Opbouw van de democratie

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 6e klas vwo | 5321 woorden
  • 28 februari 2004
  • 92 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
92 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. Inleiding

Het onderwerp van deze praktische opdracht is de geschiedenis van de Nederlandse democratie en het ontstaan van de parlementaire democratie. Ter aanvulling bij deze praktische opdracht zijn we met de hele klas geschiedenis van het VWO naar Den Haag gegaan, om daar een kamerlid te interviewen. En een betere indruk te krijgen van, het democratisch systeem van Nederland. Als handleiding voor onze praktische opdracht hebben we een hoofdvraag geformuleerd, deze hoofdvraag luidt:

“Wat is de ontstaansgeschiedenis van de parlementaire democratie, gekoppeld aan de constitutionele monarchie?”


Aan de hand van deze praktische opdracht hopen we deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

Verder zullen we ons gaan verdiepen in de ontstaansgeschiedenis van de democratie in Athene, de geschiedenis van Nederland en de langzame ontwikkeling van Nederland van versplinterde gebieden tot een verenigd land met het democratische systeem dat we nu kennen.

2. Athene en de democratie

a. Waar komt democratie vandaan:

Het idee van een democratie ontstond bijna twee eeuwen geleden in de Griekse stadstaat Athene. Griekenland was in die tijd nog verdeeld in allemaal kleine staatjes, geregeerd vanuit één centrale stad. De belangrijkste stadstaten uit die tijd waren Sparta, Ithica en Athene.
Athene was in die tijd niets meer dan een kleine stad grotendeels opgebouwd uit kleinschalige boerderijen en arbeidershuisjes. Athene werd bestuurd vanuit de Acropolis. De Acropolis was een grote rots in het midden van de stad. Hierop bevonden zich alle bestuursgebouwen, militaire gebouwen en de huizen van de rijkere laag van de bevolking. Griekenland was in die tijd in een constante staat van sociale en politieke onrust. De bevolking was arm en had bijna niets te zeggen. Ook in de politiek heerste er grote onrust. De Griekse stadstaten waren in een bijna constante staat van oorlog met elkaar. Vooral de stadstaat Sparta was berucht om zijn moordlustige leger en zijn grote landsuitbreiding.

Kleisthenes werd geboren in Athene en behoorde tot een van de rijkste families (aristocraten) van Griekenland. Hij werd op gevoed om te heersen en om neer te kijken op het volk. Tijdens zijn opvoeding werd hij door Griekse mythen en verhalen geïnspireerd (heroïsch beeld), onder andere door Achilles. Kleisthenes kon kiezen uit een lang leven of een vroege dood en eeuwige roem. Tijdens een volksopstand kwam hij tot bezinning en dat werd een keerpunt in de geschiedenis.
Op een dag kwam er een waardige man en een mooie vrouw in Athene. De man, Peisistratos vertelde dat de vrouw Athene, de Griekse goddin was. Zo kwam Peisistratos aan de macht. Anders dan de voorgaande machthebbers zocht hij steun bij het volk. Dat deed hij door de belastingen te verlagen en de leningen zonder rente te geven, daar door had de bevolking kans op Agrarisch succes en dus welvaart. Zo ontwikkelde de wijn- en olijfgaardes tot een internationale handel.
In 527 v. Chr. overleed Peisistratos. Zijn zoon, Hepias nam het over en leidde Athene met dezelfde zachte hand. Totdat de broer van Hepias werd vermoord. Zijn gedrag sloeg toen om en werd toen een tiran. Zijn leiderschap werd ook een bedreiging voor de aristocraten.

Zo kon Kleisthenes zijn heroische verhalen waar maken en stootte Hepias van de troon. Hepias werd gevangen en verbannen uit Athene. Zo werd Kleisthenes in 510 v. Chr. de machtigste figuur van Athene.
Er was een militaire stad in Griekenland genaamd Sparta. Het hoofddoel van de Spartanen was om hun rijk uit te breiden, zo werden alle kinderen opgevoed als soldaat, klaar om te vechten. Isagoras (woonde in Athene) wilde de macht overnemen maar kon dat niet in zijn eentje, hij schakelde de hulp in van Sparta. Zo kon hij Kleisthenes omverwerpen en zou Athene de vazant stad van Sparta worden, zo gezegd zo gedaan. De Aristocraten vormden een bedreiging voor Isagoras, daarom had hij 760 Aristocratische gezinnen verbannen uit Griekenland waar onder andere de familie van Kleisthenes bij zat. Tot op een dag, 508 v. Chr. er een volksopstand was, die duurde twee dagen en twee nachten. Op de derde dag gaf Isagoras en zijn Spartaanse bondgenoten zich over.
Het was de eerste keer dat er een volksopstand was zonder dat het geleid werd door een Aristocraat, het volk stond op. Vervolgens werd Kleisthenes gevraagd om Athene te besturen. Uit eerdere ervaringen begreep Kleisthenes dat hij niet weer de macht bij de Aristocraten moest leggen maar dat hij een systeem moest ontwikkelen waar iedereen macht zou hebben, het revolutionair politiek systeem. Dit werd het begin van de democratie.

Het woord democratie komt ook uit het Grieks. Demos betekent volk en cratie betekent beslist (Kratein betekent regeren). Democratie is dus een bestuursvorm waarbij (de meerderheid) van het volk beslist. Belangrijk in de Griekse democratie was de vrijheid van meningsuiting, en het recht van ieder om te stemmen. Deze ideologie was echter niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Het was namelijk niet toegestaan voor vrouwen of mannen met een crimineel verleden om te stemmen of om aanwezig te zijn bij de vergaderingen. Ook mochten mannen onder de 15 niet stemmen.

b. Wat was de polis:

In de periode van 600-300 v. Chr. was Attika (een schiereiland) een onafhankelijke staat met de stad Athene als politiek centrum. Vanaf ongeveer 500 v. Chr. kon men hier in de volksvergadering op democratische wijze meebeslissen over het wel en wee van de polis. Polis (het woord politiek stamt ook af van polis) is een onafhankelijke gemeenschap van overwegend landbouwers, die een klein grond gebied bestrijkt met een stad als middelpunt. Een polis bepaalde zelf haar regels en was de autonoom.
Volgens de Atheense ideologie moest iedereen zich bezighouden met de politiek, maar in werkelijkheid zullen alleen de mensen uit de directe omgeving zich hiermee actief hebben bezig gehouden. Om de tien dagen kwamen ze in het openbaar bijeen, op de agora (marktplaats). Hier kon elke burger voorstellen doen. Deze werden besproken en er werd over gestemd. Een aantal democratisch gekozen ambtenaren leidde de vergadering, tussen de ambtenaren was geen hiërarchie. Ze waren alleen verantwoording schuldig aan de Vergadering. De Vergadering werd voorbereid door een Raad van 500 mensen, die gekozen waren door de burgers van de deelsstaat.

d. De gevolgen van de democratie:

Rond 800 voor Christus groeide de Griekse bevolking en stapte men over van veeteelt naar landbouw. De handel met gebieden in de Middellandse Zee nam toe. In ruil voor zilver dat in Griekenland ruim voor handen was, kochten de Grieken elders graan om de bevolking te voedden. Ze voerden muntgeld in als betaalmiddel om met vaste bedragen te kunnen rekenen. Ook verhuisden inwoners uit de polis naar de koloniën die op de handelsroutes werden gesticht. In deze tijd werd de koning vervangen door een regering (kratos) van de besten (Aristoi): de aristocratie.
Het heeft echter zeer lang geduurd voor het principe van een democratie door andere staten werd over genomen. De Romeinen namen enkele zaken over maar het werd geen democratie. In alle overige Europese landen, na de in een storting van het Romeinse rijk in 453 na Christus viel men terug op het Feodale stelsel. In dit stelsel kregen boeren grond in beheer van de vorst. Dit land mochten zij bewerken en een deel van de opbrengsten houden.


3. Nederland en de Oranjes

Door de jaren heen heeft Nederland veel verschillende staatshoofden gekend: koningen, stadhouders en zelfs keizers hebben ons land geregeerd in de geschiedenis. De geschiedenis van Nederland als onafhankelijke staat vindt zijn oorsprong in de tachtigjarige oorlog.
In deze periode werd Nederland onafhankelijk en werd het voor het eerst geregeerd door een eigen staatshoofd. Door de hele geschiedenis heen heeft Nederland diverse gebeurtenissen doorgemaakt die geleidt hebben tot het parlementair democratisch systeem dat we nu kennen.

a. De tachtigjarige oorlog:

Voor de tachtigjarige oorlog werd Nederland geregeerd door Filips II, koning van Spanje. Filips II was katholiek en was niet tevreden met het protestantisme dat in Nederland steeds meer aanhang kreeg. Volgens hem was het protestantisme ketterij en moest zo snel mogelijk uitgeroeid worden. Door middel van de Spaanse inquisitie probeert Filips II de ketterij in heel zijn rijk te bestrijden, door deze maatregel hebben zo’n 1100 mensen de dood gevonden.
In 1567 komen de protestanten hiertegen in opstand. Filips stuurt als reactie hierop meteen een leger onder leiding van de Hertog van Alva. Hiermee begint de tachtigjarige oorlog die uiteindelijk zal resulteren in de onafhankelijkheid van Nederland.
Nadat het Spaanse leger de Nederlanden is binnengetrokken brengt de stadhouder Willem van Oranje een leger op de been en valt de Nederlanden binnen. Hij behaalt een grote overwinning bij Heiligerlee maar ondanks deze overwinning, mislukt zijn poging om de Spanjaarden uit de Nederlanden te verdrijven. In mei 1568 wordt Alva landvoogd van de Nederlanden en laat uit vergelding de graven Egmond en Horne onthoofden.
In 1572 veroveren de Watergeuzen Den Briel. Watergeuzen waren Nederlanders en Belgen die gevlucht waren voor de Spanjaarden en op zee met kleine schepen probeerden te overleven door andere schepen te enteren en te beroven. Zij waren trouw aan Willem van Oranje, die de Watergeuzen als hun leider beschouwden. Deze overwinning betekende een keerpunt in de tachtigjarige oorlog en was een nieuw impuls voor de opstand. Diverse steden in de Nederlanden kiezen hierna partij voor Willem van Oranje. In juli van dat jaar vond de eerste vergadering van de Staten Generaal plaats.
In 1574 valt het leger van Oranje Limburg binnen om het Spaanse leger bij Leiden weg te lokken, dat sinds december 1573 onder beleg van de Spanjaarden ligt. De Spanjaarden trekken weg van Leiden maar nadat ze het Nederlandse leger bij Mokerhei hebben verslagen keren ze terug en volgt het tweede beleg van Leiden dat duurt tot 3 oktober dat jaar. In 1576 vindt de pacificatie van Gent plaats waarbij de Staten Generaal zich aansluit bij de opstand. In 1581 stellen de Noordelijke Nederlanden de akte van verlatingen op, hierin stond dat ze de Spaanse koning niet langer zullen erkennen als vorst.

In 1580 heeft Filips genoeg van de opstand van Willem van Oranje en doet hem in de ban, in 1584 wordt hij vermoord door Balthazar Gerards.

In 1588 besluit de Staten Generaal om de 7 verenigde Nederlanden zonder vorst voort te zetten, Nederland wordt een republiek, de Republiek de 7 Verenigde Nederlanden. De twee grootste politieke leiders in die tijd waren Johan van Oldebarneveld en Prins Maurits van Oranje. In 1590 keert het tij voor de republiek als de Spanjaarden grote delen van de Nederlanden bedwingen en als klapstuk Breda weten te veroveren. De wederopleving van de moraal van de Spanjaarden blijkt echter van korte duur als in 1598 Filips II sterft en in 1600 de slag bij Nieuwpoort wordt gewonnen door het leger van Prins Maurits. Deze periode was voor Nederland de Gouden Eeuw, de economie en de cultuur bloeiden in deze periode op. De VOC werd opgericht en Nederland kreeg een prominente plaats in de Europese handel.
Na de executie van Johan van Oldebarneveld en de dood van Prins Maurits volgt Frederik Henrik hen op als politieke leider van de Nederlanden. Onder zijn leiding behaalt het Nederlandse leger veel overwinningen, het noorden van Brabant en delen van Vlaanderen en Limburg worden heroverd. In deze periode weet het Nederlandse leger veel overwinningen te behalen op het Spaanse leger. In 1628 wordt door Piet Heyn de zilvervloot gewonnen en in 1632 veroverd Frederik Henrik vele steden in de Zuidelijke Nederlanden.
In 1647 komt Frederik Henrik te overlijden, en in 1650 sterft ook zijn opvolger Willem II die in 1648 de vrede van Munster tekent wat het einde betekend van de tachtigjarige oorlog. De Verenigde Nederlanden worden erkend als een zelfstandige en vrije staat.

4. De Franse tijd

a. De Franse revolutie 1788-1789

Tijdens de 17de en 18de eeuw was de Franse bevolking verdeeld in 3 standen, de burgers, de adel en de geestelijkheid. De burgerstand bestond uit de boeren en de gewone bevolking, ze werden de Derde Stand genoemd. De adel was de Tweede Stand en bestond uit het deel van de bevolking dat een adellijke titel had geërfd of gekregen had van een vorst. De stand van de geestelijkheid was de Derde Stand en bestond uit de ambtsbekleders van de kerk.
In 1788 was er een slechte oogst. Dat had tot gevolg dat de graanprijzen hoog waren. De gewone mensen moesten dus veel betalen om aan hun eten te komen. Daarbij kwam dat men toch pacht moest betalen aan de landeigenaar.
Men moest belasting betalen, dat was vaak per streek verschillend. Rond 70 procent van het boereninkomen ging op aan belastingen. De prijzen stegen en het inkomen bleef gelijk. De gevolgen waren dat de mensen armer werden en dat er honger werd geleden. Zowel in de stad en op het platteland waren de mensen ontevreden. En in door die ontevredenheid ging men bepaalde ideeën ontwikkelen. Die ideeën worden ook wel de ideeën van de verlichting genoemd. Dat hield in:
- Vrijheid van Godsdienst en rechtspraak voor iedereen

- Gelijkheid
- Broederschap

Het volk werd onrustig, wilde meer zeggenschap en streefde naar democratie.
Daarbij kwam nog dat de staatsschuld enorm was, in 1788 was er sprake van bankroet.
Koning van Frankrijk was op dat moment Lodewijk XVI. Hij besloot voor het eerst in 175 jaar de Staten-Generaal (de vergadering van de standen) bij elkaar te roepen. Geestelijken, edelen en boeren en burgers moeten hun vertegenwoordigers kiezen.
In mei 1789 kwam men (de Staten generaal) bijeen in het paleis te Versailles. De standpunten waren duidelijk:
1. De adel wilde geld van de Derde Stand. Verder was alles onbespreekbaar. Alleen de adel kon regeren.
2. De geestelijkheid was verdeeld. Ongeveer 80 hogere geestelijken dachten net als de adel. De overigen, de lagere geestelijken, zoals de dorpspastoors, dachten als de Derde Stand.
3. De Derde Stand wilde gelijke rechten en plichten voor alle mensen. Ze wilden
mee beslissen.

Bovendien wilde de Derde Stand een stemming per hoofd van de bevolking, in plaats van per stand. Vroeger was het zo dat elke stand één stem mocht uitbrengen. In totaal dus drie stemmen. En aangezien de koning altijd kon rekenen op de stemmen van adel en geestelijkheid, kreeg hij altijd zijn zin.
Op 5 mei was de eerste vergadering van elke stand apart. Op 13 juni sloten de lagere geestelijken zich aan bij de Derde Stand. Op 16 juni benoemde de Derde Stand (97 procent van de hele bevolking) zich tot 'Nationale Vergadering'. Zij weigerden verder de verdeling in drie standen te erkennen. Op 17 juni greep de koning in. Hij liet de vergaderzaal op slot doen. De 'Nationale Vergadering' week uit naar de Kaatsbaan in de buurt. Hier werd de nieuwe grondwet gevormd. Adel en geestelijkheid moesten zich bij de Nationale Vergadering aan sluiten. Voor de zekerheid haalde de koning toch 18.000 soldaten naar Parijs en Versailles.

Op 14 juli werd de Bastille, een gevangenis in Parijs, door het volk bestormd (ook wel de bestorming van de Bastille genoemd). Daarna werd het leger ontbonden en werd er een Nationale Garde gevormd. De eerste gevolgen waren, dat er over heel Frankrijk boerenopstanden kwamen en dat veel edelen vluchtten naar het buitenland. Gevangenissen werden bestormd, kastelen in brand gestoken. Zelfs de rijke burgers werden bang dat de arme bevolking hun huizen zou vernielen en al hun geld en voedsel zou roven. In Parijs werd daarom een burgerwacht ingesteld. Gemeentes gingen zichzelf besturen.
In de winter van 1788-1789 was er een strenge winter, daardoor was er veel honger onder de bevolking. Frankrijk werd een parlementaire monarchie met een zwakke uitvoerende macht (de koning) en een wetgevende volksvertegenwoordiging. Alle ambtenaren, rechters en juristen zouden gekozen moeten worden. Er kwamen openbare rechtbanken. De staat werd verdeeld in 83 departementen met zelfstandig bestuur. De revolutie was niet anti-monarchistisch maar toen de koning en zijn familie wilde vluchtten in juni 1791, werd de bevolking onrustig en werden steeds meer mensen anti-monarchistisch.
Op 20 april 1792 verklaarde Frankrijk de oorlog aan Oostenrijk. Want als Frankrijk de oorlog zou winnen zou Lodewijk XIV meer populariteit krijgen en dat had hij wel nodig. En als Frankrijk de oorlog zou verliezen zouden de reactionaire Oostenrijkers hem in zijn absolute macht herstellen. Dus voor de Koning maakte het niet zoveel uit.
Maar geheel tegen Lodewijks verwachting in werd hij op 21 januari 1793 geguillotineerd. Ondertussen ging de oorlog nog steeds door. Rond juli worden de Oostenrijkse Nederlanden (het huidige België) door Frankrijk bezet.

Vanaf 1793 is er de opkomst van Napoleon. Op 9 november 1799 werd door een staatsgreep het Directoire afgezet en een consulaat ingesteld. Napoleon werd als eerste consul feitelijk alleenheerser van Frankrijk. In 1804 kroonde hij zich tot keizer. In de jaren 1807 en 1808 heerste Napoleon over Europa tot aan de Niemen. Hij stelde wetten in die de gelijkheid en vrijheid van de burgers regelden. Toch had hij een ouderwetse manier van regeren, als alleenheerser.
Veel van zijn familieleden werden als heersers over de veroverde landen aangesteld. Zo werd z'n broer Jemme koning van Westfalen, zijn andere broer Jozef, koning van Napels (later koning van Spanje). Lodewijk Napoleon werd koning van Holland, wat in 1795 veroverd was. De Nederlandse patriotten stichtten onder Franse protectie De Bataafse republiek.
Om zijn macht te consolideren, werden dynastieke verbinding met de Habsburgers plaats door het huwelijk van Napoleon met Maria Louise.
Het nationale verzet tegen de Franse onderdrukking groeide in tal van landen. Uiteindelijk verloor Napoleon op 28 juni 1815 de strijd bij Waterloo. Hij werd naar het eiland St.Helena verbannen. De monarchie kwam terug in Frankrijk onder Lodewijk XVIII. Maar de ideeën en idealen van de Franse revolutie zijn tot in onze tijd levend gebleven.

b. De Franse tijd in Nederland:

De Franse tijd is een aanduiding voor de tijd die begon toen stadhouder Willem V naar Engeland vluchtte in 1795 en het duurde tot 1813, toen Napoleon bij Waterloo werd verslagen. In 1813 keerde ook de zoon van Willem V terug naar Nederland en werd daar later Koning der Nederlanden.
Na de Franse revolutie kwam het Franse leger de Nederlandse Patriotten te hulp om daar de stadhouder Willem V te verjagen. De familie van Oranje werd afgezet om vervangen te worden door een verlichtte regering. Nederland werd uitgeroepen tot de Bataafse Republiek.

De Bataafse Republiek werd in 1795 door het Haags Verdrag een onderdeel van het Franse rijk, het Nederlandse volk moest daarom ook belasting betalen aan de Franse regering. Volgens dit verdrag moest Nederland ook honderd miljoen gulden aan Frankrijk betalen. Nederland was vanaf toen een land volgens de uitgangspunten van de verlichting: vrijheid, gelijkheid en broederschap. De meeste patriotten die het Franse leger hadden geholpen met het verjagen van Willem V kregen hoge ambtsfuncties in de nieuwe Bataafse Republiek. Ondanks de aanwezigheid van het Franse leger bleven nog veel Nederlanders trouw aan de Oranjes. Ook was er veel onenigheid onder de Nederlandse bevolking over de centralisatie politiek van de Franse regering. Deze onrust in de maatschappij dreunde door tot de regering. Tijdens deze periode werden ontzettend veel grondwetvoorstellen ingediend en weer verworpen. Ten einde raad met deze onrust in zijn gebied stuurde Napoleon, die in 1799 keizer van Frankrijk is geworden, in 1806 zijn broer Lodewijk Napoleon naar Nederland om de rust te herstellen. Lodewijk Napoleon werd de eerste koning van het Koninkrijk der Nederlanden.
Koning Lodewijk Napoleon regeerde Nederland voor 4 jaar, en heeft veel goede dingen voor Nederland gedaan zoals het oprichten van het rijksmuseum en het verbeteren van de infrastructuur. Koning Lodewijk Napoleon’s liefde voor Nederland was veel groter dan zijn liefde voor Frankrijk, hier was zijn broer niet blij mee en liet hem in 1810 ontstaan en lijfde Nederland officieel in bij het Keizerrijk Frankrijk.
De periode van de Franse tijd verliep voor de Nederlandse politiek zeer onstuimig, Nederland wisselde in deze periode zes keer van regeringsvorm en regeringsleiders. Geen enkel politiek leider was zeker van het behoud van zijn positie.
Hoewel de Franse tijd in Nederland relatief gesproken een vrij korte periode is geweest is het wel een periode geweest die van grote invloed is geweest op het verdere verloop van de Nederlandse geschiedenis, met als belangrijkste feit de eenwording van de Nederlandse gewesten tot de eenheidsstaat Nederland in 1798.

5. Willem I

Prins Willem I Frederik van Oranje Nassau groeit op in een zeer onrustige tijd. De Oranjes zijn onder bepaalde groepen absoluut niet geliefd en worden publiekelijk bespot. In 1791 trouwt hij met zijn nicht die hij tijdens een van zijn vele reizen heeft ontmoet. In 1790 wordt Prins Willem I Generaal der Infanterie en vecht samen met zijn broer in de Zuidelijke Nederlanden tegen het Franse leger. Door het verder oprukken van de Fransen moeten de Oranjes vluchten naar Engeland. Zijn vader, Prins Willem V neemt een afwachtende houding aan ten opzichte van de bezetting van Nederland maar Willem I maakt plannen om de Nederlanden weer te bevrijden. In 1799 maakt hij deel uit van de inval van Rusland en Engeland in Noord-Holland maar deze poging mislukt.
Na deze poging start Willem I de onderhandelingen met Napoleon over de schadeloosstelling van het Oranjebezit die door het Franse leger in beslag waren genomen. In 1802 worden een aantal gebieden door Napoleon toegewezen aan Willem V, maar deze slaat dit aanbod af en machtigt Willem I. In 1806 vecht hij als Generaal van het Pruisische leger tegen de Fransen bij de slag bij Jena. Deze slag wordt door de Fransen gewonnen en moet Willem I een deel van zijn gebieden afstaan aan Frankrijk. In dat jaar overlijdt ook zijn vader Willem V.
Vier jaar later vecht hij weer bij het Pruisische leger tegen de Fransen in de slag bij Wagram, die weer door de Fransen wordt gewonnen. Willem I keert terug van deze veldslag met een zwaar gewond been.
De hoop voor een vrij Nederland begint weer bij Willem I te leven als de veldtocht van Napoleon tegen Rusland op een mislukking uitdraait. De Engelse minister Castlereagh reageert echter zeer terughoudend op het idee om de Nederlanden weer te bevrijden. Ondanks deze reactie reist Willem I toch naar de Nederlanden nadat hij een brief van iemand had gekregen waarin Willem I gevraagd werd om naar de Nederlanden te reizen omdat het Franse leger zeer verzwakt was na een nederlaag bij Leipzig. Eenmaal in Nederland riep Willem I zich uit als vorst van Nederland. Bij het congres van Wenen werd Nederland erkend als zelfstandige staat en ontstond het Koninkrijk der Nederlanden. Aan dit koninkrijk werden de Zuidelijke Nederlanden en Luxemburg toegevoegd als schadeloosstelling voor het verlies van de stamlanden van het geslacht van Nassau.
Koning Willem I besteed veel aandacht aan het opbouwen van Nederland waardoor hij veel respect krijgt van zowel de burgers als andere vorsten. In 1814 worden de eerste Nederlandse bankbiljetten gedrukt en wordt het octrooi aan de Nederlandse bank verleend. Koning Willem I verwierf veel macht, hij beheerde de buitenlandse zaken, de financiën en defensie. Ook deelde hij samen met de Staten Generaal de wetgevende macht in Nederland.

In 1815 werd een grondwetvoorstel ingediend en werd met ruime meerderheid in de Noordelijke aangenomen maar in de Zuidelijke Nederlanden liepen de meningen sterk uiteen. Uiteindelijk werd het grondwetvoorstel toch aangenomen omdat de tegenstemmers een te kleine groep waren om de belangen van de meerderheid te laten varen. Samen met deze grondwetwijziging werd de Staten Generaal drastisch vernieuwd. Er werd een Eerste Kamer en een Tweede Kamer opgericht die vanaf toen de Staten Generaal verving. De Eerste Kamer bestond uit leden van de adel en de Tweede Kamer bestond uit 110 afgevaardigden.
Door de kwesties rond de taal- en perswetten die Willem I aan de Kamer heeft voorgelegd om de Zuidelijke Nederlanden te verplichten tot het schrijven en drukken van uitsluitend de Nederlandse taal ontstaan er veel spanningen tussen Willem I en de Kamer.
In 1830 valt het Nederlandse leger België binnen, maar wordt door met de hulp van het Franse leger teruggeslagen.
Willem I wordt in 1832 door Frankrijk en Engeland gedwongen om de veroverde gebieden in België op te geven. Willem I sloeg dit bevel af waarna een vlootblokkade werd gelegd.
Het hele jaar blijven Frankrijk en Engeland Willem I dwingen om de gebieden op te geven maar Willem I hield vast aan zijn standpunt dat België nooit onafhankelijk mocht worden. Pas in eind 1938 was Willem I bereid om te onderhandelen over de grenzen en in 1939 werd België een onafhankelijke staat.
Eind jaren 30 heerste er veel kritiek tegen Willem I in Nederland. Verlichtte mensen waren fel tegen de monarchale macht van Willem I. De schulden waren hoog opgelopen tijdens door de oorlog met België evenals de sociale onrust in Nederland. Tijdens deze periode van nationale onrust bereidde Willem I zijn huwelijk met Henriette d’Oultremont voor. Omdat ze katholiek was en van Belgische afkomst kwam waren veel Nederlanders niet blij met dit huwelijk. Prins Willem II Frederik George Lodewijk zag zijn kans om de troon op te volgen en moedigde deze kritiek aan.
Maar voordat Willem I af kon treden legde hij nog een paar grondwetvoorstellen voor aan de regering. In deze nieuwe grondwet werd ook het zogenaamde Contra-sign voor het eerst ingesteld. Dit voorstel hield in dat iedere minister vanaf toen strafrechtelijk verantwoordelijk was voor hun daden en dat ze voortaan onder ieder Koninklijk Besluit hun handtekening moesten zetten. Willem I trad af en trouwde alsnog met Henriette d’Oultremont, hij stierf op 12 december 1843.
Willem I liet zijn opvolger met een paar problemen achter, de staatschuld, de groeiende onrust in het land en de grondwet. In 1840 wordt de liberaal Jan R. Thorbecke benoemd tot lid van de Dubbele Kamer om de Grondwet te herzien.
Door deze grondwet kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid, werden parlementaire rechten uitgebreid en werd de mogelijkheid van kamerontbinding ingevoerd. Daardoor werd er later de kieswet en de provinciewet tot stand gebracht. Dit is de basis voor de bestuurlijke bestuursorganisatie met drie bestuurslagen, de trias politica. Thorbecke was vanaf 1840 tot en met 1872 lid van de Tweede Kamer, minister, staatsraad in buitengewone dienst en minister van Staat.

6. De uitbouw van de democratie

Ons huidige democratische systeem is een parlementaire democratie. Een parlementaire democratie houdt in dat elke meerderjarige inwoner van een land kan stemmen op een partij die een deel van het volk vertegenwoordigt. Maar hoewel velen dit systeem vanzelfsprekend vinden, heeft ons land niet altijd dit systeem gekend. De oorsprong van dit systeem is te vinden is in het ontstaan van een aantal politieke kwesties die voor een groot deel van het volk van groot belang was. Door het ontstaan van deze kwesties kreeg het volk de behoefte zich te gaan verenigen in politieke partijen om zo hun standpunt te kunnen verdedigen. Met name de kwesties rond de schoolstrijd, de sociale kwestie en de strijd voor het algemeen kiesrecht hebben veel losgemaakt bij het volk.


a. De schoolstrijd:

De kwestie rond de schoolstrijd ging over het door de overheid subsidiëren van het onderwijs. De enige scholen die in die tijd gesubsidieerd werden door de overheid waren de scholen die volgens het christelijk beginsel lesgaven. De katholieken en de protestanten wilden echter dat hun kinderen onderwezen werden volgens hun eigen geloofsovertuiging en gingen hun eigen scholen oprichten, de “bijzonder” scholen genaamd. Deze scholen kregen geen subsidie van de overheid en moesten dus zichzelf financieren. De liberalen waren het ook niet eens de subsidieplan van de overheid. De liberalen vonden dat alle leerlingen in het openbare onderwijs hetzelfde moderne onderwijs moesten krijgen. Deze kwestie mondde uit tot een grootschalige onenigheid, vooral onder de ouders van leerlingen die op de bijzondere scholen zaten. Ze dit moesten namelijk zelf betalen zonder geld van de overheid en moesten bovendien nog betalen voor de financiering voor de openbaren scholen via de belasting. In 1917 werd de schoolstrijd opgelost werd elke school gefinancierd door de overheid.

b. Het algemeen kiesrecht:

Buiten de kwestie van de schoolstrijd kwam ook de discussie over het kiesrecht tot een hoogtepunt in deze periode. Deze discussie ging met name wie nou precies het recht mocht hebben om te stemmen. Sommigen vonden dat iedereen het recht moest hebben om te kunnen stemmen, maar anderen vonden dat alleen een select deel van de bevolking dit recht zou moeten hebben. In 1887 werd het kiesrecht verder uitgebreid zodat alle mannen konden stemmen. Hiervoor moesten mannen een minimaal bedrag aan belasting betalen om te mogen stemmen, dit systeem heette het censuskiesrecht. De kandidaten moesten buiten deze minimasom aan belasting ook nog voldoen aan andere eisen zoals het hebben van een diploma of het hebben van een bepaalde hoeveelheid geld op de bank. De vele mensen die niet aan deze eisen konden voldoen vonden dat deze voorwaarden moesten worden afgeschaft en gingen de straat op om te demonstreren. Deze strijd voor het algemeen kiesrecht werd tot een einde gebracht in 1917. In 1917 kregen alle mannen die 24 jaar of ouder waren kiesrecht. In 1919 werd ditzelfde recht ook aan vrouwen gegeven. Sommige mensen echter waren hier niet tevreden mee.

c. De verschillende partijen:

De protestantse ARP, of de Anti Revolutionaire Partij was de eerste politieke partij in Nederland. De ARP werd in 1978 opgericht en werd geleid door Abraham Kuyper. Abraham Kuyper was predikant en sprak vooral de middelste laag van de protestantse bevolking aan. Een van de belangrijkste punten van zijn programma was het gelijkstellen van het openbare en het bijzondere onderwijs in financiele zin. Omdat Kuyper al inzag dat hij meer zetels nodig had was hij een groot voorstander voor het algemene kiesrecht zodat hij meer mensen kon overhalen om op hem te stemmen. Een groep leden van de ARP was echter tegen dit standpunt van Kuyper en richtten hun eigen partij op. Zo werd in 1908 de CHU of de Christelijke Historische Unie opgericht onder de leiding van A. de Savornin Lohman.
In 1894 werd onder leiding van Pieter Jelles Troelstra de Sociaal-democratische Arbeiderspartij of de SDAP opgericht. Het doel van de socialisten was het oplossen van de ongelijkheid in de samenleving. De schrijnende armoede werd volgens de socialisten veroorzaakt doordat de hogere klassen alle middelen in handen had en niets liet doorstromen aan de lagere klassen. Het grootste deel van de bevolking was dus afhankelijk van deze kleine groep ondernemers en waren dus gedoemd tot armoede en onzekerheid. Het verdelen van deze middelen was volgens de socialisten de enige oplossing om deze ongelijkheid te laten verdwijnen. De socialisten waren echter wel verdeeld over de manier waarop dit doel bereikt zou moeten worden, met behulp van een revolutie of door middel van de politiek. De socialisten streden voor algemeen kiesrecht even als sociale gelijkheid. Troelstra was in eerste instantie een voorstander van het hervormen van de sociale ongelijkheid via de parlementaire weg maar in 1918 bleek dat het idee van een revolutie toch nog speelde. In 1918 riep Troelstra in de tweede kamer de soldaten en arbeiders op de macht de grijpen door middel van een revolutie. Deze poging liep echter niet zoals Troelstra het gepland had en had rancuneuze gevolgen voor de SDAP. Andere partijen vonden deze revolutiepoging een teken dat de socialisten niet te vertrouwen waren en wilden daarom niets meer met ze te maken hebben.
In 1885 werd de Liberale Unie opgericht. Volgens de liberalen moest de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeien met de samenleving en was vrijheid en gelijkheid van het individu het belangrijkst. Omdat ze vrijheid en gelijkheid op zo’n hoog vaandel hadden waren ze bereid hard te vechten voor een gelijk schoolsysteem. Helaas waren de liberalen niet bij alle kwesties het zo met elkaar eens als bij de schoolstrijd. Bij de kwestie over het algemeen kiesrecht waren de liberalen sterk verdeeld. De ene helft vond dat het kiesrecht wel moest worden uitgebreid omdat dit het standpunt van de vrijheid en gelijkheid van het individu zou nastreven maar de andere helft zag niets in het toelaten van arme en laag opgeleide mensen tot de stembussen. Ook de kwestie van het sociale vraagstuk zorgde binnen de Liberale Unie voor veel verdeeldheid. Omdat de armoede in Nederland in die periode schrikbarende vormen aannam vonden sommigen dat de overheid zich meer moest inzetten om de armoede te bestrijden. Door deze meningsverschillen versplinterde de Liberale Unie in meerdere politieke partijen.
In het begin van de twintigste eeuw was Nederland al bijna vier eeuwen lang een protestantse natie geweest. Hierdoor werden de katholieken in Nederland bestempeld als tweederangsburgers. Omdat zowel de katholieken als de liberalen streefden naar gelijke rechten voor iedereen werden ze bondgenoten bij de kwestie van het algemeen kiesrecht. Bij de schoolstrijd vonden de katholieken echter meer steun bij de protestanten. De katholieken werden in eerste instantie geleid door Herman Schaepman. Het lukte Schaepman echter niet om een politieke partij op te richten. Pas in 1926 werd door Nolens de RKSP, of de Rooms-Katholieke Staatspartij opgericht.

REACTIES

H.

H.

Er is een foutje ingeslopen: de democratie is waarschijnlijk veel vroeger dan twee eeuwen geleden ontstaan, namelijk in de zesde eeuw voor christus.

14 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.