1. Opkomst der steden
1.1 Inleiding
In de loop van de Middeleeuwen ontstaan op diverse plaatsen steden. Dit proces kan men onderverdelen in drie fases.
De eerste fase is de economische specialisatie in de vroege Middeleeuwen. Dan ontstaan en groeien langs de handelswegen de handelsplaatsen. De tweede fase bestrijkt de dertiende en eerste helft van de veertiende eeuw, als ingrijpende economische veranderingen zich voordoen en de actieve rol van de landsheren leiden tot een stroomversnelling in de verstedelijking. De derde fase speelt zich af in de tweede helft van de veertiende eeuw, als de ontwikkeling van een aantal steden stagneert en de zeehavensteden spectaculair groeien.
1.2 Ontstaan der handelssteden
De economie is in de vroege Middeleeuwen zelfvoorzienend. Op de hoeves produceren de bewoners naast voedsel ook huisraad, kleding en gereedschap voor eigen gebruik. In de loop van de achtste eeuw zondert een groep mensen zich af van de boerenbevolking om in handelsplaatsen luxe artikelen en gereedschappen, bijvoorbeeld maalstenen, te maken uit uitheemse grondstoffen. Deze handelsplaatsen ontstaan op gunstige plekken die gevrijwaard zijn van overstromingen en gelegen aan knooppunten van handelswegen of bij doorwaadbare plaatsen in een rivier. Onder handelswegen zijn in De Graafschap voornamelijk de talrijke rivieren te verstaan. De economie blijft zelfvoorzienend, doordat deze ambachtslieden hun eigen voedsel en andere benodigdheden blijven produceren.
In de loop van de tiende tot de dertiende eeuw verandert dit beeld geleidelijk als de ambachtelijke productie meer en meer in handen komt van de gespecialiseerde ambachtslieden. Deze toenemende specialisatie vraagt ook om specialisatie en centralisatie van de voedselproductie.
Steeds meer boeren rond de stad gaan heil zien in het opvoeren van hun agrarische productie. Door de agrarische revolutie en de daarmee samenhangende grotere voedselproductie kunnen er meer mensen worden gevoed. De woeste gronden moeten ontgind worden, maar deze zijn in handen van de landsheer, die hier ook weer aan verdient. Kortom, de landsheer vaart wel bij een bloeiende stad.
1.3 Invloed van het gezag
In de dertiende eeuw spelen de landsheren, bisschoppen en kloosters een belangrijke rol in het ontstaan en besturen van steden. Zij zien toe op de handel en het functioneren van de markt en bieden de kooplieden bescherming. Een versterking bij de handelsplaats in de vorm van een kasteel of een omwalling ter plekke biedt bescherming tegen overvallen. Mooie voorbeelden van steden die bij een kasteel ontstaan zijn 's-Heerenberg en Bredevoort.
In de loop van de dertiende eeuw wordt het gezag zich bewuster van het belang van de inkomsten uit de tol- en marktgelden en de muntslag. Het gaat ertoe over om de steden een bevoorrechte positie te verlenen ten opzichte van het platteland door het verlenen van stadsrechten. Tevens worden nieuwe steden gesticht of bestaande uitgebreid. Deze stichtingen worden gekenmerkt door een geplande aanleg in schaakbordpatroon.
1.4 Handel in bulkgoederen
In de loop van de twaalfde eeuw breidt de lange-afstandshandel zich uit met bulkgoederen, bijvoorbeeld hout, Engelse wol en graan. Bestaande steden beleven een explosieve groei en nieuwe steden ontstaan op de uitvalswegen van veengebieden bij mondingen van afwateringen, zoals vele plaatsnamen met de uitgang 'dam' aangeven. Overslag van goederen vindt hier op het water plaats. Daarnaast worden diverse ambachten aan de boerderij onttrokken. In de stad gaan de inwoners zich meer en meer toeleggen op de vervaardiging van textiel en aardewerk. Er ontstaan specialisaties binnen de specialismen, bijvoorbeeld de productie van messen of enkel het looien van leer.
1.5 De groei stagneert
De explosieve groei uit de dertiende eeuw maakt in de veertiende eeuw plaats voor stagnatie. De oorzaak hiervan ligt binnen veranderingen in de scheepvaart. Tot in de twaalfde eeuw maken de handelaren gebruik van platbodems die alle rivieren kunnen bevaren. Vanaf de dertiende eeuw worden de boorden hoger en groeit het laadvermogen. De kogge wordt uitgevonden. De vaareigenschappen hiervan worden verbeterd door het toepassen van rechte stevens met achter een stevenroer. Het vaartuig krijgt een extra dek boven het achterschip. De kogge is het belangrijkste schip in de dertiende en veertiende eeuw. In de veertiende eeuw worden er schepen speciaal voor de zeevaart gebouwd, die de rivieren niet meer kunnen bevaren. Dit is van cruciaal belang voor de groei van de aan rivieren gelegen steden, zoals in De Graafschap. De groei van binnenlandse riviersteden stagneert, terwijl de groei van aan riviermondingen gelegen steden explosief toeneemt.
1.6 De stad en haar heer
De toenemende nijverheid in de stad zorgt voor een stabiel economisch karakter. In de dertiende eeuw zijn de steden uitgegroeid tot krachtige economische elementen in de samenleving. Binnen haar muren zit het geld dat de landsheer in vele gevallen niet bezit, maar juist zo broodnodig heeft.
In de steden leeft de wens naar centraal bestuur om het rustige verloop van de handel te bevorderen. Hierdoor worden zij de natuurlijke bondgenoten van hun landsheer. Het duurt niet lang of de groeiende agglomeratie kan zichzelf niet meer voeden en krijgt behoefte aan levensmiddelenvoorziening uit een steeds wijdere omgeving.
1.7 Het stadsrecht
De groeiende stad heeft behoefte aan andere rechtsregels dan het platteland. Als centrum van de nieuwe economische bedrijvigheid wordt de stad gehinderd door de regels die voor het platteland gelden. Uiteindelijk zal in de loop der jaren de band met de landsheer zo los mogelijk worden en soms geheel verbreken. In vele gevallen heeft de landsheer een open oog voor de mogelijke voordelen die een goede verstandhouding met het nieuwe sociale element kan opleveren. Zo kan een bevredigende regeling zonder strijd worden getroffen.
In De Graafschap is Otto II van Gelre in de dertiende eeuw als stedenstichter actief. In andere gevallen verzet de heer zich met hand en tand tegen de stedelijke eisen. Vaak ontbrandt dan een langdurige strijd om het stadsrecht. De betekenis van dit stadsrecht is dat de stad in juridische zin uit het omringende platteland wordt gelicht en de vrijheid krijgt zelf die regels op te stellen die voor het eigen stedelijk leven wenselijk zijn. Ook gebeurt het dat de landsheer heel precies vastlegt welke regels er voor de inwoners gelden. Op deze wijze krijgt de stad Bronkhorst in 1492 stadsrecht van Gijsbert VII van Bronckhorst.
1.9 Inkomsten van de stad
De inkomsten van de stad bestaan uit tijnzen. Tijnzen worden geheven op onroerende goederen. Het gaat hier om kleine betalingen in geld en hoenders. De erftijns is een erfelijk gebruiksrecht van afzonderlijke stukjes stedelijke grond, die aanvankelijk een andere bestemming hebben, maar die de stad aan een particulier heeft afgestaan. Dat kan dus een stukje van een voormalige stadsmuur zijn, of een hoekje van een straat, een dichtgegooide gracht of zelfs het recht om in de stadsmuur een venster aan te brengen of een deur naar de gracht.
Overigens krijgt de landsheer ook vele tijnzen uit de stad. Deze landsheerlijke tijnzen zijn waarschijnlijk afkomstig uit bezittingen die oorspronkelijk van de landsheer zijn geweest. Vermoedelijk heeft hij ze later verkocht.
Andere inkomsten van de stad komen uit belaste openbare diensten. Zo moet aan het stadsbestuur tijns betaald worden voor de waag, het telambt, de maat, etc. Wie een van deze ambten pacht, moet betalen. De stad stelt voor deze diensten tarieven vast. Daarnaast heeft de stad inkomsten uit burgerschap, vleeshuis, visserij en watermolens. Verder zijn er tijnzen op wijn, bier en brood. Bovendien is het bezit van geld voor de stad ook handig. De stad wordt om haar vaste inkomsten wel eens als een verzekeringsmaatschappij beschouwd. Zo valt met lijfrentes ook veel te verdienen. De inkomsten van de stad zijn dus legio.
1.10 Grondbezit
Grondbezit is door diverse pachten eveneens financieel interessant. Hertog Reinald II van Gelre raakt in 1337 betrokken in de Honderdjarige oorlog en om deze te bekostigen moet hij grote bedragen lenen van de Zutphen. De stad eist daarvoor inkomsten en rechten. Ze ontfutselt de hertog stap voor stap zijn grondbezit en de andere rechten, die de basis hebben gevormd van zijn macht over Zutphen. Daarmee degradeert hij van heer tot bedelaar. Van het landsheerlijke gezag blijft weinig over. Als eenmaal de voordelen van stedelijk grondbezit duidelijk zijn, wordt deze activiteit verder uitgebreid.
Grondaankopen zijn van belang voor de winning van klei om stenen van te bakken en voor uitbreiding van de stedelijke landweer, de buitenste verdedigingslinie van de stad. Ondanks de vermindering van zijn gezag blijft de hertog toch belangrijk voor de orde en de veiligheid.
1.11 Orde en veiligheid
Voor veiligheid en rechtsorde met de onmiddellijke buren is een samenwerkingsverband nodig dat wordt gevonden in het graafschap Zutphen en later het hertogdom Gelre. Voor dit kader heeft de stad niet zelf gezorgd. De politieke eenheid is een schepping van de graaf, later de hertog. Dat brengt voor de steden een blijvende afhankelijkheid mee van die hertog. Als tegenprestatie moeten daarvoor financiële offers worden gebracht. In deze periode van de Middeleeuwen zijn economie en politiek niet meer los van elkaar te zien. Niet alleen beïnvloedt de politiek het economische leven, maar ook wordt die politiek beïnvloed door economische overwegingen. Niettemin heeft de middeleeuwse stad voor een verschuiving van de macht gezorgd.
2. De middeleeuwse stad
2.1 Het aanzien van de jonge stad
Vanwege hun identieke ontstaanswijze hebben de jonge steden vaak hetzelfde uiterlijk. Een kerk met een markt en enkele uitvalswegen. Boerderijen die met het gezicht naar de hoofdweg staan. Met achter langs het erf een "achterstraat", vaak onbebouwde zandpaden.
Meestal is in de nieuwe stad een belangrijke hof van de landsheer of kerk gevestigd, waar de belasting moet worden voldaan. In ieder geval moet er voor de stedelingen een stimulerende economische reden zijn om zich blijvend in de stad te vestigen. Pas in de veertiende eeuw gaan steden ook aantrekkingskracht uitoefenen op kinderen van horigen die niets erven. En wie het goed wel erft, gaat juist in de stad wonen om horigheid te ontlopen.
2.2 De vorm van de steden
De middeleeuwse steden kennen drie vormen. Deze worden door de ommuring bepaald. Zo bestaat ten eerste de (half)cirkelvormige of ovale vorm, ten tweede de rechthoekige vorm en ten derde de onregelmatige veelhoek.
De (half)cirkelvormige of ovale stad heeft een radiaal-concentrische plattegrond, waarbij twee of meer wegen elkaar kruisen in het centrum. Deze kruiswegen zijn meestal onderling verbonden door wegen binnen de stad die de vorm van de stadsmuren volgen.
De rechthoekige stad heeft vaak een schaakbordplan. Twee loodrecht op elkaar staande wegen ontmoeten elkaar in het centrum. De overige wegen lopen hier parallel aan.
Bij het onregelmatige type tenslotte is geen bepaald systeem te herkennen, alhoewel een centrum niet moeilijk is aan te wijzen. Uiteraard geldt voor alle drie types dat ze zich soms moeilijk met de werkelijkheid laten rijmen. Het is slechts een model. Het eerste en derde type vertonen in de regel een aantrekkelijk schilderachtig gesloten stadsbeeld. Het tweede type kent een open (Amerikaans) stadsbeeld. Bovendien vinden we verschillende types binnen één stad. Bijvoorbeeld de Nieuwstad in Zutphen, aangelegd tussen 1250 en 1270, vertoont een bedacht schaakbordplan.
2.3 Aanzien van de stad
Het aanzien van de middeleeuwse stad wordt gekenmerkt door abrupt uit het omringende platteland of water oprijzende stadsmuren met hun vele muurtorens en stadspoorten. De massale muur met zijn gekanteelde borstwering is iets lager dan de op het tweede plan verschijnende burgerbebouwing met steile daken en vele schoorstenen. De muurtorens, maar vooral de imposante stadspoorten met hun spitse levendige daken steken boven de huisdaken uit. Tenslotte verschijnen op het derde plan de boven alles uitstekende torens van de kerk of kathedraal, het stadhuis, het waaggebouw en/of andere openbare gebouwen. Deze gebouwen beheersen het silhouet van de stad. Gegroepeerd rond de markt staan zij in het maatschappelijk en economisch centrum van de stad. In de middeleeuwse stad valt duidelijk een fraaie climax waar te nemen, zowel in visuele als in ideële zin. Van de ommuring, via de burgerbebouwing naar kerk of kathedraal. Van strategie via maatschappelijk economisch leven naar de religie.
2.4 De huizenbouw
Tot de dertiende eeuw zijn twee typen huizen bekend. Eenvoudige huizen met planken of vlechtwerkwanden en grote kasteelachtige natuurstenen huizen. Monumentale architectuur wordt dan in De Graafschap alleen door de hoge adel toegepast, zoals bijvoorbeeld het grafelijke hof in Zutphen. In vroege steden zoals Deventer en Nijmegen bouwt het stadspatriciaat ook dergelijke huizen die hoog boven de omringende huizen uitsteken. Deze gebouwen hebben een groot oppervlak met zijden van 10 tot 25 meter en één of meer verdiepingen. Op de begane grond bevinden zich een poort en getraliede vensters. Langs de dakgoot een borstwering met kantelen. Kortom verdedigingswerken die ook de voornaamheid van de bewoner moeten uitdrukken.
2.5 De stad versteent
Als Franse bouwmeesters in 1160-1170 in Friesland en Groningen bij de bouw van kloosters de baksteen introduceren, begint in de Lage Landen een bouwtechnische revolutie. Voortaan beschikt men overal over goedkoop bouwmateriaal. Klei wordt overal langs de rivieren gevonden en is veel goedkoper dan de van elders aangevoerde natuursteen. Voor grote projecten worden de stenen ter plaatse gebakken en veel steden richten hun eigen bakovens in ten behoeve van de verdedigingswerken.
Aanvankelijk is baksteen een exclusief bouwmateriaal voor kerken, kloosters, kastelen en patriciërshuizen, maar in de veertiende eeuw gaan ook minder draagkrachtige burgers over op bouwen met steen. Uit het oogpunt van brandveiligheid geniet deze bouwtrant de voorkeur. Meermalen worden middeleeuwse steden in de as gelegd door een stadsbrand. De houten huizen vallen dan bijna allemaal ten prooi aan de vlammen. Deventer bijvoorbeeld brandt in 1334 geheel uit. Het stadsbestuur stimuleert daarom de bouw in steen via subsidies en andere gunstige regelingen. Zo ontstaat een driedeling in grote patriciërswoningen, bakstenen huizen en vlechtwerkhuizen van de armen.
2.6 Woon- en werkfunctie worden gescheiden
De bakstenen huizen van de middengroep blijken bij opgravingen een grotere variant te zijn van de houten woningen. Naast het zaalhuis dat bestaat uit één rechthoekige woon- en werkruimte, ontstaat een type huis waarin woon- en werkfunctie worden gescheiden in een voor- en een achterkamer. De centrale haard wordt tegen een bakstenen tussenmuur geplaatst. Een zolder verschijnt voor extra woonruimte of voor opslagdoeleinden. Het deel met de werkfunctie wordt aan de straatkant geplaatst.
In de vijftiende eeuw worden extra verdiepingen toegevoegd. Er ontstaan dan tevens verschillen per regio's en per stad.
2.8 Huisraad
De maatschappelijke verschillen komen goed tot uiting bij de resten van het huisraad. Is het bestek bijvoorbeeld van hout en het servies van eenvoudig aardewerk dan heeft men met een arm gezin van doen. Zijn er echter glaswerk, luxe aardewerk en (zeldzame) metalen voorwerpen in de beerput te vinden dan woonde er een rijker gezin.
3. Het stadsbestuur
3.1 Richter en schepenen
Door het toekennen van stadsrechten door de landsheer beschikken de meeste steden in De Graafschap in de dertiende eeuw over een "iudex et scabini". De richter (elders ook wel schout genoemd), die tevens schepen is, zal de vertegenwoordiger van de graaf zijn, terwijl de overige schepenen vertegenwoordigers zijn van de burgerij. Het is mogelijk dat de burgerij deze schepenen zelf kiest. De gehele dertiende eeuw blijft deze constructie bestaan. De schepenraad bestaat meestal uit twaalf schepenen.
3.2 Het stadsbestuur
Aan het begin van de veertiende eeuw is er sprake van een uitbreiding van het stadsbestuur. Naast de schepenen komen er, waarschijnlijk twaalf, "consules" (raden) bij. De stedelijke raad bestaat dan uit richter (tevens schepen), elf schepenen en twaalf raden. De raden staan de schepenen bij met bestuursaangelegenheden.
3.3 De schepen
De schepen vervult de functie van legeraanvoerder, wetgever, rechter, gezant, getuige bij terechtstellingen en bij verhoren op de pijnbank, bankier, verzekeraar. Daarnaast is hij toezichthouder op de uitvoering van publieke werken, zoals de bouw van vestingmuren, torens, dijken, rivierhoofden, grachten, sluizen of wat al niet meer. Een schepen is daarnaast boekhouder en notaris. Bovendien legt hij in een keurboek de wetgeving vast. Hij heeft menig onaangenaam gesprek met de ambtenaren van de graaf, later de hertog. Soms moet hij de strijd aanbinden met "onse lieve heer" zelf, waarmee dan de hertog wordt bedoeld.
Ook spelen de schepenen een rol in zaken van landsbelang. Een schepen moet dikwijls partij kiezen in de talrijke ruzies binnen het hertogdom, vooral na 1350 als de strijd tussen de geslachten Heekeren en Bronckhorst losbarst. Aan de andere kant zitten er eervolle en gezellige kanten aan het schepenbestaan. Er zijn geregeld feesten en banketten waar zijn aanwezigheid gewenst is. Dit zullen naast de eerzucht, de honger naar macht en het verlangen om bij de elite te behoren de drijfveren zijn om dit ambt te willen bekleden. Dit brengt de steden in conflict met hun beschermheren. Deze conflicten tussen de groeiende macht van de steden en de afnemende macht van de landsheren luidt mede het einde van de feodaliteit in.
3.4 De gilden
In de veertiende eeuw leidt de toenemende specialisatie binnen de steden tot het vormen van gilden. Gilden zijn verenigingen van ambachts- en kooplieden die ten doel hebben de concurrentiepositie ten opzichte van andere steden te verbeteren.
Dit gebeurt door toezicht te houden op de kwaliteit van het product en door een opleiding tot meester in het vak te bewerkstelligen. De gilden weten een bevoorrechte positie op de eigen markt te verwerven om zo hun eigen afzet te bevorderen en vreemde kooplui te weren.
De gilden hebben belang bij orde en rust in hun stad en zien hun belangen graag vertegenwoordigt in andere steden en bij de landsheer. Onder invloed van deze belangen ontstaat het stadspatriciaat.
3.5 Het stadspatriciaat
Het stadpatriciaat wordt gevormd door een groep welvarende stedelingen die in de stad de dienst uitmaken in de gilden. Uit hun midden worden de verschillende functies in het stadsbestuur ingevuld. Op deze wijze beheersen zij de productie en de handel en zorgen zij voor de noodzakelijke orde en veiligheid.
Het stadspatriciaat spiegelt zich aan de adel. Zo meten zij zich na het verkrijgen van het stadsrecht een eigen stadswapen aan dat op vlaggen en ornamenten van openbare gebouwen wordt aangebracht en op zegels voor documenten verschijnt. De stad imiteert daarmee de adellijke heraldiek en geeft aan dat zij als rechtspersoon op dezelfde manier kan optreden als de adel.
In de stad ontstaan zo verschillende bevolkingsgroepen met een verschillende status. Zo is bijvoorbeeld de status van kooplieden afhankelijk van koopwaar en handelsroute. Bij ambachtslieden staan metaalbewerkers bijvoorbeeld hoger aangeschreven dan schoenmakers. Onder aan de ladder staan vrachtschippers, havenarbeiders, weduwen en bejaarden. Daarnaast zijn in de stad nog diverse leden van kerkelijke instellingen te onderscheiden, die ook een eigen hiërarchie meebrengen.
3.6 De burgemeesters
Halverwege de veertiende eeuw wordt het stadsbestuur uitgebreid met burgemeesters. Ook hiervan worden er meestal twaalf benoemd. Burgemeesters gaan de bestuurswerkzaamheden uitvoeren, zoals toezicht op de verdedigingswerken, openen en sluiten van de poorten, overdrachten van roerende en onroerende zaken, huwelijkse voorwaarden, testamenten, boedelscheidingen tot voogdijzaken, reizen naar andere steden om de stadsbelangen te verdedigen, enzovoort. Het stedelijk bestuur bestaat vanaf dat moment uit richter, schepenen, raden en burgemeesters.
De benoeming van de raden en burgemeesters is een geheel stedelijke aangelegenheid. Soms is de benoeming van schepenen ook een stedelijke zaak, waarbij de graaf zich soms het recht voorbehoudt een of meer schepenen te benoemen. De burgemeesters worden op de "keurdag", op 22 februari, gekozen. Van de twaalf aangestelde burgemeesters worden er zes herkozen om de continuïteit in het bestuur te waarborgen. De burgemeesters worden voor twee jaar aangesteld.
3.8 Het keurboek
In het begin van de veertiende eeuw beginnen de meeste stadsbesturen wetgeving vast te leggen in het "kondichboek". In dit boek worden in de loop der eeuwen de regels achter elkaar opgeschreven,zodat er een verzameling regels ontstaat die het gehele middeleeuwse leven beslaan.
Aan bod komen strafrechtelijke bepalingen, de openbare orde en zedelijkheid, bescherming van mensen en hun persoonlijk bezit, de rechtsgang, brandpreventie,wetgeving rondom vreemdelingen, brandpreventie,volksgezondheid, etc., etc.
Kortom, alles wat moderne wetgeving ook beslaat, maar dan korter en bondiger.
4. De stad als burcht
4.1 De Germaanse walburg
Als de Romeinen uit de Lage Landen verdwijnen, verdwijnt met hen de Romeinse stad. In tegenstelling tot volkeren van Latijnse oorsprong kennen onze Germaanse voorouders namelijk geen steden. Zij wonen, na hun zwervende jagersbestaan te hebben opgegeven, in verspreide hoeven. Hieruit ontstaan na verloop van tijd woonbuurten. Bij oorlogsgevaar trekt het volk zich terug in de dichte wouden of verschanst het zich binnen een walburg, zoals bijvoorbeeld de Hunneschans aan het Uddelermeer. De walburgen zijn de vroegste middeleeuwse vestingen.
Een walburg is een ronde omwalde en omgrachte vluchtheuvel, die alleen bij aanvallen dienst doet. De wal is voorzien van doornhagen en rijen van gepunte palen, een staketsel, schuin en/of recht ingegraven. De bouwers zorgen voor een gunstige positie door de wal hoog en steil te maken, zodat men van boven naar beneden kan slaan, schieten, steken en gooien. Deze walburgen hebben aanvankelijk geen bebouwing. De meeste functioneren als een soort grensfort, waarin alleen bij gevaar de stelling betrokken wordt. In vredestijd fungeren de walburgen waarschijnlijk als ontmoetingsplaats voor vorsten of voor handelstransacties. Het idee van de walburg wordt later teruggevonden in de landweer rond de stad.
4.2 Een beveiligde oorsprong
De aard en omvang der verdedigingswerken van een middeleeuwse stad worden in de eerste plaats ingegeven door de natuurlijke omgeving. In veel gevallen is er een nederzetting ontstaan bij een burcht, om daarna tot een stad uit te groeien. Een mooi voorbeeld hiervan is de stad Bredevoort, die bij kasteel Bredevoort is ontstaan. Ook de twee oudste Nederlandse steden ontstaan bij een Romeins militair fort; Maastricht en Nijmegen. In de Merovingische en Karolingische periode ontstaan in de zevende en achtste eeuw verschillende nieuwe nederzettingen onder bescherming van Frankische burchten; Utrecht, Dorestad (Wijk bij Duurstede) en Tiel.
In de negende eeuw worden ter beveiliging van de streek diverse burchten opgericht die grote gelijkenis vertonen met de Germaanse walburg. Uit deze burchten ontstaan in Nederland bijvoorbeeld Breda, Middelburg, Oostburg, Den Burg (Schouwen) en Leiden. In De Graafschap is graaf Eberhard (I) van Hamaland op dit gebied erg actief.
4.3 Verdediging
Op basis van deze ronde burchten worden de steden versterkt met eerst wallen en later muren. De middeleeuwse stedelingen gaan uit van een passieve verdediging, dat wil zeggen dat net zo lang gewacht wordt tot de roofzucht van de vijand op het omringende platteland is uitgewoed en hij weer verdwijnt. Evenals de ridders in de kastelen willen zij juist de plaats waar zij wonen, werken en hun bezittingen hebben beschermen. Bovendien is men in de stad wel zo zelfbewust om ter af- en onderscheiding een houten barricade op te richten alleen al om aan te geven dat hier sprake is van een stad en niet van platteland. De stad wordt dan beschermd door een landweer, een hoge aarden omwalling, aan te leggen, voorzien van houten staketsels of palissaden en enkele afsluitbare toegangen in stevige poortgebouwen.
4.4 De wal
In De Graafschap wordt de omwalling meestal nog uitgebreid met een natte gracht. Hiervoor wordt meestal een bestaande waterloop gebruikt, zoals de Vierakkerse Beek of een Berkel-arm. Deze wijze van bescherming biedt voldoende afweer tegen de toenmalige aanvalswapens zoals stormram en blijde. De Romeinen maken reeds gebruik van een landweer en de Franken en Germanen nemen dit over. Soms ontstaat er een stelsel van meerdere wallen, beplant met allerlei ongastvrije planten. Eiken en beuken worden op één meter hoogte afgekapt. De takken worden naar de grond gebogen en schieten daar opnieuw wortel. Daartussen groeien bramen, wilde rozen en doornstruiken, tot het een ondoordringbare muur van struikgewas is geworden, die elk jaar wordt gecontroleerd en bijgeplant. Achter de wal loopt een weg waarlangs de verdedigers zich bij een aanval naar de bedreigde plaats kunnen spoeden. Voor de wal loopt ook een weg, waarschijnlijk voor de jaarlijkse inspectie. Die heet dan de Groene Steeg, of Groene Weg.
Het strategische belang ligt hierin dat aanvallers, die in die tijd in betrekkelijk kleine benden opereren, het beschermde gebied alleen kunnen bereiken door de smalle ingang in de landweer. En die kan vrij gemakkelijk worden verdedigd. Zijn ze toch binnen gedrongen, dan is het soms moeilijk weer weg te komen. Zo komen heel wat krijgsbenden met hun buit als ratten in de val te zitten. Met het bakken van de kloostermoppen en de toename van de handel kunnen de steden dit systeem perfectioneren en zich stadsmuren permitteren. Dat is ook nodig, want het mechanische werpgeschut van de aanvaller neemt ook in kracht en reikwijdte toe. Voor het bouwen van muren, oorspronkelijk een keizerlijk recht, moet toestemming aan de graaf worden gevraagd, die de stad hiervoor flink laat betalen. Zoals hij eveneens geld eist voor het houden van markten en dergelijke. Een lucratieve manier van pacht innen, want de graaf doet er weinig voor terug.
4.5 Stadsmuren
Als de aarden wal niet meer voldoet, worden de steden met zware muren omringd. Tenzij de terreinomstandigheden het onmogelijk maken, worden de muren in een cirkelvorm opgetrokken. Deze eerste stenen bescherming wordt gekenmerkt door hoge, relatief dunne muren, voorzien van een weergang op overwelfde nissen en kantelen met schietspleten. Op de muur komt een hordijzen. Dit is een houten uitbouwsel van waaruit de vijand aan de voet van de muur bekogeld kan worden met drek, kokende olie, brandende pek of stenen. De ommuring wordt aan de buitenzijde weer uitgebreid met een diepe, met water gevulde gracht. Daar waar geen water aanwezig is, worden de muren verdubbeld of extra zwaar opgetrokken. Na de kruistochten wordt de hordijzen vervangen door de machicoulis of mezekouw. Dit is een uitkragende galerij van steen met gaten in de vloer. Nu zijn de verdedigers in staat om aanvallers te bekogelen zonder dat ze het gevaar lopen dat hun uitbouwsel vlam vat.
4.6 Muurtorens en poorten
De ommuring wordt op dubbele boogschotafstand onderbroken door vooruitstekende ronde muurtorens, terwijl daartussen ter hoogte van de weergang een mezekouw is aangebracht.
Op enkele plaatsen zijn ophaalbruggen geplaatst die via een poortgebouw toegang verlenen tot de stad. De hoge en soms iets hellende muren zijn nagenoeg onbeklimbaar. Zij bieden vanaf de weergang en vanuit de torens een ruim blikveld over het omliggende landschap, zodat het de vijand moeilijk wordt gemaakt zijn nadering te verheimelijken. De burgers zijn relatief veilig in de ommuurde stad, totdat het tot een echte belegering komt.
4.7 Plattegrond bepaald door de verdedigingswerken
De cirkelvormige ommuring biedt diverse voordelen voor de verdediging. In de eerste plaats is de muur overal even sterk. Ten tweede heeft een ronde muur een kosten besparend effect. Voor een maximaal oppervlak van de stad is immers een minimale lengte van de muur nodig. Bovendien is in de stad de afstand tot de muur overal even groot. Deze ronde of ovale plattegrond is terug te vinden bij diverse in de Middeleeuwen ontstane steden, bijvoorbeeld Zwolle en Amersfoort.
Als de stad aan het water ligt, hangt het van de breedte van dit water af hoe de vorm van de verdedigingswerken (en daarmee van de stad) wordt. Als het water smal is, wordt de stad meestal aan beide zijden van het water verdedigd. Als het water te breed is om in de stad te worden opgenomen vindt er een eenzijdige oeverontwikkeling plaats en wordt de stad halfovaal- of halfcirkelvormig, bijvoorbeeld Kampen of Maastricht.
De steden die uit een woonbuurt bij een kasteel ontstaan, zijn veel gevarieerder in vorm.
4.8 Ontmuring
De hoge som die de burgers van een stad moeten betalen voor hun stadsmuren voldoen zij graag. De stadsmuren zijn onontbeerlijk voor hun veiligheid. Sommige steden gaan zelfs zo ver dat zij zich zonder instemming van hun heer versterken. De zwaarste straf die een stad kan krijgen is de ontmuring. Geen enkele stad in De Graafschap is dit (gelukkig) overkomen, maar Groningen (1112), Amersfoort (1269) en Delft (1359) zijn bekende Nederlandse voorbeelden.
Na de Middeleeuwen, als het belang van verdedigingsmuren geleidelijk verdwijnt, ervaren de stedelingen de muren als een knellende band voor de groei van de stad. Pas als Nederland één staat is geworden heeft dit gevolgen voor de verdediging van de individuele steden. Nederland wordt als een land verdedigd. Voor de steden in De Graafschap die aan de grens van ons land liggen, heeft dit tot gevolg dat pas in de negentiende eeuw, als de Vestingwet vervalt, de vervallen vestingwerken mogen worden ontmanteld. Pas dan kunnen de steden groeien, maar ze zullen hun achterstand op de steden in de Randstad nooit meer inlopen.
REACTIES
1 seconde geleden