Hoortoestellen

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 4e klas vwo | 4295 woorden
  • 5 juni 2002
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
5 belangrijke vragen die je jezelf moet stellen als studiezoeker

Met keuze uit ruim 1.600 hbo- en wo-bachelors in Nederland is het best lastig om een studie te kiezen. Hoe begin je met zoeken, en hoe kom je dichterbij de studie die bij je past? Om je daarbij te helpen, hebben we vijf belangrijke vragen op een rijtje gezet die je jezelf moet stellen tijdens je studiezoektocht.

Naar de pagina
Hoe ziet het oor eruit? Van buitenaf is het oor maar een raar ding dat aan je hoofd hangt. Eigenlijk ziet het er niet uit. Dat rare ding heet de oorschelp. Die heeft bijna geen functie. Als je dan het oor binnengaat kom je in de gehoorgang. Na een centimeter of twee kom je bij het trommelvlies. Dat is een heel dun velletje waar je een beetje doorheen zou kunnen kijken. Het velletje wordt trommelvlies genoemd omdat het gaat trillen wanneer er geluidstrillingen tegenaan kletsen. Na het trommelvlies komt een holte die het middenoor genoemd wordt. In dit middenoor zitten een aantal instrumenten die ervoor zorgen dat het geluid goed aankomt bij het binnenoor. Dat ligt nog weer verder naar het midden van je hoofd. In het middenoor zitten twee spiertjes en drie botjes. Die botjes worden “hamer”, “aambeeld” en “stijgbeugel” genoemd. Gewoonweg omdat ze op die instrumenten lijken. Deze botjes zitten zo aan elkaar dat ze nog goed kunnen draaien. Dit is nodig om het geluid makkelijker over te brengen naar het binnenoor. Het geluid wordt uiteindelijk doorgegeven door de stijgbeugel. Deze zit aan het slakkenhuis vast. Om deze drie botjes goed te laten werken is er slijm nodig om ze een beetje te smeren. Dat slijm lijkt heel erg op snot. De hele dag is je oor bezig met het aanmaken van slijm. Dat slijm moet natuurlijk ergens heen... Daar is het buisje dat vanuit het middenoor naar je keel loopt; “de buis van Eustachius”. Het slakkenhuis Het binnenoor bestaat uit twee onderdelen. Het evenwichtsoorgaan en het slakkenhuis. Het evenwichtsoorgaan hebben we voor dit werkstuk niet nodig. Het slakkenhuis uiteraard wel. Het slakkenhuis wordt zo genoemd omdat het er gewoonweg op lijkt. Het loopt een beetje in een gedraaide vorm. In dat slakkenhuis zit je gehoorzintuig. Voorin het slakkenhuis zit een soort gat. “het ovale venster”. Het slakkenhuis is gevuld met water. Het slakkenhuis bestaat eigenlijk uit twee gangen die gescheiden zijn met een vliesje. Bovenlangs ga je het slakkenhuis in, en onderlangs ga je er weer uit. Aan beide wanden van de gang zitten soort doosjes. Uit elk van die doosjes steken een aantal sprietjes. Deze lijken op haren, maar zijn het niet. Deze doosjes heten “haarcellen”. De “haren” zitten in de cel vast op de manier waarop je haar in de hoofdhuid zit. De “haren” aan beide kanten van de gang verschillen. Er zijn twee soorten. De ene soort laat je hersenen weten hoe hard het geluid is. De andere soort helpt je de verschillen in de geluiden te horen. Het slakkenhuis is in totaal drie centimeter lang. Over die hele afstand staan dertigduizend haarcellen. Kun je nagaan hoe klein de haarcellen zijn. Het opvallende aan deze haarcellen is dat elke haarcel precies gevoelig is voor één toon. Vlakbij het ovale venster zitten de haarcellen die de hoge tonen opvangen. Hoe verder je van het ovale venster weggaat, hoe lager de tonen worden.
Hoe werkt het dan? Door de geluidstrillingen gaan (via het trommelvlies) de gehoorbeentjes een beetje rammelen. De stijgbeugel geeft dit door aan het slakkenhuis. In het slakkenhuis gaat het water klotsen. Dat zorgt ervoor dat de “haren” heen en weer gaan. Door de beweging die de “haren” maken gaan er kleine stroomstootjes naar de hersenen via zenuwen. De hersenen vertalen het dan weer naar het geluid dat je hoort. Samenvatting van de gebeurtenissen bij het horen - Geluid gaat vanaf je oorschelp naar binnen en gaat door naar je trommelvlies. - Na het trommelvlies gaat het naar het middenoor. Het middenoor vangt het geluid op en stuurt het door naar het binnenoor. (via de botjes) - In het binnenoor zit het slakkenhuis met daarin de dertigduizend haarcellen. De haarcellen zijn het gehoorzintuig. - Door de trilling die ontstaat gaat het water in het slakkenhuis golven en via de haren wordt er een signaal naar de hersenen gestuurd. - De hersenen vertalen het signaal dan naar het geluid dat je hoort. Hoortoestellen Ooit is een slechthorend iemand op het idee gekomen een trechter tegen het oor te houden, zodat een ander daarin kon roepen om zich zo verstaanbaar te maken. De gedachte aan een dergelijke oplossing voor slechthorendheid is ongetijfeld ingegeven door de ontdekking dat als je een hand achter je oor houdt, dat ook goed werkt. Een hand achter je oor geeft een versterking van wel 15 dB is het gebied rond 1000 Hz en ook in het gebied rond de 6000 Hz. In een grafiek is ook goed te zien wat er gebeurt als je een hand achter je oor doet. Een grafiek waarin versterking staan aangegeven als functie van de frequentie heet een frequentiekarakterstiek. Omdat de ‘frequenie-inhoud’ van belangrijke medeklinkers in het gebied ligt rond de 1000 Hz, en ook 6000 Hz, heeft een hand achter het oor een groot effect. Het is dan ook niet raar dat vroeger (voor het elektronica tijdperk) men de oplossing voor slechthorendheid vaak zocht in toeters, trechters en grote opzet oren. En dat gebeurt nog steeds. Het ligt voor de han dat de frequentiekarakteristiek van een geluidsversterker nog al wat invloed heeft op het succes ervan bij hoorrevalidatie. En natuurlijk is de gewenste karakteristiek niet voor iedere slechthorende het zelfde. De vraag is dan ook welke eigenschappen het versterkertje mee moet krijgen bij een zekere vorm van slechthorendheid. Het elektronisch hoortoestel is een heel klein audioversterkertje met een microfoontje om het geluid op te vangen, een aan/ uit knopje, een hard/ zacht knopje en meestal een toonregelaar. Vaak zijn er zelfs nog meer regelaars bij zoals een output begrenzing. Het lijkt allemaal veelbelovend, maar voor veel slechthorenden blijkt het allemaal nog tegen te vallen. De grootste reden daarvoor is dat er nog niet zoveel bekend is over de werking van het binnenoor. Eigenlijk word er maar wat gedaan zonder feitelijke gegevens te hebben. Momenteel zijn er 3 typen hoortoestellen goed bruikbaar:
De oorhanger Dit toestel bevind zich achter het oor, hangend met een plastic bochtje over de oorschelp. Het geluid uit het luidsprekertje (of telefoontje) wordt via het plastic bochtje naar het oor geleid. In het oor zit een op maat gegoten plastic oorstukje, dat door middel van een slangetje het geluid, dat door de oorhanger is versterkt, de gehoorgang inleidt. Het oorstukje wordt ook wel charmefoontje genomd omdat de ontwerpers bij de introductie ervan zo verrukt waren, dat ze verwachten dat slechthorenden het zelfs ‘charmant’ zouden gaan vinden. Een bezwaar van de oorhanger is, dat brildragers nogal eens een dilemma hebben, of ze nu eerst over het oor komen, de hoorapparaat of de bril. Soms kan dat probleem verholpen worden door, via een briladaptor, het hoortoestel en de bril een ding te maken. Als het hoortoestel echter een keer kapot gaat en gerepareerd moet worden, is degene ook zijn bril voor een tijdje kwijt. Doordat er steeds kleinere apparaatjes gemaakt kunnen worden, komt dit probleem steeds minder voor. En als het geluid niet al te veel hoeft worden te versterkt dan kan men ook een IHO (apparaatje dat in het oor zit)dragen. IHO’s Dit zijn hoortoestellen die geheel In Het Oor gedragen worden. De naam IHO’s voor deze toestellen is immidels algeheel bekend. Zo’n twintig procent van alle voorgeschreven hoortoestellen in Nederland is een IHO. De IHO is er in 3 uitvoeringen: het concha toestel, dat een groot deel van de oorschelp vult, de mini-IHO die in de gehoorgang worden geplaatst en het pas ontwikkelde zogenaamde paratympane hoortoestel, dat tot dicht bij het trommelvlies wordt geplaatst. De mini-IHO word ook wel ‘kanaaltoestel’ genoemd. Dat is afgeleid van het engelse woord ‘canal-aid’. Daar wordt ‘gehoorgang-toestel’ mee bedoeld. Dat woord zullen we niet gebruiken. Kasttoestellen Dit zijn hoortoestellen die zo groot zijn dat zij in een kastje ergens op het lichaam worden gedragen, niet achter het oor. De afstand naar het oor is daarom wat groter en het geluid wordt nu niet meer via een slangetje naar het oor geleid, maar door middel van een snoertje en een apart telefoontje dat in het oorstukje wordt geklemd. Het telefoontje kan nu wat groter zijn dan in een oorhanger en dat geeft een betere geluidskwaliteit, volgens de goedhorenden dan. In elk geval kan een groter telefoontje grotere vermogens aan, zonder al te veel vervorming van het geluid. Daarom worden de kasttoestellen wat vaker gebruikt voor de wat ernstiger slechthorenden. Het is nog niet duidelijk hoeveel last slechthorenden hebben van die vervorming. Een nadeel van een kasttoestel is dat er niet stereo mee kan worden gehoord. Het oorstukje wordt ook geen charmefoontje genoemd, waarschijnlijk omdat er te weinig mensen zijn die zo’n hoorhulpmiddel ‘charmant’ vinden.
Fluiten Een belangrijke reden waarom ernstig slechthorenden meestal zijn aangewezen op een kasttoestel is de grotere ‘fluitbestendigheid’. Als de microfoon van het hoortoestel het geluid opvangt dat zojuist door de bijbehorende versterker is versterkt, gaat de versterker dit opnieuw versterken. Dat kan in een fractie van een seconde zeer luid worden. Het resultaat is een akelig gegil, ook bekend bij sommige optredens op podiums. Als het hoortoestel dus zijn eigen versterkte geluid weer opvangt is het gevolg: hard gefluit. Dat wordt ook wel generen of rondzingen genoemd. Hoe verder de microfoon en de telefoon van elkaar zitten, hoe minder fluitproblemen. Dat is een reden dat een kasttoestel nog steeds gebruikt wordt door slechthorenden die veel versterking nodig hebben. Het hoortoestel in onderdelen Essentieel in een hoortoestel is de aanwezigheid van een microfoon voor de opvang van het geluid, een telefoontje voor de weergave van het versterkte geluid, een elektronische versterker en een elektrische voeding zoals een batterij. In principe beschikt elk hoorapparaat verder, over een volume regelaar en de mogelijkheid om de frequentiekarakteristiek te veranderen. Spanning, stroom en weerstand Wisselspanning is een elektrische spanning die, in te tijd gezien, niet constant is. Het elektrisch net in huis bijvoorbeeld, is voorzien van een wisselspanning die een regelmatigheid heeft van een vrijwel zuivere sinuslijn met een frequentie van 50 Hz. Deze sinusvormige netspanning heeft in Nederland een amplitude van 220 Volt. In sommige andere landen is een amplitude van 110 volt gebruikelijk. Als men deze spanning aansluit op een elektrische weerstand dan gaat er een zekere wisselstroom door de weerstand lopen. Een fietsdynamo levert ook een wisselspanning, de frequentie ervan is afhankelijk van de snelheid waarmee het dynamowieltje ronddraait, dus van de snelheid van de fiets. Het fietslampje trekt zich echter van de frequentie heel weinig aan. Het is de amplitude van de opgewekte wisselspanning die de lichtsterkte van het lampje bepaalt. De amplitude is trouwens alleen bij lage fietssnelheid afhankelijk van de snelheid. Als men een wisselspanning op een luidspreker aansluiten (met een voor ons oor geschikte frequentie), dan zal de wisselstroom die daardoor in de luidspreker gaat lopen, een kartonnetje heen en weer later bewegen waardoor de lucht in trilling wordt gebracht: we horen geluid. Anders dan bij het fietslampje maakt de frequentie nu wel uit. De frequentie van de wisselspanning bepaalt de toonhoogte van het gehoorde geluid. Een gelijkspanning blijft in de tijd contant, een batterij bijvoorbeeld geeft een gelijk spanning. Als men een batterij aansluit op een elektrische weerstand dan gaat er een elektrische gelijkstroom door de weerstand lopen. Als we een batterij aansluiten op een luidspreker, horen we een droog tikgeluid, daarna stilte. De gelijkspanning is nu ingeschakeld, maar we horen niets. Als we de batterij weer losnemen, horen we weer een tik en daarna stilte. Ons oor hoort alleen het in- en uitschakelen van de batterij. Doet men dit tien maal per seconde, dan hoort men een snel ratelend geluid. Schakelt men duizend maal per seconde, dan horen we een geluid dat sterk op een zuivere toon lijkt met een frequentie van 1000 Hz: gelijkspanning is opzichzelf niet hoorbaar te maken alleen wisselspanning is tot hoorbaar geluid te maken.
De microfoon Een microfoon is een apparaatje dat geluid omzet in een elektrische wisselspanning. Een oorhanger gebruikt een zogenaamde elektreet-microfoon, een soort condensator-microfoon. Hij is uiterst klein en geeft een hele goede karakteristiek weer. Dat betekend dat over een vrij groot frequentiegebied het frequentiespectrum van de elektrische spanning die uit de microfoon komt een goede kopie is van het frequentiespectrum van het opvallend geluid. Een zeer richtingsgevoelige microfoon Er zijn de laatste tijd goede ontwikkelingen op gang. Op commercieel gebied wordt er veel geexperimenteerd met twee microfoons die door een klein computertje gecombineerd worden. Hierbij worden twee (of meer) micofoontjes achter elkaar geplaatst. Dit heet een array-microfoon. Het geluid zal natuurlijk eerst het eerste microfoontje bereiken en daarna de tweede. Het computertje rekent met het tijdsverschil uit van welke afstand en richting het geluid komt. Met deze gegevens kan de computer geluiden wegfilteren. In sommige situaties is dit niet handig het kan het, zoals in het verkeer, zelfs gevaarlijk zijn. Daarom is er ook een functie aanwezig waarmee je het uit kunt schakelen. De versterker We gaan het alleen over de transistorversterker hebben. Een transistor is eigenlijk een zeer eenvoudig stuk materiaal dat gebruikt kan worden om de amplitude van een wisselstroom te vergroten. Dat wordt electrische versterking genoemd. Om daar voor te zorgen is wel een externe energiebron nodig. Die energiebron is in het hoortoestel de batterij. De batterij is dus uiteindelijk de energieleverancier die er voor zorgt dat een zeker geluid, dat op de microfoon valt, een identiek geluid uit het speakertje laat komen, maar dan met een grotere amplitude. Dat wordt “luider” genoemd. Maar meestal bestaat een dergelijke transistorversterker uit verschillende “trappen” die het uiterst zwakke electrische microfoonsignaal kunnen versterken en afgeven aan het speakertje. De laatste trap of de “eindtrap” is het gedeelte van de versterker dat het leeuwendeel van de energietoevoer op zich neemt. Op deze wijze kunnen geluidsversterkingen worden gehaald tot 80 dB. Bij een z.g. Push-Pull-schakeling worden in de eindtrap twee transistors opgenomen waardoor het luidsprekertje in beide trillingsrichtingen en niet in één wordt bekrachtigd. Het gevolg is dat deze schakeling iets meer versterking kan leveren. Een ander voordeel van een push-pull is, dat het stroomverbruik afhankelijk is van de geleverde geluidsenergie. Dit kan een stroombesparing geven, zeker als het toestel vaak een hoge geluidsterkte moet leveren.
Chips De miniatuur oorhanger en IHO zouden onmogelijk zijn zonder de technieken van de “geintegreerde schakeling” of zoals ze vaak met een engelse afkorting worden genoemd: het “IC” (Integrated Circuit). Een IC is een volledige electronische schakeling die gegoten is in een uiterst klein, afgesloten zwart kastje. Er steken wat pootjes uit waarop de batterij en eventueel andere electronische dingen kunnen worden aangesloten. Zo’n complete schakeling in een ondoordringbaar kastje wordt ook wel chip genoemd. Soms bevat een chip duizenden transistors. Batterijen en accu’s Er zijn heel veel verschillende batterijen. De grootte bepaald in alle gevallen de stroom die de batterij kan leveren en hoe lang. Bij de prijs is het precies andersom. Hoe kleiner, hoe duurder. Omdat iedere hoortoestel drager een zo klein mogelijke batterij wil, wordt er veel gezocht naar een zo klein mogelijke batterij, met een zo groot mogelijke capaciteit. Voorlopig ziet het er nog niet niet naar uit dat het mogelijk is om zonneenergie te gebruiken, dat zou geen verschil in grootte maken met de huidige batterijen. Kwik en Cadmium Alle knoopcellen waren een aantal jaren geleden nog van kwik. Een kwikbatterij bevat nogsteeds kwik als deze op is. Het blijft dus schadelijk voor het milieu. Ook cadmium is een stof die het milieu behoorlijk aantast. Daarom zijn alle batterijen tegenwoordig van het “zink-lucht” type. Deze hebben aan de + kant een klein gaatje dat door de fabrikant is afgeplakt met een stickertje. Als de sticker verwijderd wordt kan er lucht in de cel komen waardoor een chemisch proces op gang wordt gezet. Dat chemische proces zorgt voor spanning aan de plus- en minpool. Ook als het hoortoestel niet in gebruik is levert de batterij dus energie. Deze batterijen zijn dus niet handig voor mensen die hun hoortoestel niet vaak gebruiken. Voor mensen die hun hoortoestel wel vaak gebruiken is dit zeker aan te raden. Vooral met het oog op de langere tijd dat je er mee kan doen. Relatief is dit goedkoper.
Instelmogelijkheden van de versterker De volumeregelaar Practisch alle hoortoestellen zijn uitgerust met een volumeregelaar. Dit is een regelbare electronische weerstand die op een bepaalde plaats in het electronisch systeem de spanning kan verzwakken. Hierdoor wordt de geluidssterkte minder. Zo’n “spanningsregelaar” wordt potentiometer genoemd. De kenners spreken over “potmeter”. In het hoortoestel is de potmeter van het zogenoemde “logaritmisch type”. Het veranderen van de luidheid gebeurt hierdoor regelmatig. De meeste volumeregelaars zijn uitgerust met een zichbare getalaanduiding zodat het makkelijk te zien is hoe hard het volume staat. De meeste hoortoestellen bevatten meer potmeters dan de volumeregelaar. Alleen is het niet mogelijk om ze allemaal zo te plaatsen dat de gebruiker ze zelf allemaal kan bedienen. Vaak zijn ze in de vorm van een klein schroefje dat doormiddel van aandraaien te verstellen is. Dit worden ook wel instelpotmeters genoemd. Toonregeling Bij veel hoortoestellen is het in te stellen hoe de tonen “vertaald” worden. Dit gaat over het algemeen via een instelpotmeter. Het gaat hier om een schakeling die de lage tonen meer of minder verzwakt. Hierdoor lijkt het alsof het toestel meer hoge tonen geeft. Als de volumestand dan niet wordt aangepast wordt de geluidssterkte lager. Begrenzing Ieder hoortoestel heeft een “peak-clipping”. Dit is een regelaar op het toestel dat ervoor zorgt dat het geluid nooit harder wordt dan in ingestelde waarde. Dit is bedoeld om ervoor te zorgen dat de pijngrens niet gehaald wordt. Hierdoor blijft het geluid aangenaam. Het enige probleem bij de peak-clipping functie is dat het geluid sterk vervormd wordt zodra het boven het toegestane niveau komt. Oorstukjes Lengte en diameter van het geluidskanaal,/i> Alle hoortoestellen gebruiken oorstukjes die bij de gehoorgang naar binnen gaan. Via een kanaaltje dat in het oorstukje zit wordt het geluid naar binnen geleidt. De frequentiekarakteristiek hangt in veel gevallen sterk af van de lengte en diameter van het geluidskanaal. De lengte van het geluidskanaal heeft vooral invloed op de geluidsenergie. De diameter heeft invloed op de hoge tonen. Andere vorm van het geluidskanaal Ook de vorm van het geluidskanaal heeft grote invloed op het geluid dat uit het hoortoestel komt. Dit gaat hetzelfde als bij blaasinstrumenten. De formule die hier bij hoort is y=2x. Afdichting Het is noodzakelijk dat het oorstukje de gehoorgang goed afsluit, anders zou er geluid naar buiten kunnen lekken en de de microfoon bereiken. Als dat gebeurt gaat het hoortoestel fluiten. Netals wanneer je op een podium een microfoon te dicht bij de speakers houdt. Voor de drager van het toestel is dit een rotgeluid. Het maken van oorstukjes De oorstukjes worden op maat gemaakt. Voor de drager is het namelijk noodzakelijk dat het lekker zit. En het oorstukje moet de gehoorgang goed afdichten. Eerst wordt er een afdruk gemaakt met snelhardende kunstpasta. Als deze pasta opdroogd blijft het een beetje elastisch zodat het makkelijk uit de gehoorgang gehaald kan worden. Van die afdruk wordt een gietmal gemaakt waarin tenslotte het definitieve oorstukjesmateriaal in gegoten wordt. Dat is transparant acrylaat. In de zestiger jaren vond men dat de kleur van ouderwets ondergoed het beste zou staan. Tegenwoordig zijn we ertoe gekomen dat transparant toch minder opvallend is. Het komt wel voor dat de drager van het toestel alergisch is voor het acrylaat dat gebruikt wordt voor het oorstukje. In dat geval kan er “anti-alergisch” materiaal gebruikt worden. Dat is gewoon een andere plasticsoort. Om deze reden komt het voor dat het oorstukje “verglaasd” of verzilverd wordt. Als er een hoge versterking gehaald moet worden, blijkt dat het gewone oorstukje te veel geluid laat ontsnappen. Dit zorgt ervoor dat het geluid gaat rondzingen. Dit is te voorkomen door bij het gieten van het acrylaat meer “weekmaker” toe te voegen. Het oorstukje blijft na het uitharden plastisch (vervormbaar). Hierdoor zuigt het zich als het ware vast in gehoorgang, waardoor een hogere geluidssterkte mogelijk is. Het nadeel van dit flexibele oorstukje (ook wel A-flex genoemd) is dat het in de loop van een paar maanden verhard en het materiaal wordt geelachtig, dat ziet er gewoon vies uit omdat het aan vieze oren doet denken. De oplossing daarvoor is dat nu niet het hele oorstukje van een weekmaker wordt voorzien, maar alleen het stukje dat echt in het oor zit. De “flextip” wordt deze genoemd. Zo kan de buitenwereld niet zien dat het geel wordt en blijft het er schoon uitzien voor anderen. Bijzondere hoortoestellen De beengeleider Soms kan het oor niet goed afgesloten worden door een oorstukje, bijvoorbeeld omdat de slechthorende alergisch is voor alle mogelijke materialen. In dat geval kan men kiezen voor een beengeleider. Dit apparaat zet de output van de hoortoestelversterker niet om in een luchttrilling, maar in een trilling van een trilplaatje. Die trilplaat wordt als een soort koptelefoongedragen en drukt tegen het rotsbeen (vlak achter het oor). Hierdoor wordt de trilling rechtstreeks overgebracht op de schedel. De frequentiekarakteristiek is niet geweldig en het klinkt een beetje metalig. Ook kost het erg veel energie om het trilplaatje te laten trillen. Daarom wordt het bijna altijd via een draadje met een kasttoestel verboden en kunnen goedkope penlightbatterijen gebruikt worden. De beengeleiderbril Lang niet iedereen wil met een beugel over het hoofd door het leven. Een wat minder opvallende oplossing is de beengeleiderbril. Hierbij wordt het trilplaatje ingebouwd in een of twee brilpoten. Hierbij wordt het een klein batterijtje gebruikt en men moet dan maar accepteren dat het batterijtje snel op gaat. De werking is verder hetzelfde als bij de gewone beengeleider. De Bone Anchored Hearing Aid Een paar jaar geleden durfden een aantal KNO-artsen het aan om een titanium schroefje in het rotsbeen te plaatsen. Deze schroef staat in verbinding met het beengeleiderbotje. Deze, in het bot verankerde, beengeleider noemt men de “Bone Anchored Hearing Aid”. Ookwel BAHA genoemd. De slechthorende kan bij deze methode een gewone oorhanger als versterker gebruiken, alleen is hierbij de oorgang open. Er zijn twee versies van de BAHA. Eén waarbij het schroefje door de huid heen steekt (transcutaan) en één waarbij het schroefje onder de huid zit (subcutaan). Aan beide zit een voor- en een nadeel. Bij de transcutane BAHA is het zo dat de geluidssterkte groter is. De kans op infecties is wel groot. Bij de subcutane BAHA is de kans op een infectie klein, maar de geluidssterkte die te halen is is stukken lager. Er wordt op het moment nog veel onderzoek gedaan naar deze methode. Cros-hoortoestellen Cros is de engelstalige afkorting voor Contralateral Routing Of Signals. Cros-toestellen zijn bedoeld voor mensen die aan één oor zo slecht horen dat een hoortoestel geen zin meer heeft, terwijl het andere oor normaal of redelijk fuctioneert. Men plaatst dan een hoortoestel achter het goede oor en door middel van een draadje wordt deze verbonden met een losse microfoon die over het slechte oor wordt gehangen. Deze losse microfoon zit in een kastje dat op een klein oorhangertje lijkt. Het is hierbij natuurlijk niet mogelijk om stereo te horen. Dat kan erg vervelend zijn en spraakverstaan in een gezelschap blijft even moeilijk als het altijd al was. Soms kan het handig zijn als je naast iemand zit met het slechte oor naar hem of haar toe. Maar in de praktijk blijkt dat mensen met één goed oor hier niet veel aan hebben. Iemand die aan de beste kant van de twee al slechthorend is en daar een hoortoestel heeft, heeft er vaak minder moeite mee. Netals bij de beengeleider is het hier ook mogelijk dit in een bril te verwerken. Het verbindingsdraadje kan dan heel onopvallend in het montuur van de bril verborgen worden. Hoortoestellen met uitgebreide mogelijkheden (HUM’s) Sinds een paar jaar zijn er toestellen op de markt, die via digitale technieken een nauwkeuriger geluid mogelijk maken. Hierin zijn twee type’s: HUM’s waarvan de instellingen door de gebruiker zelf zijn te wijzigen
Eerder vertelden we al over de potmeters. Deze nemen veel plaats in in het hoortoestel. Om het toestel klein te houden is het dus noodzakelijk een aantal functies niet door de gebruiker zelf te laten kunnen wijzigen. Dat neemt veel te veel plaats in. Daarom zijn er nu toestellen met een draadloze afstandsbediening. De gebruiker beschikt nu over de mogelijkheid alles naar eigen wens in te stellen met één druk op de knop. HUM’s die door de aanpasser nauwkeurig worden afgestemd
Een andere manier om het geluid nauwkeuriger af te stemmen is door middel van een programmeertoestel van de aanpasser. Dit digitale programmeertoestel is niet aan ruimte gebonden en maakt daardoor electronisch erg veel mogelijk. Het Cochleair implantaat Halverwege de jaren 80 durfde men het aan om mensen met een totaal defect slakkenhuis, maar een werkende gehoorzenuw, te gaan opereren. Het gaat er uiteindelijk altijd om dat de gehoorzenuw geprikkeld wordt. Bij deze ingreep worden één of meerdere electroden in het slakkehuis geschoven. In het rotsbeen wordt een klein inductiespoeltje geimplanteerd waar de electroden mee in contact staan. Op het lichaam draagt de patient een “processor”, doe geluid uit de buitenwereld zo aanpast dat de gehoorzenuw er maximaal gebruik van kan maken. Dit is nog lang geen spraakverstaan, maar voor dove mensen komen dingen als het horen van ritme en geluid toch erg dichtbij. Dit helpt ontzettend veel bij het liplezen het praten. Lang niet bij elke patient is deze ingreep succesvol, maar de onderzoeken blijven doorgaan en de verwachting is dat het aantal werkelijk doven steeds meer zal afnemen. Het meten van de frequentiekarakteristiek Na de tweede wereldoorlog nam de kennis in electronica sterk toe. Hierdoor werden de hoortoestellen niet alleen kleiner, maar ook kwamen er steeds meer mogelijkheden op gebied van het gehooronderzoek. Al heel snel kwamen de frequentie-analysators in de klinieken die de versterking van het hoortoestel konden meten als functie van de frequentie. In de praktijk blijkt toch vaak dat wat theoretisch het beste voor de patient is, vaak helemaal niet als prettig wordt gevonden door de patient.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.