Broeikaseffect; oorzaken en gevolgen

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 5e klas vwo | 3776 woorden
  • 10 mei 2002
  • 407 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
407 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding


Deze praktische opdracht gaat over het (versterkt) broeikaseffect. Dit woord is al veel in het nieuws geweest, en dat zal de komende tijd nog wel zo blijven. Maar wat het (versterkt) broeikaseffect precies is zullen we uitleggen aan de hand van dit werkstuk.

In dit werkstuk zullen we ingaan op het volgende:
- het (versterkt) broeikaseffect
- broeikashistorie
- de oorzaken van het versterkt broeikaseffect
- de gevolgen van het versterkt broeikaseffect

- El Niño en het broeikaseffect
- het verdrag van Kyoto en gevolgen daarvan

We hopen dat jullie dit werkstuk met plezier zullen lezen en dat het leerzaam mag zijn.

Het (versterkt) broeikaseffect

Eer we beginnen, zullen we eerst uitleggen wat het broeikaseffect is.
Wat is het broeikaseffect?
Broeikaseffect is het opwarmen van de aarde door de aanwezigheid van een aantal gassen (als koolstof-, en stikstofdioxide, waterdamp en ozon) in de atmosfeer die zowel de warmtestralen van de zon als de door de aarde uitgezonden teruggekaatste stralen goed absorberen.
Als deze gassen er echter niet zouden zijn, dan zou de temperatuur op aarde gemiddeld –18 0C.

Gassen die in de atmosfeer voorkomen zijn onder andere waterdamp, koolstofdioxide, ozon, stikstof en zuurstof.
Wanneer water verdampt ontstaat er een onzichtbaar gas: waterdamp. Omdat onze planeet voor meer dan de helft uit water bestaat is er dus ook zeer veel waterdamp in de atmosfeer.
Koolstofdioxide, ook wel kooldioxide genoemd, is een kleurloos, niet giftig gas met een prikkelende geur en smaak, dat ontstaat wanneer koolstof met een overmaat aan zuurstof verbrand wordt. Koolstof zit opgeslagen in hout en in fossiele brandstoffen. Door de verbranding van deze producten ontstaat kooldioxide.
Ozon is een onder invloed van elektrische ladingen veranderde de vorm van zuurstof, dat een onaangename geur verspreidt en in hoge concentraties gevaarlijk is voor de gezondheid. In de atmosfeer wordt ozon vooral aangetroffen in de ozonsfeer op een hoogte die ligt tussen 15 en 35 kilometer. Nabij het oppervlak komt het voor als luchtverontreinigend product.


Deze drie gassen hebben één ding dat de moleculen van stikstof en zuurstof, de gassen die vrijwel niet aan het broeikaseffect bijdragen, niet hebben:
ze hebben een derde atoom. Een stikstofmolecuul N-N en een zuurstof molecuul O-O: het zijn doubletten (twee atomen aanwezig).
De meest voorkomende broeikasgassen zijn tripletten: ze hebben een derde atoom: Water is H-H-O (H2O) en ozon is O-O-O (O3), ozon is een afwijkende en zeer labiele vorm van zuurstof. Kooldioxide is O-O-O (CO2).

Zoals je nu al snapt, is het noodzakelijk dat er een mate is van broeikaseffect. Maar het is juist het versterkte broeikaseffect dat schadelijk is voor het milieu.

Zoals is al verteld had wordt de aarde van nature op temperatuur gehouden door het broeikaseffect. Ik zal proberen uit te leggen hoe dat in zijn werk gaat. Zonne-energie bereikt de aarde voor een groot deel in de vorm van zichtbaar licht. Het bestaat dan uit kortgolvige straling. Als dit licht de aarde bereikt wordt het omgezet in warmte-energie. Deze warmtestraling noemt men ook wel infrarode straling. Deze straling heeft een golflengte die groter is dan dat van zichtbaar rood, waardoor zij net buiten het kleurengebied ligt, waarvoor het menselijk oog gevoelig is. Wij kunnen deze straling wel voelen in de vorm van warmte. De aarde straalt de infrarode straling dag en nacht in alle richtingen uit.

Als kortgolvige straling door de zon naar de aarde gestuurd wordt, doordringt het de atmosfeer even gemakkelijk als licht door een glazen ruit valt. Deze straling wordt door de aarde omgezet in langgolvige straling (infrarode straling). Deze langgolvige straling wordt juist door de gasmoleculen met drie atomen niet zo gemakkelijk doorgelaten.
De gasmoleculen nemen de warmtestraling tijdelijk op. Later wordt deze energie opnieuw in alle richtingen uitgestraald, en dus ook weer richting aarde. Een deel van de zonne-energie blijft daarom gevangen in de onderste tien kilometer van de atmosfeer (zie figuur hiernaast).
Voor het broeikaseffect is de aanwezigheid van kooldioxide (CO2) doorslaggevend. Koolstofdioxide komt in betrekkelijk hoge concentraties voor in de atmosfeer en het heeft een molecuulstructuur dat warmte goed absorbeert en weer in alle richtingen uitstraalt. De andere broeikasgassen leveren ook een bijdragen maar komen in veel kleinere hoeveelheden voor.
De concentraties van de gassen hangen af van de hoeveelheden scheikundige processen op aarde. Kooldioxide komt vrij bij verbranding van koolstof. Deze stof zit voornamelijk opgeslagen in hout, plantenresten en fossiele brandstoffen. Ook de mens produceert weer kooldioxide door adem te halen. Omgekeerd wordt CO2 weer door planten en algen opgenomen.

Tot nu toe niks aan de hand. Maar toen de mens echter op grote schaal bezig was om de samenstelling van de atmosfeer te veranderen door verbranding, ontbossing en verkeer, ging het fout. Daardoor komen er meer gassen, waaronder koolzuur in de atmosfeer. Dat versterkt het broeikaseffect en leidt op den duur tot een warmer klimaat. Ook de neerslag, wind en bewolking kunnen dan veranderen (zie bladzijde 10).

Langzamerhand wordt het klimaat wereldwijd warmer (zie fig. 2).

Fig. 2: De zwarte horizontale lijn is het wereldgemiddelde temperatuur. Aan de grafiek kan men aflezen wat de afwijking is ten opzichte van dit gemiddelde.

El Niño's (zie bladzijde 12), vulkaanuitbarstingen en ook veranderingen in de zonneactiviteit zijn van groot belang voor het klimaat. Uit onderzoek blijkt dat de waargenomen opwarming in de eerste helft van de 20e eeuw verklaard kan worden uit een afname van vulkaanerupties (vulkanen hebben een koelend effect doordat de stofwolk, die ontstaat, de warmte tegenhoud; zie fig. 3), een toename van de zonneactiviteit en veranderingen in sterkte van El Niño.
Echter in de tweede helft van de 20e eeuw is de temperatuur sneller opgelopen. Maar er is iets vreemds. Hoewel de gemiddelde zonneactiviteit in deze jaren nauwelijks is veranderd, vonden er sinds 1960 wel flinke vulkaanuitbarstingen plaats. Hieruit zou je kunnen concluderen dat de gemiddelde wereldtemperatuur zou moeten dalen, máár metingen bewezen het tegendeel: het is veel warmer geworden.
De onderzoekers concludeerden dat de opwarming in de tweede helft van de 20e eeuw niet het gevolg kan zijn van natuurlijke veranderingen. Het moesten menselijke handelingen zijn die in belangrijke mate de oorzaak zijn van de warmer wordende wereld.

Broeikashistorie


De afgelopen tien jaar maakt de mensheid zich zorgen over het versterkte broeikaseffect. De broeikasgeschiedenis gaat echter verder terug.
Zoals ik al verteld had, heeft de atmosfeer, de luchtlaag rond de aarde, een natuurlijk broeikaseffect. Dat zorgt ervoor dat de temperatuur hier gemiddeld ongeveer 15 graden bedraagt, in plaats van -18 graden.
Leven, zoals we dat nu kennen, zou zonder het natuurlijk broeikaseffect onmogelijk zijn.

Het broeikaseffect is in de 19e eeuw door drie wetenschappers ontdekt. In 1827 kwam de Fransman Jean Baptiste Joseph Fournier met het idee dat de temperatuur alleen verklaard worden door onzichtbare warmtestraling. De Engelsman John Tyndall maakte in 1861 resultaten bekend van laboratoriummetingen, waaruit bleek dat waterdamp en gassen als kooldioxide warmte opnamen. Hij dacht dat veranderingen in die gassen klimaatveranderingen konden verklaren.
In 1896 publiceerde de Zweed Svante Arrhenius berekeningen van temperatuurveranderingen op aarde door veranderingen in de hoeveelheid kooldioxide. Een verdubbeling leidde volgens hem tot een opwarming van 4 tot 6 graden. Dat komt overeen met de berekeningen van ingewikkelde klimaatmodellen die tegenwoordig worden gebruikt. Arrhenius is dan ook de ontdekker van het versterkte broeikaseffect.


Tot in de jaren vijftig van de 20e eeuw maakte geen wetenschapper zich zorgen over het broeikaseffect. Experimenten van de Zweed Ångström toonden aan dat meer kooldioxide niet leidde tot een temperatuurtoename, maar wel de plantengroei stimuleerde. In de jaren 1910-1940 werd de aarde echter warmer. De Engelse onderzoeker Callender wees in 1938 op een verband met de toename aan kooldioxide. Eind jaren vijftig, toen men zich zorgen begon te maken over de gevolgen van die opwarming, kregen zijn ideeën aandacht. Begin jaren zestig werd de basis gelegd voor het huidige klimaatonderzoek gebaseerd op rekenmodellen.

De oorzaken van het versterkt broeikaseffect


De energievoorziening
De voornaamste oorzaak voor het ontstaan van het versterkte broeikaseffect is de steeds stijgende behoefte aan energie. De geïndustrialiseerde landen zijn verantwoordelijk voor meer dan driekwart van het energieverbruik. 90% van deze energie wordt geleverd door fossiele brandstoffen. Elektriciteitscentrales, industriële productieprocessen en verwarming van huizen en gebouwen zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor de steeds toenemende uitstoot van broeikasgassen.

Het verkeer
Het alsmaar groeiende aantal files is een probleem dat steeds ernstigere vormen aanneemt. Bumper aan bumper rijden auto’ s en vrachtwagens bijna dagelijks in kilometerslange files over de wegen. Per dag vindt er, door deze mobiliteit een uitstoot van lood plaats in Amerika, West- Europa en Japan dat een gewicht heeft van 400 miljoen auto’s samen!
De uitlaatgassen van de auto’ s zijn de volgende: koolmono-oxide, kooldioxide, zwaveldioxide en stikstofoxide. Op het moment dat de zon gaat schijnen vormt een mengeling van de genoemde schadelijke stoffen uit stikstofoxide en koolwaterstoffen ozon.
Door deze reactie stijgt de hoeveelheid ozon aan de grond waardoor de temperatuur met enige graden zal stijgen in de onderste luchtlagen.

De ontbossing
Bosbranden veroorzaken in tropische regenwouden de uitstoot van miljoenen tonnen CO2. Hele bossen veranderen in kale vlakten die vatbaar zijn voor erosie. Dit gebeurt terwijl bomen in tropische regenwouden de grootste gebruikers zijn van CO2. Ze nemen CO2 op en zetten dat om in zuurstof. Op het moment dat de ontbossing zich door zal zetten, zal de aarde in de toekomst te kampen krijgen met het volgende probleem: de CO2 zal niet meer uit de atmosfeer worden verwijderd doordat de bomen verdwenen zijn. Het kappen van het tropische regenwoud zal er waarschijnlijk voor zorgen dat één van de grootste eigendommen van de aarde zullen verdwijnen. In de ‘groene longen van de aarde’ woont meer dan de helft van alle planten. Dit is momenteel nog het geval, onderzoekers beweren echter dat in het huidige tempo van ontbossing de tropische regenwouden binnen 25 jaar geheel verdwenen zullen zijn.

Het energieverbruik op aarde

Het verbruik van fossiele brandstoffen speelt bij het broeikaseffect een belangrijke rol. Wanneer men het over de gehele wereld bekijkt ziet men dat ongeveer 75% van de klimaatsverandering erdoor veroorzaakt wordt. Belangrijkste element is de uitstoot van CO2. Dit element is de veroorzaker van 50% van het broeikaseffect. Het verbruik van fossiele brandstoffen is in de afgelopen jaren sterk toegenomen en die groei zal zich voorlopig doorzetten. In Derde Wereldlanden ligt het verbruik momenteel per hoofd van de bevolking lager dan in de ontwikkelde, vaak Westerse landen. Door een sterke stijging van de bevolking aldaar zal ook daar het verbruik sterk gaan stijgen.

Wanneer we de situatie in Nederland bekijken zien we dat de verbruikte hoeveelheid per jaar aan fossiele brandstoffen gelijk is aan 60 miljard ton olie. Door de industrie wordt daarvan 25% als energie en 15% als grondstof gebruikt. In totaal is dat 40% op jaarbasis. Voor het vervoer is 15% vereist en het huishouden verbruikt per jaar zo’ n 25%. Tot slot is er nog een verbruik van 20% door de dienstensector. In welvarende landen, waaronder Nederland, worden enorme hoeveelheden energie verspild. De mogelijkheden voor energiebesparing zijn aanwezig maar worden zelden op grote schaal toegepast.

In het voorgaande gedeelte zijn enkele van de volgende onderdelen al genoemd. Echter hieronder zal alles duidelijk worden toegelicht. Dit zijn de belangrijkste veroorzakers van het broeikaseffect.

Kooldioxide
Dit is een verbinding met de molecuulformule CO2.
Oxydatieprodukt van koolstofverbindingen komt o.a. voor in, door mens en dier uitgeademde lucht. Kooldioxide wordt door planten opgenomen en door fotosynthese omgezet in koolstofverbindingen.
Gehalte in atmosfeer ca. 0,032 vol %. In principe bestaat er een kooldioxidekringloop, waarbij het gehalte in de dampkring constant blijft. Door de (overmatige) verbranding van fossiele brandstoffen als olie en steenkool neemt dit gehalte echter toe, waardoor er een stijging van temperatuur kan optreden: broeikaseffect (zie fig. 4).
Kooldioxide werkt prikkelend op het ademhalingscentrum. Meer dan 8% in de lucht leidt tot bewusteloosheid en dood. Kooldioxide speelt in het lichaam ook een belangrijke rol bij de handhaving van een constant intern milieu, doordat het voor kan komen als bicarbonaat (HCO3), dat gebruikt kan worden om de zuurgraad (pH) constant te houden.

Fossiele brandstoffen
Dit zijn brandstoffen van organische oorsprong: aardolie, aardgas, turf, steenkool en bruinkool. Zij zijn voornamelijk opgebouwd uit atomen van de elementen koolstof en waterstof (koolwaterstoffen). Deze stoffen reageren bij een bepaalde temperatuur, de ontbrandingstemperatuur (rond 500°C), met zuurstof uit de lucht, waarbij veel warmte vrijkomt.

Chloorkoolwaterstoffen

Groep verbindingen die voornamelijk bestaan uit koolstof, waterstof en chloor. Chloorkoolwaterstoffen worden o.a. gebruikt als oplosmiddel, als bestrijdingsmiddel (DDT, lindaan), als drijfgas (CFK's) en koel- en isolatievloeistof (PCB's). Een groot aantal van deze stoffen zijn kankerverwekkend of giftig en zeer moeilijk of niet afbreekbaar. Daardoor hopen zij zich in organismen of in de atmosfeer op, hetgeen zeer ernstige gevolgen heeft voor het milieu en zijn bewoners.

De gevolgen van het versterkt broeikaseffect


De zeespiegel stijgt
Vaak worden ze in één adem genoemd: broeikaseffect en zeespiegel. Een warmere aarde leidt onherroepelijk tot een stijging van de zeespiegel. Uit metingen over de hele wereld blijkt dat de zeespiegel in de 20e eeuw 10 tot 20 cm is gestegen.
Twee processen zijn hierbij van belang geweest: het smelten van landijs en het uitzetten van zeewater door verwarming. Met landijs bedoelen we bijvoorbeeld gletschers in gebergtes over de hele wereld en ijskappen, waarvan het Zuidpoolgebied en Groenland de belangrijkste voorbeelden zijn.
Zee-ijs, zoals in het Noordpoolgebied, levert geen bijdrage. Het drijft op zee en verplaatst net zoveel water als het eigen gewicht. Als zee-ijs smelt, wordt het verplaatste water vervangen door smeltwater en verandert het niveau van de zeespiegel niet.

Onderzoekers verwachten dat de zeespiegelstijging in de komende eeuw en daarna meer zal zijn dan de huidige 18 cm per eeuw. De schattingen voor de 21e eeuw lopen uiteen van 9 tot 88 cm tot enkele meters op een termijn van enkele eeuwen. De extra stijging komt door de klimaatverwarming die wordt verwacht door het versterkte broeikaseffect en komt vooral voor rekening van gletschers en het uitzetten van water.
Ongeveer de halve wereldbevolking leeft bij de kust. Het klimaat is er gematigd en de grond vruchtbaar door aanvoer van zoetwater en grondstoffen door rivieren die in zee uitmonden. Bij het stijgen van de zeespiegel gaat land verloren, tenzij dijken worden gebouwd en verhoogd, zoals we dat in ons land doen. Een arm land als Bangladesh kan dat niet betalen en daar zouden miljoenen mensen moeten verhuizen als de zeespiegel tientallen centimeters stijgt.

Neerslag en broeikaseffect

Vooral de afgelopen 10 jaar is het natter geworden. Dat geldt dus ook voor ons land en landen als Engeland, Frankrijk, Tsjechië en Polen, die de laatste jaren te maken hadden met hevige neerslag en overstromingen. De hoeveelheid neerslag neemt toe, vooral in de vorm van zware buien.
De toename van de neerslag hangt samen met het warmer wordende klimaat: wereldwijd is de temperatuur de afgelopen honderd jaar flink gestegen. Een warmere atmosfeer kan meer vocht bevatten en een hogere temperatuur leidt dan ook tot meer neerslag.
Bij het steeds warmer wordende klimaat, waarmee we nu te maken hebben, hoort ook een verdere toename van de hoeveelheid neerslag.
De uitzonderlijke regenval van de laatste jaren, zou dus een voorproefje kunnen zijn van wat we steeds vaker zullen meemaken.

Wintersportklimaat verandert
Soms is het groen in de Alpen, en soms is het helemaal wit. De laatste paar jaar is het vaker voorgekomen dat er veel sneeuw in korte tijd viel, maar toch blijkt uit klimaatgegevens dat de gemiddelde hoeveelheid sneeuw op het noordelijk halfrond eind jaren tachtig, begin jaren negentig is verminderd, vooral in het voorjaar.
De dooi begon eerder en meren ontdooiden vroeger in het jaar. De neerslag viel naar verhouding vaker in de vorm van regen en in het Alpengebied en de Duitse middelgebergten is een afname vastgesteld in de totale hoeveelheid sneeuw (zie fig. 5).
Deze veranderingen waren al voorspeld door de onderzoekers. De opwarming wordt ook bevestigd door de gletsjers: sinds het midden van de vorige eeuw zijn de gletsjers op veel plaatsen in de wereld aan het terugtrekken (zie fig. 6).

El Niño en het broeikaseffect


Men spreekt van een El Niño als het water in het oostelijk deel van de Grote Oceaan (voor de kust van Peru) warmer is dan gemiddeld. Daardoor liggen ook de hoge -en lagedrukgebieden anders, vallen de passaatwinden weg en krijgen bepaalde gebieden heel ander weer dan normaal.

Alhoewel veel mensen denken dat El Niño te maken heeft met het broeikaseffect, heeft de opwarming van de oceaan in een El Niño, dus niets met het broeikaseffect te maken.


De El Niño van 1997/1998 was één van de sterkste van de eeuw. Sommige onderzoekers zien het uitzonderlijke gedrag van de laatste El Niño's als een signaal van het versterkte broeikaseffect. De meeste klimaatonderzoekers twijfelen hier echter aan en houden het op natuurlijke variaties.

Een maat voor de sterkte van El Niño is de ‘Southern Oscillation Index (SOI)’. Dat is het verschil in luchtdruk tussen Darwin (Australië) en Tahiti. Bij een El Niño is dat drukverschil lager dan anders.


Het verdrag van Kyoto


De verandering van het wereldklimaat is een internationale zaak, want elk land zal zeker mee te maken hebben. Daarom werd in 1990 door de Verenigde Naties beslist om een verdrag te maken om iets aan het probleem te doen.
In 1992, tijdens de Conferentie van de Verenigde Naties over Milieu en Ontwikkeling, kwamen in Rio de Janeiro, Brazilië, de afgevaardigden van 150 landen samen om een verdrag te ondertekenen. Dit verdrag heette het ‘Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering’. Dit verdrag was opgericht met het doel ervoor te zorgen dat het gehalte aan broeikasgassen in de atmosfeer op redelijk pijl te houden zodat er geen ‘gevaarlijke' wijzigingen in het klimaat kan optreden.
Op 21 december 1993 was het zover: die dag bekrachtigde het vijftigste land het Verdrag, waardoor het 90 dagen later in werking trad. Inmiddels hebben 165 landen het Verdrag ondertekend. De landen die het Klimaatverdrag hebben ondertekend moeten:
- Een boekhouding bijhouden van hun uitstoot aan broeikasgassen
- nationale plannen uitwerken voor de stabilisering of vermindering van de uitstoot van broeikasgassen
- het wetenschappelijk en technisch onderzoek steunen over het klimaatsysteem, evenals de ontwikkeling en verspreiding van technologieën
- promotie voeren voor educatieprogramma's over klimaatverandering

Het Verdrag duidt de geïndustrialiseerde landen aan als hoofdverantwoordelijke voor de uitstoot. Zij moeten daarom
- een beleid voeren zodat de netto emissie aan broeikasgassen in 2000 niet hoger is dan in 1990

- bijkomende financiële en technische ondersteuning aan ontwikkelingslanden geven, zodat ook zij aan hun verplichtingen kunnen voldoen
- ontwikkelingslanden die speciaal kwetsbaar zijn voor de gevolgen van klimaatverandering financieel bijstaan, zodat zij zich aan deze gevolgen kunnen aanpassen

De staten die het Verdrag hebben ondertekend komen elk jaar samen tijdens de zogenoemde Conferentie van de Partijen. Al bij de eerste bijeenkomst in 1995 in Berlijn werd vastgesteld dat de verplichtingen die de geïndustrialiseerde landen door het Verdrag opgelegd kregen niet volstaan. Daarom werd tijdens de derde Conferentie van de Partijen, die in december 1997 plaatsvond in het Japanse Kyoto een bijkomend Verdrag ondertekend.
Het waren uiterst moeilijke onderhandelingen. De Verenigde Staten wensten slechts een stabilisatie van de uitstoot van broeikasgassen, maar de Europese Unie gingen voor een reductie van uitstoot van de 3 belangrijkste gassen met 15%. Daarop wensten de Verenigde Staten de ontwikkelingslanden mee over de streep te trekken, ondanks voorgaande afspraken die stellen dat de geïndustrialiseerde landen het voortouw moeten nemen. Zo is het nog langer doorgegaan waarbij de Europese Unie, de Verenigde Staten dwarszat, maar ook andersom. Uiteindelijk is dan toch nog een Verdrag gesloten, het Verdrag van Kyoto.

In het Verdrag is afgesproken dat de industrielanden hun uitstoot van 6 broeikasgassen tegen de periode 2008 tot 2012 met gemiddeld 5,2 % verminderen tegenover 1990. Deze 5,2% wordt niet gelijk verdeeld over alle landen. Zo zullen de Europese Unie, Zwitserland en enkele Oost-Europese landen hun uitstoot met 8% moeten verminderen, de Verenigde Staten met 7% en Japan met 6%.
Landen zoals Rusland en Oekraïne, maar ook Nieuw-Zeeland hoeven hun uitstoot niet aan banden leggen. Zij dienen zich alleen aan een stabilisatie te houden.
Noorwegen (+1%), maar vooral IJsland (+10%) en Australië (+8%) mogen hun uitstoot zelfs nog verhogen tegenover het niveau van 1990.
De ontwikkelingslanden krijgen van het Verdrag geen verplichtingen, hoewel een aantal onder hen (de Zuid-Oost-Aziatische ‘tijgers’ als China en India) in volle economische ontwikkeling zijn, en zeker in de toekomst een aanzienlijk deel van de uitstoot van broeikasgassen voor hun rekening zullen nemen.

De toegewezen hoeveelheden zijn bindend. Er worden sancties voorzien indien de vooropgestelde reductie niet wordt gehaald. Over de aard van deze sancties moet nog worden onderhandeld.

De reductiedoelstelling gaat zowel koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O), de 3 belangrijkste broeikasgassen, als waterstoffluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s) en zwavelhexafluoride (SF6) aan. Dat ook deze laatste 3 gassen in de reductie zitten, is verrassend. Gegevens over hun uitstoot zijn immers zeer onvolledig en meetmethoden bestaan nog niet.

Om de doelstellingen te halen kan men de uitstoot van broeikasgassen verminderen, maar men kan ook CO2 onttrekken aan de atmosfeer, zoals door het aanplanten van bossen. Bossen nemen koolstofdioxide uit de lucht op door middel van fotosynthese.

In de tekst van het Verdrag vinden we een aantal suggesties van beleidsmaatregelen. Het verhogen van de energie-efficiëntie is er een van, naast duurzaam landgebruik en bescherming van bossen. Ook in het verkeer moet er een daling komen van de uitstoot, bijvoorbeeld door middel van katalysatoren.
Deze lijst van maatregelen is slechts een richtlijn. Echter de Europese Unie wilde dat deze meer bindende kracht zou hebben, maar dat werd door andere landen (en met name de VS!) ervaren als een inbreuk op hun nationale soevereiniteit.
Het waren vooral de Verenigde Staten die erop aandrongen een vermindering van de uitstoot te realiseren door het gebruik van marktgeoriënteerde mechanismen. Het idee hierachter is dat men door economische beleidsinstrumenten te gebruiken, men de kosten die men moet maken om verminderingen te realiseren, kan beperken tot een minimum. ‘Joint Implementation’ is een voorbeeld van dergelijke instrumenten die kunnen worden gebruikt.

Tussen twee industrielanden onderling bestaat de mogelijkheid om samen te werken om de uitstoot van broeikasgassen aan te pakken. Het donorland investeert daarbij in projecten voor uitstootvermindering in het gastland, in ruil voor ‘uitstootkredieten’. Deze kredieten mag het donorland dan optellen bij zijn eigen uitstoot hoeveelheid. Deze samenwerking noemt men de ‘Joint Implementation’.
Joint Implementation is ook mogelijk met de ontwikkelingslanden, maar dan enkel binnen het kader van het Clean Development Mechanism, dat door het Verdrag werd opgericht om ervoor te zorgen dat in de ontwikkelingslanden schone technologieën worden geïntroduceerd.

De emissiedoelstellingen uit het Verdrag kennen aan elke Partij een bepaald hoeveelheid toe, een vaste hoeveelheid broeikasgassen die het land gemiddeld jaarlijks mag uitstoten in de periode 2008-2012. Indien een land een grotere reductie heeft gerealiseerd dan degene die haar opgelegd wordt, heeft het een overschot op zijn toegelaten hoeveelheid.
Het Verdrag laat toe dat dergelijke landen dit overschot verkopen, met name aan landen die zelf meer denken te zullen uitstoten dan wat het Verdrag hen toestaat.

Hieronder een overzicht van enkele Europese lidstaten met hun uitstootpercentages:


LIDSTAAT DOELSTELLING
België - 7,5 %
Denemarken - 21 %
Duitsland - 21 %
Griekenland + 25 %
Spanje + 15 %
Frankrijk 0 %
Ierland + 13 %
Italië - 6,5 %
LIDSTAAT DOELSTELLING
Luxemburg - 28 %

Nederland - 6 %
Oostenrijk - 13 %
Portugal + 27 %
Finland 0 %
Zweden + 4 %
Verenigd Koninkrijk - 12,5 %

REACTIES

N.

N.

Wat is je bron?

12 jaar geleden

J.

J.

ik vind het broeikaseffect heel interesant

11 jaar geleden

H.

H.

bedankt voor het maken van onze PO! xoxoxoxo

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.