1 Mestsoorten Je hebt allerlei verschillende mestsoorten om een plant optimaal te laten groeien. Een plant heeft op ieder stadium van haar ontwikkeling de behoefte aan verschillende voedingsstoffen. In tegenstelling tot een ideale situatie waarin alle stoffen voor de plant aanwezig zijn, zijn er vaak extra (speciale) aanvullende meststoffen nodig om de plant optimaal te laten groeien.
Speciale meststoffen (kunstmeststoffen) zijn:
- Droog te strooien meststoffen:
Vaste korrels ook wel Prills genoemd, worden verstrooit over het land en opgenomen door de wortels. Zij worden in het algemeen gebruikt bij grootschalige verbouw van landbouw gewassen.
- Oplosbare meststoffen:
Meststoffen die compleet in water oplosbaar zijn en hoofdzakelijk worden toegepast in tuinbouw en akkerbouwgewassen door besproeiing of bedruppeling. Zij maken mogelijk dat de bemesting precies gaat en dat het in een mogelijke beschermde omgeving en niet onbeschermde omgeving plaatsvindt.
- Vloeibare meststoffen:
Op Natrium, Kalium, Fosfor en Calcium worden vloeibare heldere meststoffen ontworpen voor een snelle opname door wortel en blad. Door deze vloeibare stoffen makkelijk te mixen kan er een zeer nauwkeurig mengsel worden gemaakt. En die wordt dan afgestemd op de behoefte van het gewas. Heel makkelijk dus. En ook heel erg handig.
- Oplosbare meststoffen
Dit zijn toevoegingen die gebruikt moeten worden voor bestuiving en voor besproeiing. Dit wordt gedaan om tekorten te voorkomen. Of om gebreken te herstellen in een bijzondere grond of gewas.
Een onderdeel hiervan zijn Bio-stimulanten. Dit zijn organische samenstellingen die de effecten van ziekten, plagen, koude en droogte verminderen. En ze versterken de planten.
- Potgrond toevoegingen:
Dit zijn meststoffen speciaal ontwikkeld voor het aanvullen van niet natuurlijke potgrond om toch een bodem te creëren dat erg voedingrijk is.
- Injectiemethoden:
De injectie van kunstmest in bevloeiingswater kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Om de juiste methode en middelen te vinden hangt af van de vorm van de te gebruiken kunstmestsoort. Dus of het vast of vloeibaar is. En de aanwezige krachtbron en de waterbehoefte. En je moet kijken of de meststof zuur of niet zuur is. Er moet voldoende schoonwater gepompt worden na de bemesting om de laatste resten kunstmest uit het systeem te spoelen. Je moet er zelf van verzekeren of het systeem goed is.
2 De Vereniging van Kunstmest Producenten (VKP) De VKP is een vereniging die opkomt voor de collectieve belangen van de kunstmestproducenten in Nederland. Zij helpen dus de kunstmestproducenten . De gezamenlijke productie bedraagt ongeveer 5,8 miljoen ton per jaar. Met een totale omzet van 2.1 miljard gulden. Dus ongeveer 1 miljard euro. De Nederlandse kunstmestindustrie biedt werk aan ca. 2000 mensen. Het doel van de Nederlandse kunstmestindustrie is het leveren van een betrouwbaar en concurrerend aanbod van kunstmest die van hoge kwaliteit is voor de landbouw. Zij levert dus zeg maar een bijdrage aan de advisering van de landbouwer. Zodat deze goede producten op een economische en milieuvriendelijke manier kunnen verbouwen.
Zij houden zich bezig met: 1) Het regelmatig onderhouden en het plegen van overleg met de Nederlandse Ministeries. Deze gaan dan over de belangen van de Nederlandse Kunstmestindustrie. 2) Het samenwerken met Nederlandse landbouworganisaties en andere organisaties die zich bezighouden met het terrein van landbouw. 3)Het verzamelen en verwerken van statische gegevens. Die betrekking heeft op het gebruik van kunstmeststoffen. 4)Het maken en opstellen van marktanalyses die te maken hebben met het gebruik van kunstmeststoffen. 5)Het geven van voorlichting over de toepassing van kunstmeststoffen. 6)Het organiseren en uitvoeren van onderzoek. 7)Het deelnemen aan overleg in nationale, internationale organisaties om de belangen van de kunstmestindustrie te verbeteren en kennis uit te wisselen.
3 Minder mest, schoner mest Het mestprobleem is pas na de tweede wereldoorlog ontstaan. Voor die tijd waren er gewoon niet zo veel koeien, kippen en varken, en was er nog weinig kunstmest. De mest die de dieren produceerden kon gewoon op het land worden uitgereden, zonder problemen. Soms was er zelfs niet genoeg mest om de boeren te verzekeren dat er een goede en optimale oogst was. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde deze situatie snel. De overheid stimuleerde boeren om sneller en beter te gaan produceren. Eerst genoeg om de eigen bevolking goed te eten te geven, en daarna nog meer voor de export, dus voor producten die naar andere landen gaan. Een hogere productie van vlees en melk werd mogelijk gemaakt door bijvoorbeeld de komst van goedkoop veevoer uit ontwikkelingslanden (bijv.soja) en door het gebruik van kunstmest. Ook de ontwikkeling van de techniek zorgde voor meer productie (melkmachines, voerinstallaties die hoeveelheden op maat produceren). Vooral in de varkens- en pluimveehouderij leidde dit tot intensieve veehouderij, ook wel bio-industrie genoemd. Elke veehouder ging ook steeds meer dieren houden voor genoeg inkomsten. Daardoor kwam er steeds meer mest. Niet alleen de productie van dierlijke mest nam toe, ook akkerbouwers en melkveehouders (met weilanden) gingen steeds meer kunstmest gebruiken. Met kunstmest kun je namelijk de aanvoer van meststoffen beter afstemmen op het moment dat het gewas er behoefte aan heeft. Met kunstmest is het resultaat sneller zichtbaar en je weet van tevoren beter wat je kunt verwachten. Bij dierlijke mest is het altijd toch maar afwachten wat het resultaat zal zijn. Het gebruik van kunstmest zorgde er ook nog eens voor dat veehouders hun dierlijke mest telkens moeilijker kwijtraakten. Er was dus teveel dierlijke mest en er werd telkens meer kunstmest gebruikt. Omdat de planten en de bodem al die meststoffen niet op kunnen nemen, verdween een groot deel in het milieu. De grond en de bodem raakten daardoor steeds meer vervuild. Begin jaren tachtig werden de gevolgen heel erg duidelijk. In natuurgebieden dreigden veel planten te verdwijnen. Sloten groeiden dicht met kroos of ze stonden vol dood water waarin niets meer kon leven. En steeds meer water dat werd gebruikt om drinkwater van te maken, moest worden gezuiverd. Natuurlijk zijn de boeren niet de enige vervuilers. Er kwamen ook steeds meer auto's, het vliegverkeer nam toe en de industrie groeide. En het milieu leidde hieronder. Zo kon het niet verder. De industrie moest veel schoner worden, de mensen moesten zuiniger omgaan met energie en afval en de boeren moesten bewuster mest gebruiken en produceren. De overheid heeft toen besloten dat een boer niet meer mest mag produceren dan de maximale hoeveelheid. Alle veehouders kregen zo’n recht, genaamd mestproductierechten. Die mestproductierechten geven aan hoeveel mest er op de boerderij geproduceerd mag worden, en hoeveel dieren een boer dus mag houden. Hoeveel mestproductierechten een boer kreeg hing af van de hoeveelheid mest die zijn dieren produceerden voordat die nieuwe wet kwam, of van de hoeveelheid grond die bij zijn bedrijf hoorde. Dit had heel veel gevolgen voor de intensieve veehouderij, bijvoorbeeld voor varkenshouders die geen grond hadden. Deze veehouders voelden zich bedreigd door de nieuwe regels. Hun inkomsten zijn namelijk voor een groot deel afhankelijk van het aantal dieren dat zij kunnen houden. Daarnaast stelde de overheid om de overbemesting tegen te gaan, en er werden grenzen gemaakt aan de hoeveelheid mest die op het land mocht worden gebruikt. Als een veehouder meer produceerde dan hij op zijn eigen grond kwijt kon, moest hij ervoor zorgen dat hij die mest ergens anders kwijt kon raken. Boeren willen natuurlijk een redelijk inkomen voor henzelf en hun gezin. Maar door de dalende vlees- en melkprijzen werden ze gedwongen om hun bedrijven uit te breiden, ondanks dat ze minder dieren mochten behouden. Ze kunnen dat doen door bijvoorbeeld mestproductierechten te kopen van boeren die hun bedrijf sloten. Maar zo werd de hoeveelheid mest in Nederland niet minder. Het probleem moest dus op een andere manier worden aangepakt. Mest is vooral schadelijk voor het milieu doordat er bepaalde stoffen in zitten namelijk de mineralen fosfaat en stikstof. De overheid heeft toen bedacht dat je wel mest mag produceren, maar alleen als er minder fosfaat en stikstof inzitten. Dat kun je bijvoorbeeld bereiken door de dieren speciaal voer te geven, waarin minder van deze stoffen zitten. Dieren hebben namelijk mineralen nodig om goed te groeien, maar als ze meer binnenkrijgen dan ze nodig hebben dan poepen ze die stoffen weer uit. Als je er dus voor kunt zorgen dat de dieren precies genoeg mineralen krijgen, krijg je schonere mest. De mest wordt steeds schoner. Maar schone mest is nog steeds een probleem als er veel te veel van is. Daarom pakt het ministerie van LNV het mestprobleem op verschillende manieren aan. De bedoeling is dat de mest, die wordt geproduceerd op het bedrijf, meer in verhouding is met de mest die het bedrijf nodig heeft. En overtollige mest op alle bedrijven moet zoveel mogelijk worden beperkt en beter over Nederland worden verdeeld. Zo is de mestproductie en het gebruik ervan minder schadelijk voor het milieu. Om boeren nog meer te overtuigen om zo zorgvuldig mogelijk om te gaan met het voer dat ze aan hun dieren geven en de kunstmest die ze gebruiken, heeft de overheid in 1998 het Mineralen Aangifte Systeem ingevoerd, het MINAS. Elk bedrijf moet bijhouden hoeveel fosfaat en stikstof er worden aangevoerd.In het voer, maar ook in de dieren die worden aangekocht. En hoeveel er worden afgevoerd in dieren, in producten - bijvoorbeeld eieren of melk - en in mest. Het verschil tussen aanvoer en afvoer van mineralen heet mineralenverlies. Als de aanvoer veel groter is dan de afvoer, dan moeten boeren een boete betalen. Als het verschil tussen de aanvoer en de afvoer van die mineralen groot is, moeten boeren een heffing betalen. Zo worden de boeren zich veel meer bewust van de hoeveelheden mineralen die ze aan- en afvoeren. En ze zien ze beter op welke manier ze het gebruik van mineralen nog kunnen terugdringen. Want je hoe minder mineralen in het voer, hoe minder mineralen er in de mest zitten. En hoe minder mineralen er zo in het milieu verdwijnen. De positieve resultaten hiervan zijn nu al te zien. Bij boeren die bewust met de mestproductie en het gebruik ervan omgaan, is het mineralenverlies steeds lager geworden. Dus veel beter. Daarnaast heeft het ministerie van LNV ook strengere regels gemaakt voor het gebruik van mest op het land. Ook hier moet je zo precies mogelijk leren omgaan met de hoeveelheid mineralen. Genoeg om de planten te laten groeien, maar niet zo veel dat er mineralen overblijven die naar de grond, het water of de lucht verdwijnen. En zo het milieu verpesten. Ook moeten de boeren die aanzienlijk meer mest produceren dan ze op hun eigen bedrijf kunnen gebruiken, een contract sluiten met bijvoorbeeld een akkerbouwer. De akkerbouwer, die zelf geen mest produceert, kan die mest namelijk goed gebruiken. In zo'n contract staat hoeveel mest de veehouder levert en hoeveel mineralen erin zitten. Zo'n contract heet een mestafzetcontract. Als het aantal dieren in de veehouderij vermindert, wordt natuurlijk ook de hoeveelheid mest minder. Het aantal dieren op een bedrijf mocht al tot een bepaalde hoeveelheid zijn. Maar nu wil de overheid het aantal varkens en kippen in Nederland nog verder verminderen. In het verleden is dat maar gedeeltelijk gelukt. De boeren protesteerden heel erg tegen deze vermindering. Om de veestapel te verminderen, hebben varkensboeren een deel van de rechten die ze hebben om mest te produceren, bij de overheid in moeten leveren. Als een boer wil uitbreiden, kan hij mestrechten van andere boeren kopen. Een deel van die rechten (10%) moet hij afstaan aan de overheid. Hoe minder mestproductierechten er overblijven, hoe minder vee een boer nog kan houden. Dat is dus niet goed voor de boer. Het aantal kippen mag sinds enige tijd ook maar tot een bepaalde hoeveelheid zijn. Vlak na de Tweede Wereldoorlog was het belangrijk dat de boeren zoveel mogelijk voedsel gingen produceren. Omdat iedereen dan genoeg te eten kreeg. Maar nu wordt er al genoeg voedsel geproduceerd. Dus daarom kijken de klanten steeds meer naar de waarde en de kwaliteit van het voedsel, en de manier waarop boeren dat voedsel produceren. Dat is één van de redenen waarom de overheid boeren helpt om over te schakelen op duurzame landbouw, zoals biologische landbouw. Dat wel duur maar wel heel goed en veel gezonder. Bij duurzame landbouw besteden boeren veel aandacht aan de gezondheid en het welzijn van de dieren en aan energiebesparing en milieu. De dieren krijgen meer ruimte, ze krijgen minder medicijnen en geen groeibevorderende middelen. Ze zijn daardoor bijvoorbeeld minder snel klaar voor de slacht. Dit betekent dat de boer minder dieren kan houden dan vroeger en dat hij de dieren langer moet verzorgen voor hij ze kan verkopen. En dat is dan weer slecht voor zijn productie. De prijs die hij voor zijn dieren krijgt, moet dus hoger liggen. Daarom moet de klant, zoals ik al zei, meer betalen voor het vlees dat biologisch is geproduceerd. Dat is alleen mogelijk als de klanten wel meer willen betalen voor meer kwaliteit. Want de boeren gaan niet veel investeren in duurzame landbouw, terwijl de prijzen voor vlees en andere producten zo laag blijven als ze nu zijn. Dan heeft de boer namelijk geen winst maar juist verlies.
De praktische opdracht gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
D.
D.
zou je alfsjeblieft een foto kunnen sturen van je werkstuk over kunstmest? (foto van het einde van de proef)
alvast bedankt
20 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
geef ff je bron door ajb
ps dank je
18 jaar geleden
Antwoorden