Als andere kooplieden merken dat die vloot succesjes boekt gaan zij ook maar proberen om met hun schepen naar Azië te varen. Ook andere landen gaan op eigen houtje naar Azië en zo ontstaat er een hevige concurrentie strijd. De Staten Generaal besluit in te grijpen. Landsadvocaat Johan van Oldebarneveld wil samen met de kooplieden gaan praten. Hij wil dat de kooplieden meer samen gaan werken. En dan op 16 Maart 1602 (de VOC is dus al bijna 400 jaar geleden opgericht) wordt de "Verenigde Oost-Indische Compagnie" (VOC) opgericht. De Staten-Generaal verleent octrooi aan het VOC. Dat betekent dat de VOC alleenrecht op de Nederlandse handel met Azië krijgt. Het is het begin van de wereldwijde oriëntatie van Nederland en een enorme economische en culturele bloei. Dat het economische bloei gaf lijkt me vrij logisch. Als er meer gehandeld wordt dan wordt er ook meer verdiend en dat zorgt ook voor werkgelegenheid. De culturele bloei is ook vrij makkelijk uit te leggen; de kooplieden kwamen in een totaal nieuwe wereld met een andere cultuur. Zij namen nieuw voedsel mee naar Nederland dus in Nederland werd al anders gegeten, Indisch. Ook namen zij kleden e.d. meer naar Nederland zodat hier een nieuwe cultuur werd geïntroduceerd en die werd ook deels overgenomen.
Je kunt het tot op vandaag zien; wij drinken koffie en thee en je ziet ook vaak genoeg een Indisch restaurant. Andersom is het niet zo. De Nederlandse kooplieden hebben destijds geen invloed gehad op de Aziatische samenleving.

2.) Het doel van de VOC en hoe dat bereikt werd

Het voornaamste doel van de VOC was producten te kopen in Azië om die in eigen land weer met grote winst te verkopen. De belangrijkste producten waren specerijen, Indiase textiel, Chinese thee, Javaanse koffie en suiker. Daarnaast handelde de VOC nog in goud, zijde, opium, tin, koper, en edelmetaal. De VOC nam gewilde Europese producten mee om die in Azië met winst te ruilen tegen hun producten. Als er niet genoeg Europese producten waren dan namen ze goud en zilver mee. Deze beide metalen waren ook erg in trek bij de Aziaten. Het idee van de handel was zo; men nam zo weinig mogelijk goud en zilver mee, van het goud en zilver kochten ze zo goedkoop mogelijk producten en die probeerden ze daar gelijk weer met winst te verkopen. Met dat goud en zilver dat ze hadden verdiend deden ze nog een paar keer hetzelfde zodat ze dus op een gegeven moment al veel meer goud en zilver hadden dan ze hadden meegenomen uit Nederland. Hun kapitaal hadden ze dus verveelvoudigd. Van dat kapitaal kochten ze dan weer specerijen om in Nederland weer met winst te verkopen. Deze methode hadden ze afgekeken van de Aziaten en leverde soms wel tien keer zoveel op dan wanneer ze de producten gelijk aan Nederland verkochten. Er was dus eigenlijk sprake van twee soorten handel:
-De handel binnen Azië
-De handel naar Nederland (retourvaart)

Wat er allemaal mee werd genomen naar Nederland was afhankelijk van de vraag van de Nederlanders. In de ruim twee eeuwen van het bestaan van de VOC zijn er wel drieduizend schepen tussen Azië en Nederland heen en weer gevaren. Ze namen veel verschillende producten mee naar Nederland; specerijen (kruidnagels, foelie, nootmuskaat, kaneel en peper), textiel (stoffen), ruwe zijde salpeter, thee, koffie, tin en suiker. Hoeveel ze van welk product meenamen was dus afhankelijk van de vraag. In de 17de eeuw is de vraag naar specerijen heel hoog, dan nemen de schepen dus ook veel specerijen mee. Vooral peper is een gewild product. In de 18de eeuw is er veel meer vraag naar textiel en komt er ook nog thee en koffie bij. Deze producten zijn allemaal veel goedkoper dan de specerijen. Daarom daalt de brutowinst ook van 200% naar 140%. Voor de VOC was het dus zaak om te zorgen dat er een goed evenwicht was tussen vraag en aanbod. Want vraag en aanbod bepalen de prijs. Als ze dus met enorm veel specerijen aankwamen (het aanbod was dus groot) terwijl de mensen helemaal niet veel nodig hadden (de vraag was dus klein) dan was de prijs laag. Ze probeerden dus het aanbod redelijk laag te houden zodat de prijs hoog bleef. Maar dan moest de VOC wel de productiegebieden (Azië dus) veroveren om smokkelhandel te voorkomen. En als ze dat gebied willen veroveren moet er dus gevochten worden tegen de Portugezen, andere Europese concurrenten en met de plaatselijke bevolking. Als dat gelukt is moeten ze er ook nog voorzorgen dat ze die mensen daar zover krijgt om wel te blijven produceren. Want dat was tot dan toe het geval; de plaatselijke bevolking produceerde en de VOC kocht de producten op. Dat is de VOC op bijna alle plekken gelukt. Maar Jan Pieterszoon Coen (gouverneur-generaal van de VOC in Azië) heeft bij de verovering van de Banda-eilanden de hele plaatselijke bevolking uitgemoord. Hij had ze uitgemoord omdat de bevolking de nootmuskaat ook aan andere kooplieden verkocht. Toen daar dus geen werknemers meer waren moest de VOC zelf nootmuskaat gaan verbouwen.
3.) Was er dan alleen handel met Azië?

Om handel te kunnen drijven met de Aziaten moesten er natuurlijk wel middelen zijn om mee te handelen. De VOC handelde vaak in zilver en goud omdat dat een gewild product was in Azië. Maar wat wel vrij bekend is (dacht ik) is dat er in Nederland niet echt zilver en goud te vinden valt. Daarom handelde de VOC ook met Noord- en Zuid-Amerika dat toen nog niet zolang geleden door Europeanen ontdekt was. Uit Zuid-Amerika werd zilver gehaald en uit Noord-Amerika werd tabak gehaald.
Door de handel in het oosten en in het westen van de wereld werd Nederland het internationale handelscentrum van de wereld. En om die positie te houden was het wel nodig om goede snelle handelsroutes te weten. Zo werd " de wageweg" ontdekt. Dit was de kortste route en daar stond ook altijd genoeg wind zodat er flink doorgevaren kon worden. De verbinding tussen Nederland en Amerika werd onderhouden door de WIC (West-Indische Compagnie) en particuliere kooplieden.
Kortom; de VOC was een mondiaal bedrijf.

4.) Hoe zat het met de werkomstandigheden?

Op een reis van en naar Azië was het geen pretje om op zo'n boot te werken. De meeste mensen die op zo'n reis mee gingen waren dan ook arm en hadden vaak weinig te verliezen. Het werk bestond uit het bedienen van het roer, het bedienen van de zeilen, op de uitkijk staan, reparaties verrichten etc.
De opvarenden leefden tussen de lading. Voedsel werd voor maanden meegenomen en kon niet goed beschermd worden tegen de hitte. Daarom bedierf het snel. Het eten was trouwens ook eentonig en het was niet gezond genoeg. Daarom braken er al snel ziektes uit aan boord zoals scheurbuik. Er kwam bijna elke dag hetzelfde eten op tafel; 's ochtends: gort, pruimen en boter. 's Middags en 's avonds: pekelvlees, spek of stokvis, erwten of bonen, gort of zuurkool. Ook het drinken was slecht. Het water was na een paar dagen varen al lang niet meer gezond door de enorme warmte. Op sommige schepen was er voor iedereen een kan bier per dag. Maar op de meeste schepen bleef het bij een kan water en een beetje wijn. Maar meestal moest men al na een paar dagen op rantsoen. Een mens heeft groente nodig maar dat kon gewoon niet want groente kon nooit goed gehouden worden. Daardoor kreeg men ook weer ziektes als vermoeidheid, hoofdpijn, hartkloppingen, kortademigheid en ontstoken tandvlees. Veel mensen overleden uiteindelijk aan benauwdheden.
De omstandigheden van het werken op de schepen waren dus ontzettend slecht.

5.) Het einde van de VOC

In 1799 is de VOC opgeheven. Dat is het gevolg van de volgende omstandigheden:
 In Europa is in de 18de eeuw de vraag naar producten uit Azië veranderd ten opzichte van de 17de eeuw. Thee, koffie en textiel werden de gewilde producten. De VOC kon die producten wel leveren maar ze leverden veel minder winst op. Kortom: daling van de winst.
 De VOC bezat op de handel in specerijen het monopolie recht. Dat betekent dat alleen de VOC mocht handelen in specerijen. Toen de vraag naar specerijen daalde en de vraag naar thee, koffie en textiel steeg was dat dus een probleem voor de VOC; Ze moesten plotseling concurreren met de Fransen en de Engelsen. Kortom: concurrentie van andere landen.
 De Indiase textiel werd te duur voor de Aziatische bevolking. Dat kwam door de grote vraag uit Europa. Als de vraag groot is stijgt de prijs. Daarom kon het minder goed worden ingezet voor ruilhandel binnen Azië.
 Begin 18de eeuw is er een oorlog tussen de VOC en Java. Dat kostte de VOC erg veel geld.
 In de 18de eeuw wordt ook het personeel opstandig. Ze willen meer loon. Dit kost de VOC ook veel geld. Ook is er meer personeel nodig, dit als gevolg van de uitbreiding van het VOC.
 De Vierde Engelse Oorlog zorgt er voor dat er twee jaar niet gehandeld kan worden tussen Azië en Europa. Dit kost de VOC dus haar inkomsten. Omdat ze zelf niet echt over veel geld beschikken (2.95 miljoen euro) kan die schade niet echt goed worden opgevangen. Dit terwijl de East-India Company van de Engelsen over 15.9 miljoen euro beschikt. De VOC loopt dus op financieel gebied enorme schade op. Dit kon de VOC niet bekostigen en dat heeft ze uiteindelijk de kop gekost.
De VOC is dus om financiële redenen opgeheven.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.