Hoofdstuk8, par. 3: Onderzoek naar vraag en aanbod

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 5e klas havo | 3091 woorden
  • 8 januari 2003
  • 45 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
45 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Opdracht 1:

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Opdracht 2:

Op welke manieren kun je het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid weergeven?

Opdracht 3:

Hoe Laat je een verschuivingen van de vraaglijn naar rechts, verschuivingen van de vraaglijn naar links en van verschuivingen langs de vraaglijn zien? En wat is de verklaring van deze veranderingen?

Opdracht 4:

Wat betekend het begrip prijselasticiteit van de vraag en wanneer noemen we de vraag prijselastisch, prijsinelastisch of volkomen prijsinelastisch?

· De prijselastische vraag:
· De prijsinelastische vraag:
· Volkomen prijsinelastische vraag:

Opdracht 5:

Waarom is het voor een ondernemer belangrijk om te weten of de vraag naar zijn product prijselastisch dan wel prijsinelastisch is, als hij zijn verkoopprijzen wil veranderen?

Opdracht 6:

Hoe ziet een vraaglijn van een product eruit dat volkomen prijselastisch is?

Opdracht 7: Blz. 17

Welke factoren bepalen de omvang van de aangeboden hoeveelheid van een artikel?

Opdracht 8:

Hoe laat je een verschuivingen van de aanbodlijn naar rechts, verschuivingen van de aanbodlijn naar links en van verschuivingen langs de aanbodlijn zien? En wat is de verklaring van deze veranderingen?

Opdracht 9:

Hoe ziet een aanbodlijn van een product eruit dat volkomen prijselastisch is?

Opdracht 10:

Hoe bereken je de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid bij een aanbod en vraagvergelijking?

· De berekening van de evenwichtsprijs:
· De berekening van de Evenwichtshoeveelheid:

Opdracht 11:

· 1. Hoe bereken je het aanbodoverschot over een minimumprijs?
· 2. Hoeveel kost het de overheid om het Aanbodoverschot op te kopen
· 3. Waarom stelt de overheid een minimumprijs in?

Opdracht 12:

· 1. Hoe geef je in een grafiek een TVK, TCK, TK, en een TO lijn weer?
· 2. Bij welke afzet is de totale winst maximaal? · 3. Bij welke afzet is er sprake van een kostendekking (break-even)?

Opdracht 13:

Hoe kun je m.b.v een TO en een TK vergelijking de break-evenafzet en vervolgens de break-evenomzet uitrekenen?

Inleiding

Voor het vak Economie kregen we de opdracht een PO te maken dat over het onderwerp vraag en aanbod gaat.
We konden kiezen of we de PO met zijn tweeën of alleen wilden maken, dus ik wilde het graag alleen doen, om meer te kunnen leren en zelf goed zou weten waar het PO nou eigenlijk over gaat.
Om deze PO te kunnen maken kregen we 13 opdrachten die we uitgebreid moesten maken en uitleggen met de bijbehorende grafieken, formules, tabellen, berekeningen, factoren, vergelijkingen en verklaringen.
Ik schrijf deze inleiding nu op het moment dat ik de opdrachten (de hoofdstukken) al gemaakt heb.
Deze opdrachten moest je maken met behulp van het gehele Praktische Economie boek met de daarbij behorende aantekeningen die we in de les hebben gekregen.
Ik ga onderzoek doen naar vraag en aanbod, daar gaat deze hele PO over. Ik verwerk het onderzoek naar vraag en aanbod in de 13 hoofdstukken. In mijn conclusie laat ik weten wat er uit mijn onderzoek is gebleken.

Opdracht 1:

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Bij koopgedrag komen economische, sociale en demografische factoren naar voren.
In dit geval hangt de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel af van de economische factor, daaronder verstaan we deze factoren:
· De prijs van het goed
· De voorkeuren (preferenties) van de consument
· Het inkomen of het budget van de consument
· De prijzen van de overige goederen: substitutie & complementaire goederen
· Het aantal vragers

· Consumenten laten de gevraagde hoeveelheid afhangen van de hoogte van de prijs. Als de prijs heel hoog is, koopt de consument minder. Als de prijs laag is, koopt de consument meer producten zie (bron 1)

· De consument laat de gevraagde hoeveelheid afhangen aan de voorkeuren want, in de winter is er behoefte aan warme kleding groter dan in de zomer. Er is dus in de winter meer vraag naar bijvoorbeeld truien en winterjassen en in de zomer naar korte broeken en dunne truitjes.

· De consument laat de gevraagde hoeveelheid afhangen van het inkomen of het budget. De vraag naar een goed neemt toe bij een stijging van het inkomen of het beschikbare budget. Bijv vakantiereizen, eigen woning en cafébezoek.
Bij sommige goederen neemt de vraag juist af door een toeneming van het Inkomen (inferieur) zoals minder aardappelen eten en meer gebak of uit eten gaan.

· De consument laat de gevraagde hoeveelheid afhangen van de prijzen van de overige goederen. Consumenten kopen meer van en goed als de prijs van een vervangend goed omhoog gaat. Als Peren duurder worden, gaat men meer appels kopen. Dat gaat ook zo met goederen die elkaar aanvullen zoals koffie en koffiemelk. Als de koffie duurder wordt, gaat men het minder kopen maar de koffiemelk wordt dan ook minder verkocht.

· De consument laat de gevraagde hoeveelheid afhangen aan het aantal vragers. Hoe meer vragers er zijn hoe meer er van een product wordt geproduceerd en op de markt gebracht. En vaak ook met een hoge prijs, als mensen iets nodig hebben en er is veel vraag naar dan wordt de prijs duurder

· (bron 1) Individuele vraaglijn tabel

gevraagd aantal pakken luiers
----------------------------------------------------------------------------------
prijs per pak door Consument 1 door consument 2
---------------------------------------------------------------------------------------------
C 20,- 0 10
C 16,- 6 16
C 12,- 20 24
C 8,- 44 36
C 4,- 70 52

Bron 1 geeft het overzicht van het aantal pakken dat twee personen bij verschillende prijzen zullen kopen. Consument 1 koopt als de pakken luiers goedkoop zijn = C 4,- 70 pakken, maar als de luiers duurder worden neemt het aantal pakken af, dus als de pakken C20,- zijn koopt de consument geen pakken luiers dat is ook zo bij consument 2, hoe duurder de pakken luiers zijn hoe minder ervan gekocht worden. Hoe goedkoper de pakken luiers hoe meer ervan gekocht worden.

Opdracht 2:

Op welke manieren kun je het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid weergeven?

Je kunt het verband tussen de gevraagde hoeveelheid en de prijs weergeven met een wiskundige vergelijking, een tabel en een grafiek. Hieronder zie je een voorbeeld van elke mogelijkheid. Ten eerste;

Met een wiskundige vergelijking kun je de loop van een vraaglijn weergeven volgens de onderstaande formule:

· ( bron 2) Wiskundige vergelijkings Formule:

Qv = ap + b

Qv = gevraagde hoeveelheid
P = prijs van het goed
B = de gevraagde hoeveelheid als P = 0
A = richtingscoëfficiënt

Wiskundige voorwaarden: a < 0 en b > 0

Bijv: Qv = - 4P + 18

Met een tabel kun je de loop van een vraaglijn weergeven:

( bron 3) Tabel:

P Qv
0 18
1 14
2 10
3 6
4 2

Een lineaire vraaglijn is een lijn die gelijkmatig stijgt of daalt.
Dat is zoals het in deze grafiek is aangegeven met de wiskundige vergelijking
Qv = -4p + 18.
P = is de prijs van het goed dat op de markt wordt gebracht in dit geval het product Matoela. En Q = de gevraagde hoeveelheid van het goed

Uitleg grafiek doormiddel formule Qv = -4p + 18.

-4 x 0 + 18 = 18
-4 x 1 + 18 = 14
-4 x 2 + 18 = 10
-4 x 3 + 18 = 6
-4 x 4 + 18 = 2

Opdracht 3:

Hoe Laat je een verschuivingen van de vraaglijn naar rechts, verschuivingen van de vraaglijn naar links en van verschuivingen langs de vraaglijn zien? En wat is de verklaring van deze veranderingen?

· ( bron 5) De verschuiving van de vraaglijn naar rechts:

Deze verschuiving ontstaat, doordat de consumenten meer behoefte krijgen aan een product(dit gaat om substitutie goederen) Het inkomen / budget is verhoogd, waardoor men meer kan kopen, het aantal vragers wordt meer of als de stijging van de prijs van een ander product omhoog gaat, waardoor dit product goedkoper lijkt en eerder wordt gekocht.

· ( bron 6) De verschuiving van de vraaglijn naar links:

Deze verschuiving naar links ontstaat door behoefte die afnemen: prijs van een ander product wordt lager. Dat is bijvoorbeeld zo bij de prijs van een complementair goed als deze stijgt. De koffie prijs stijgt maar de koffiemelk daalt. Dan ziet de grafiek er zo uit als hierboven. Het kan ook zo zijn dat
het inkomen/ budget daalt of het aantal vragers daalt.

· ( bron 7) De verschuiving langs de vraaglijn:

Deze verschuiving langs de vraaglijn ontstaat wanneer de prijs van een goed verandert. Bij lagere prijzen neemt de gevraagde hoeveelheid toe.
Bij hogere prijzen neemt de gevraagde hoeveelheid juist af. Het verloop van de vraaglijn blijft gelijk
Opdracht 4:

Wat betekend het begrip prijselasticiteit van de vraag en wanneer noemen we de vraag prijselastisch, prijsinelastisch of volkomen prijsinelastisch.

Prijselasticiteit van de vraag is een verhoudingsgetal dat de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid weergeeft in verhouding tot de procentuele prijsverandering. Het gaat om de veranderingen ten opzichte van de oorspronkelijke hoeveelheid.

(bron 8) Definitie van de prijselasticiteit van de vraag (Ev)

Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
procentuele verandering van de prijs

· de prijselastische vraag:

De vraag is elastisch als ze heel erg gevoelig is voor een prijswijzeging. Dat is bijvoorbeeld zo bij een merk sportfietsen en bij auto’s

Bijv: een groenteboer heeft een prijsverhoging van 14 procent ingevoerd en verliest daarop 25 procent van zijn klanten. Als hij zijn prijs met 14 procent verlaagd dan krijgt hij 50 procent meer klanten. Moet de groenteboer zijn prijs verhogen of verlagen?

Antwoord:

De hoeveelheidverandering van 25 procent is groter dan de prijsverandering van 14 procent. De vraag naar een product is dus elastisch De prijsverhoging is niet verstandig, omdat per procent prijsverhoging de afzet
met 3.57 procent afneemt: de omzet daalt dus

Regel bij een elastische vraag: het percentage van de hoeveelheidverandering is groter dan het percentage van de prijsverandering

De hoeveelheidverandering is + 50 procent en de prijsverandering is – 14 procent

Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid = + 50 = procentuele verandering van de prijs - 14 -3.57

Afkorting bij een elastische vraag: Ev < -1

· de prijsinelastische vraag:

De vraag is inelastisch als ze nauwelijks gevoelig is voor een prijswijziging. Dus de consument reageert nauwelijks op een prijsverandering Bijv op luxe goederen, noodzakelijke of moeilijk te vervangen goederen zoals melk en brood.

Bij een inelastische vraag geld de regel: het percentage van de hoeveelheidverandering is kleiner dan het percentage van de prijsverandering.

Bijv: De hoeveelheidverandering is - 5 procent en de prijsverandering is + 12 procent

Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid = - 5% =
procentuele verandering van de prijs + 12%

- 0.42

Afkorting bij een inelastische vraag: Ev ligt tussen –1 en 0

( -1 < Ev < 0)

· volkomen prijsinelastische vraag:

Bij een volkomen inelastische vraag blijft de gevraagde hoeveelheid gelijk bij een prijsverandering. De consumenten reageren helemaal niet op een prijsverandering. De afzet blijft constant. De vraaglijn van zo’n product is een verticale lijn.

· ( bron 9) grafiek (volkomen prijsinelastische vraag):

Regel die bij een volkomen inelastische vraag geld: Ev = 0

Om te bewijzen dat ev 0 is heb ik een voorbeeld + uitleg:

% ∆Q = nieuw – oud x 100 % = 80 – 80 = 0
oud 80

dus % ∆Q = o Ev / Ea

Bij de volkomen prijsinelastische vraaglijn hoort de formule:

% ∆Q = % ∆ vraag = = 0 Ev / Ea
% ∆ prijs
Opdracht 5:

Waarom is het voor een ondernemer belangrijk om te weten of de vraag naar zijn product prijselastisch dan wel prijsinelastisch is, als hij zijn verkoopprijzen wil veranderen?

Een ondernemer start zijn onderneming om de omzet te vergroten en zo meer winst te kunnen behalen.
Hij wil graag weten wat voor invloed een prijsverandering heeft op de verkochte hoeveelheid wat gebeurt er met de afzet als hij zijn prijs gaat verhogen / verlagen?

· Als de vraag inelastisch is: dan kan hij zijn prijzen verhogen, want de vraag is nauwelijks gevoelig voor een prijswijziging dan raakt hij misschien wel wat klanten kwijt maar hij houdt er genoeg over om toch op winst uit te kunnen draaien.
Bij een inelastische vraag geld de regel: het percentage van de hoeveelheidverandering is kleiner dan het percentage van de prijsverandering.

· Als de vraag elastisch is: dan kan hij zijn prijzen verlagen, want de vraag is heel erg gevoelig is voor een prijswijzeging, hij moet zijn prijs verlagen om meer te kunnen verkopen. Anders behaalt hij geen winst.
Bij een elastische vraag geld de regel: het percentage van de hoeveelheidverandering is groter dan het percentage van de prijsverandering.


Opdracht 6:

Hoe ziet een vraaglijn van een product eruit dat volkomen prijsinelastisch is?

· ( bron 10) volkomen prijsinelastische vraaglijn:

Bij een volkomen prijsinelastische vraag blijft de gevraagde hoeveelheid gelijk bij een prijsverandering.
Een voorbeeld van zo’n volkomen prijsinelastische goed is:
BROOD.
Ook al stijgt de prijs van het brood, de vraag zal nauwelijks veranderen omdat het goed noodzakelijk is.
Om te bewijzen dat ev 0 is heb ik een voorbeeld + uitleg:

% ∆Q = nieuw – oud x 100 % = 40 – 40 = 0
oud 40

dus % ∆Q = o Ev

Bij de volkomen prijsinelastische vraaglijn hoort de formule:

Ev = % ∆ vraag = = 0 Ev
% ∆ prijs

Opdracht 7:

Welke factoren bepalen de omvang van de aangeboden hoeveelheid van een artikel?

1. Stand van de techniek
2. De prijs van het artikel
3. het aantal aanbieders
4. De kosten van het productieproces

Deze factoren bepalen de omvang van de aangeboden hoeveelheid van een artikel. De vraag zorgt ervoor dat de prijs stijgt daarom zal er meer worden aangeboden

Opdracht 8:

Hoe laat je een verschuivingen van de aanbodlijn naar rechts, verschuivingen van de aanbodlijn naar links en van verschuivingen langs de aanbodlijn zien? En wat is de verklaring van deze veranderingen?

Doormiddel van de algemene formule van de aanbodvergelijking:

· ( Bron 11) algemene formule aanbodvergelijking.

Qa = ( c x p ) + d

Qa = de aangeboden hoeveelheid
P = de prijs van het goed
C = de richtingscoëfficiënt
D = een constante ( negatief, soms positief )

Kan de aanbodlijn worden berekend en laat dat met deze drie verschuivingen zien hoe dat in zijn werk gaat. Als voorbeeld heb ik een tabel gemaakt en heb
deze gegevens in de grafieken verwerkt.

· ( bron 12) Tabel:

Formule: Qa = 4 P – 6

P Qa
2 2
3 6
4 10
5 14
6 18
7 22
8 26
9 30
10 34

· ( bron 13) De verschuiving van de aanbodlijn naar rechts:

Deze verschuiving ontstaat doordat:
- de productiekosten afnemen
- toename van het aantal aanbieders
- verbetering van de stand van de techniek

· ( bron 14) De verschuiving van de aanbodlijn naar links:

Als de prijs 5 is dan is de hoeveelheid 14.
Als de prijs 7 is dan is de hoeveelheid 22.

Deze verschuiving ontstaat doordat:
- de productiekosten toe nemen
- afname van het aantal aanbieders
- Verslechtering van de stand van de techniek, het komt dus niet voor als het goed is.

· ( bron 15) De verschuiving langs de aanbodlijn:

Hier zie je een pure prijsverhoging: de prijs gaat omhoog en de hoeveelheid ook

Opdracht 9:

Hoe ziet een aanbodlijn van een product eruit dat volkomen prijselastisch is?

Een prijsinelastisch goed: dat zij producten zoals bloemen, fruit, vis en groente die maar beperkt houdbaar zijn. De aangeboden hoeveelheid wordt niet beïnvloed door de prijs. Het aanbod is dan totaal onafhankelijk van de prijs.

· ( bron 16) volkomen prijsinelastische aanbod:

Bij de volkomen prijsinelastische aanbodlijn hoort de formule:

Qa = % ∆ van de aangeboden hoeveelheid = = 0
% ∆ van de prijs

Om te bewijzen dat Qa 0 is heb ik een voorbeeld + uitleg:

% ∆Q = nieuw – oud x 100 % = 50 – 50 = 0
oud 50

dus % ∆Qa = o Ea

Opdracht 10:

Hoe bereken je de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid bij een aanbod en vraagvergelijking?

Aanbodvergelijking: Qa = - 150 + 3 p

vraagvergelijking: Qv = 400 - 2 p

Evenwichtsprijs: Qa = Qv

· De berekening van de evenwichtsprijs: - 150 + 3 P = 400 – 2 P
3 P + 2 P = 400 + 150
5 P = 550
P = 550 delen door 5= 110

De evenwichtsprijs = 110

· De berekening van de evenwichtshoeveelheid: De evenwichtshoeveelheid bereken je door de evenwichtsprijs in een van de vergelijkingen in te vullen.

In de vraagvergelijking: Q = 400 – 2 x 110 = 180
In de vraagvergelijking: Q = - 150 + 3 x 110 = 180

De evenwichtshoeveelheid = 180

Opdracht 11:

1. Hoe bereken je het aanbodoverschot over een minimumprijs?

Als P = 110 Qa = 180 (- 150 + 3 p = - 150 + 3 x 110 = 180)
Qv = 180 ( 400 - 2 p = 400 – 2 x 110 = 180)

maar als P = 190 Qa = 420 (- 150 + 3 p = - 150 + 3 x 190 = 420)
Qv = 20 ( 400 - 2 p = 400 – 2 x 190 = 20)

Het aanbodoverschot is 420 – 20 = 400

2.Hoeveel kost het de overheid om het
Aanbodoverschot op te kopen?

Tegen de kosten van de minimumprijs, dus de waarde van het aanbodoverschot.
Het overschot is 400. De overheid moet dus betalen.
400 x 190 = 76000

3.Waarom stelt de overheid een minimumprijs in?

Het doel van een minimumprijs is beschermen van de producenten.
In de praktijk zien we verschillende toepassingen van minimumprijzen:

· De overheid wil dat een bepaalde bedrijfstak in stand blijft.
Bijv: brood zou alleen nog maar in supermarkten te koop zijn geweest.
Er werd een minimumprijs ingevoerd op het brood. De maatregel beschermde de warme bakkers.

· De overheid wil producenten beschermen tegen te lage prijzen als gevolg van seizoensinvloeden. Bijv: het invoeren van een garantieprijs.
Dit is de prijs die producenten sowieso krijgen. Door het weer is het aanbod groenten zo hoog, dat de prijs abnormaal laag wordt koopt de overheid de groenten op tegen de minimum prijs.

· De EU wil bepaalde bedrijfstakken beschermen tegen concurrentie van buiten de EU.

Opdracht 12:

1 Hoe geef je in een grafiek een TVK, TCK, TK, en een TO lijn weer?

Bij elk bedrijf maken ze gebruik van een grafiek waarin ze duidelijk kunnen laten zien hoeveel geld ze hebben gebruikt en hoeveel geld ze gaan gebruiken in de toekomst. In de volgende grafiek is het voorbeeld gebruikt van een dure trendy/merk modewinkel @ Shirley’s te Amsterdam in de Kalverstraat. Zij verkoopt kleren en alles wat maar met de mode branche te maken heeft. Maar eerst wat betekenen de TVK, TCK, TK, en TO lijnen?

· De totale variabele kosten ( TVK ) = Het aantal kledingstukken X de
kosten per kledingstuk.

· De totale constante kosten ( TCK ) = 2.000.000. Deze kosten zijn niet te veranderen, hierbij moet je denken aan het onderhouden van de kledingstukken en het gebouw.

· De totale kosten ( TK ) = bestaan uit: de totale variabele kosten +
totale constante kosten.

· De totale opbrengst ( TO ) = prijs per eenheid ( P ) X productieomvang ( Q .
· ( Bron 17 ) grafiek die de TVK, TCK, TK en TO lijnen weergeeft.

Kosten en opbrengsten (Euro)

20.000.000 TO lijn

18.000.000

16.000.000

14.000.000 TK lijn

12.000.000

10.000.000
TVK lijn
8.000.000

6.000.000

4.000.000 break-even
TCK lijn
2.000.000

0 1.000 2.000 3.000 4.000 5.000
aantal trendy kledingstukken

Een bedrijf moet rekening houden met veel dingen zoals de kosten van de zeldzame materialen, de kosten van het onderhouden van de fabriek en de machines die de kledingstukken en andere mode accessoires moeten maken.
Ook het loon van de uitzendkrachten en werknemers moeten we niet vergeten. Daarnaast kunnen ze ook een schatting maken van hoeveel geld ze gaan verdienen door het verkopen van dure trendy/merk mode goed.

2 Bij welke afzet is de totale winst maximaal?

Om te berekenen bij welke afzet je de maximale winst krijgt, moet je deze formule gebruiken:

Totale winst ( TW ) = totale opbrengst ( TO ) – totale kosten ( TK )

Dus als voorbeeld van de fabriek: de prijs van bijvoorbeeld 1 driedelig pak inclusief stropdas kost 9.000 Euro. En dat de variabele kosten per eenheid 7.500 euro is. Het bedrijf heeft maximale winst bij een productieomvang ( Q ) van 2.100 driedelige pakken.

Eerst moet je de totale opbrengst uitrekenen:

TO = P X Q
TO = 9.000 X 2.100
TO = 18.900.000 Euro

Dan moet je de totale kosten uitrekenen: TK = TVK + TCK

TVK = het aantal trendy kledingstukken ( driedelig pakken ) X de kosten per
Driedelig pak.
TVK = 2.100 X 7.500
TVK = 15.750.000 Euro

TK = TVK + TCK
TK = 15.750.000 + 2.000.000
TK = 17.750.000 Euro

Dus de totale winst is maximaal bij:

TW = TO - TK
TW = 18.900.000 – 17.750.000
TW = 1.150.000 Euro

3 Bij welke afzet is er sprake van een kostendekking (break-even)?

Als de totale kosten en de totale opbrengst gelijk zijn, dan is er een kostendekking, dat wordt ook wel een break-even genoemd. Bij deze kleding fabriek is het bij 1333.33 sprake van een kostendekking

TO = TK

9.000 X 2.100 = 2.100 X 7.500 + 2.000.000

9.000 X 2.100 - 2.100 X 7.500 = 2.000.000

9.000 – 7.500 = 1500

1500 = 2.000.000

2.000.000 / 1500 = 1333.33 afgerond 1333.

Opdracht 13:

Hoe kun je m.b.v een TO en een TK vergelijking de break-evenafzet en vervolgens de break-evenomzet uitrekenen?

Om te kijken wanneer je precies op het break-evenpoint zit zijn de totale kosten gelijk aan de totale opbrengst
TO = TK

TO = TK
9.000 Q = 7.500 Q + 2.000.000
9.000 Q – 7.500 Q = 2.000.000
1500 Q = 2.000.000
Q = 2.000.000 / 1500 = 1333.33 afgerond 1333.

Het bij het berekenen van de break-evenafzet moet je
de totale opbrengsten – de totale kosten berekenen.

Formule: Totale winst = TO – TK

TW = TO - TK
TW = 9.000 Q – ( 7.500 Q + 2.000.000)
TW = 1500 X 2.100 – 2.000.000
TW = 3.150.000 Euro
\

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.