Nederlandse landschappen

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 3e klas havo | 2258 woorden
  • 26 mei 2006
  • 51 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
51 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Inhoudsopgave

Inleiding

Hoofdstuk 1 Wat verstaan wij onder het landschap?

Hoofdstuk 2 Wat is of zijn de functie(s) van het landschap?

Hoofdstuk 3 Wat voor landschap(pen) kent Nederland?

Hoofdstuk 4 Wat zijn de kenmerken van deze landschappen?

Hoofdstuk 5 Waar vind je deze landschappen in Nederland?

Hoofdstuk 6 Hoe zijn deze landschappen ontstaan?

Hoofdstuk 7 Voorbeelden van landschappen.

Conclusie

Bronnen

Inleiding

Ik heb besloten om mij praktische opdracht voor Aardrijkskunde over Nederlandse landschappen te doen. Voor dit onderwerp heb ik gekozen omdat, het volgens mij een goede voorbereiding is voor het SE3 en het eindexamen van Aardrijkskunde, dit omdat hierover hoogstwaarschijnlijk vragen zullen komen. Als hoofdvraag behandel ik: Zijn er verschillende landschappen in Nederland en zoja hoe kun je deze van elkaar onderscheiden. Na aanleiding van mijn hoofdvraag heb ik de deelvragen opgesteld. Deze zal ik in enkele hoofdstukken gaan verwerken.

Hoofdstuk 1
Wat verstaan wij onder het landschap?

Vroeger zag men landschap in Nederland als het gebied buiten de steden, het platteland. Tegenwoordig verstaan wij onder landschap alle zichtbare oppervlakte van de aarde die zowel door natuurlijke processen als door het ingrijpen van de mens is gecreëerd.

Hoofdstuk 2
Wat is of zijn de functie(s) van het landschap?

In Nederland heeft het landschap vier belangrijke functies.
▪ Productiefunctie
▪ Draagfunctie
▪ Informatiefunctie
▪ Regulatiefunctie

Productiefunctie: Bij deze vorm speelt het landschap een rol bij het produceren van stoffelijke goederen en of diensten.

Draagfunctie: Dit is het als de mens het landschap gebruikt om activiteiten op uit te voeren of om inrichtingselementen te plaatsen.

Informatiefunctie: Hiertoe benoemen wij een landschap als, je iets van het landschap kan leren.

Regulatiefunctie: Deze vorm heb je als landschapselementen een regulerende functie hrbbbrn

Hoofdstuk 3
Wat voor hoofdlandschap(pen) kent Nederland?

Nederland kent niet één, maar eigenlijk zeven hoofdlandschappen. Hieronder ziet u een opsomming van de landschappen:

▪ Zeekleilandschap
▪ Rivierkleilandschap
▪ Veenlandschap
▪ Lösslandschap
▪ Zandlandschap
▪ Duinlandschap

Naast deze 6 landschappen is het Veenlandschap nog onder te verdelen in twee “sub” landschappen:
▪ Laagveenlandschap
▪ Veenlandschap
▪ Hoogveenlandschap

In de volgende hoofdstukken zal ik niet het Veenlandschap in één geheel behandelen maar zal ik de twee “sub”landschappen behandelen.

Hoofdstuk 4
Wat zijn de karakteristieke kenmerken van deze landschappen?

Om zelf een landschap te kunnen benoemen vindt u hier de karakteristieke kenmerken van de landschappen.

▪ Zeekleilandschap
▪ Rivierkleilandschap
▪ Laagveenlandschap
▪ Hoogveenlandschap
▪ Lösslandschap
▪ Zandlandschap
▪ Duinlandschap

Zeekleilandschap: Het zeekleilandschap is vlak. Het reliëf dat er is, ligt ongeveer op zeeniveau. Het is een open landschap. Het landschap is van heuvelachtige zandgrond. Het regenwater zakt er diep in weg, dus het stuwwallandschap is te droog voor akkerbouw. Op het dekzandlandschap kan je wel aan akkerbouw bedrijven, omdat het fijne dekzand het regenwater beter vast houdt. De oorspronkelijke verkaveling is blok- en moderne verkaveling. En het is geconcentreerd bebouwd.

Rivierkleilandschap: Het rivierkleilandschap is vlak en heeft qua reliëf een wisselende hoogte. En het is een halfopen landschap. Het kent nu akkerbouw, veeteelt en fruitteelt. En heeft een strokenverkaveling. En een lineaire bebouwing.

Laagveenlandschap: Het laagveenlandschap is vlak en licht ongeveer op zeeniveau. Het is een open landschap. Het kan niet gebruikt worden voor akkerbouw, omdat het veen nog steeds inzakt(te zacht is). Het wordt wel als grasland voor de veeteelt gebruikt.

Hoogveenlandschap: Het hoogveenlandschap is tamelijk vlak, en heeft een hoog reliëf. Het is een open landschap. Het is erg vruchtbaar en het landschap wordt gebruikt voor akkerbouw. Het heeft een strokenverkaveling, en het heeft een lineaire bebouwing.

Lösslandschap: Het lösslandschap is reliëfrijk en hoog. Het is een halfopen landschap. Löss is vruchtbaar en het houdt regenwater goed vast. Er kunnen akkers aangelegd worden op de Limburgse heuvels, alleen gebeurd dit meestal niet. Löss is namelijk erg gevoelig voor bodemerosie, dus een akker op een helling is riskant. De bodem spoelt gemakkelijk weg. De hellingen worden daarom zo veel mogelijk beplant om de grond vast te houden. Dit kan met bossen, boomgaarden of gras. Het heeft een blokverkalving, en heeft een lineaire en geconcentreerde bebouwing.

Zandlandschap: Het zandlandschap is lichtgolvend en heeft een tamelijk hoog reliëf. Het is een halfopen landschap. Het landschap is van heuvelachtige zandgrond. Het regenwater zakt er diep in weg, dus het stuwwallandschap is te droog voor akkerbouw. Op het dekzandlandschap kan je wel aan akkerbouw doen, omdat het fijne dekzand het regenwater beter vast houdt.Het heeft een blokverkaveling, en heeft een geconcentreerde bebouwing.

Duinlandschap: Het duinlandschap is reliëfrijk en is tamelijk hoog, het is een gesloten landschap. Het duinlandschap is nu vooral natuurgebied.

Hoofdstuk 5
Waar vindt je deze landschappen in Nederland?
Hoofdstuk 6
Hoe zijn deze landschappen ontstaan?

Onze landschappen zijn ontstaan door de verschuivingen in bepaalde periodes die u hier onder in de geologische tijdschaal ziet.

Geologische tijschaal
Tijdschaal (× 1 miljoen jaar)
Tijdschaal Delfstoffen
2,5 Kwartair Holoceen zand, grind, klei, turf
Pleistoceen zand, grind, klei, löss, basalt, tras
60 Tertiair Plioceen zand, grind, klei, basalt, trachiet
Mioceen glaszand en bruinkool
Oligoceen klei, vormzand
Eoceen vormzand
Paleoceen
140 Krijt Boven-Krijt bouwsteen, cementkalk
Onder-Krijt bouwsteen, cementkalk, aardolie, aardgas
Jura Malm kalk
Dogger ijzer
Lias bouwsteen
175 Trias Keuper zandsteen
Musschelkalk dolomietische kalksteen
Bontzandsteen bouwsteen, zout, ijzer, lood, zink
200 Perm Zechstein zout, aardgas, ijzer, lood, zink
Rotliegendes aardgas, ijzer, lood, zink
240 Carboon Boven-Carboon steenkool, ijzer, lood, zink
Onder-Carboon kalksteen, ijzer, lood, zink
310 Devoon bouwsteen, ijzer, lood, zink
350 Siluur
500 Cambrium

Zeekleilandschap: Ongeveer 200.000 jaar geleden begon de koudste ijstijd, het Saalien. Het stuwwallandschap bestaat uit grof zand en grind. Die materialen zijn daar, tijdens het begin van het ijstijdvak, door de grote rivieren gekomen. Het ijs kwam in beweging. Het ijsfront viel uiteen in een aantal ijstongen. Met een snelheid van ongeveer 5 tot 10 kilometer per jaar bewoog het ruim 200 meter dikke ijs naar het zuiden. Door de hoge snelheid en het enorme gewicht werden er dalen uitgediept. De grond werd aan de zijkanten en voorzijde opgestuwd tot enorme stuwwallen. Het stuwwallandschap is niet los te zien van het dekzandlandschap. Aan het eind van de ijstijden werd het dekzand door de wind over het stuwwallandschap geblazen. Aangezien de wind meestal vanuit het noordwesten blies, ligt er veel dekzand aan de oostkant van de stuwwal.

Rivierkleilandschap: Het rivierkleilandschap is ontstaan in het Holoceen en de vorming duurt nog steeds voort. Na de laatste ijstijd steeg de temperatuur. Hierdoor kregen de Nederlandse rivieren een regelmatigere stroom water vanuit de Alpen. De rivieren traden in periodes met een hoge waterafvoer buiten hun bedding. Bij de overstromingen werden zand en klei afgezet. De klei kwam direct naast de rivierbedding te liggen. Hierdoor ontstonden de zandige oeverwallen. Verder van de rivier af kwam het water tot rust en daar werd de klei afgezet. Omdat klei lichter is dan zand kwam de klei veel lager te liggen. Deze kleigronden heten de komgronden. In het rivierkleilandschap zijn er ook verder van de rivieren af oeverwallen. Dit komt doordat de rivieren in de loop der jaren een aantal keren zijn verlegd. Tussen twee oude oeverwallen vind je ook nog de komkleigrond, dat was de oude rivierbedding. De oude bedding met de oeverwallen heten stroomruggen. ’s Zomers is de rivier in dit landschap smal: ze stroomt dan in het zomerbed. ’s Winters is het zomerbed te klein. Daarom stroomt de rivier ’s winters in het ‘reservebed’: de uiterwaarden.

Laagveenlandschap: In het Holoceen begon de temperatuur te stijgen waardoor het ijs smolt. Hierdoor steeg de zeespiegel waardoor het gebied achter de strandwallen, het waddengebied, door zee en rivieren steeds werd opgevuld met wissellende combinaties van zand en klei, de zeeklei. Een hele tijd later nam de zeespiegelstijging weer af. De zeeklei was nu zo hoog geworden dat het droog kwam te liggen. Daardoor konden er oeverplanten op gaan groeien. Net als bij het hoogveenlandschap, werden de plantenresten in elkaar geperst. Zo ontstond het laagveenlandschap. Voordat men het veenlandschap kon gebruiken moest men het eerst inpolderen. Er werden dijken aangelegd en heel veel sloten gegraven. Met windmolens maalde men het water uit de sloten weg. De grond werd daar heel erg stevig van en er begon gras op te groeien. Er konden nu koeien op grazen. De grond was niet sterk genoeg om er huizen te bouwen en wegen aan te leggen, dus men bouwde die dingen langs de dijken. Zo ontstond er daar een langgerekte bebouwing. Omdat men vroeger turf gewonnen heeft zijn er smalle stroken water in afwisseling met smalle stroken land. Men baggerde lange geulen uit en de veenbagger gooiden ze op de oever, waarna ze daarna aan de andere kant van de bagger op de oever een nieuwe geul begonnen. Dit leidde tot smalle stroken water en soms tot grote plassen.

Hoogveenlandschap: Hoogveenlandschappen zijn ontstaan onder invloed van neerslag. Het regenwater kon op sommige plaatsen niet goed in de grond wegzakken. Daardoor werd de bodem zuur en konden de plantenresten niet goed wegzakken. Hier zijn mossen en andere planten op gaan groeien en daardoor werd net als bij de laagveengebieden de plantenresten in de loop van de jaren samengeperst en ontstond er dus veen. Hoogveenlandschappen liggen boven nap vandaar dat het veen ervan hoogveen wordt genoemd. Het ligt in Hoog-Nederland.
Bij Musselkanaal vond je ook hoogveen. Vanaf de 17e eeuw ging men het veen daar afgraven. Ze deden dat door vanuit Groningen en kanaal te graven naar het veenmoeras daar. Daardoor kon het water uit het veen weglopen. Het veen kon drogen en de turf werd eruit gestoken. Het
kanaal was ook bestemd voor turfschepen, want deze konden zo naar de stad toe. Langs deze kanalen werden huisjes voor de turfstekers gebouwd. Vandaar dat dorpen zoals Stadskanaal en Musselkanaal heel langwerpig zijn opgebouwd.
Kanalen werden steeds meer aangelegd en bijna al het veen werd afgegraven. De zandgrond die eronder lag kwam zo dus weer aan de oppervlakte. De kwalitatief slechte veenresten werden op dat zand achter gelaten en dat ging met elkaar mengen. De grond die toen ontstond bleek hele goede landbouwgrond te zijn. Dalgrond heet het. Het werd en nu nog steeds eigenlijk alleen maar voor akkerbouw gebruikt.

Lösslandschap: De ondergrond van Zuid-Limburg bestaat vooral uit mergelkalk. Dit is hier miljoenen jaren geleden ontstaan heel Nederland was toen bedekt met tropische zee. De koraalriffen die daar waren bestonden uit kalk van de dode diertjes die daarin leefden. Later is het kalk gaan verstenen waardoor de ondergrond dus nu uit mergelkalk bestaat. Dit werd al bij de Romeinen gebruikt om gebouwen van te maken. Je kunt in bijvoorbeeld Maastricht of Heerlen nog steeds zien dat er hiervan gebouwen zijn gebouwd. Net als alle andere rivieren in Nederland heeft ook de Maas zand en klei afgezet.Tijdens de laatste ijstijd is Zuid-Limburg door de wind ondergestoven door heel fijn zand; löss. Dit gebeurde daar om dezelfde reden als in de rest van Nederland, namelijk omdat löss erg licht is, lichter dan zand. Het kwam daardoor in de luwte van de heuvels terecht. Alleen hier in Nederland vind je löss. In Zuid-Limburg vind je heuvels. Dit komt omdat de Maas en haar zijrivieren hier dalen in hebben uitgesneden. De meeste heuvels zijn bedekt met löss. De Maas heeft naast de rivieren zand en grind neergelegd.

Zandlandschap: Door de temperatuurstijging na de laatste ijstijd werd de afvoer van de rivieren regelmatiger. De verwilderde rivieren werden vervangen door meanderende rivieren.De bedingen van deze meanders waren smaller en bij een overvloedige waterafvoer traden ze buiten hun beding. Bij deze overstromingen werden zand en klei naast de stroomgeul afgezet. Door het verschil in korrelgrootte werd het zand bij het afnemen van de stroomsnelheid als eerste afgezet. Hierdoor ontstonden direct naast de rivier de zandige oeverwallen.Verder van de rivier af neemt de stroomsnelheid verder af en wordt de klei afgezet in de kommen. Oeverwallen vind je niet alleen langs de huidige rivieren, maar ook langs stroomruggen. Een stroomrug ontstaat doordat de loop van rivieren regelmatig veranderd en zijn de beddingen drooggevallen. Doordat in de stoomgeul vooral zand en grind afgezet werd en bij het omliggende land zand en klei. Is dit hoger komen te liggen. Klei kan namelijk meer water bevatten en op een gegeven moment gaat het inklinken en komt het lager te liggen. Er is een grootte verandering in het rivierkleilandschap gekomen met de aanleg van de dijken. Doordat ze in de middeleeuwen nog niet zo goed waren in het bouwen van dijken wilde deze nogal eens doorbreken. Hierdoor zijn de wielen ontstaan.

Duinlandschap: Langs de Nederlandse kust lopen duinen die maar op een paar plekken worden onderbroken door water. De duinen zijn gevormd in het Holoceen. Doordat de ijstijden voorbij waren steeg de temperatuur op aarde en smolt het ijs. De Noordzee werd weer gevuld met water. Zo’n 7000 jaar geleden was al het ijs dat over Nederland lag gesmolten en ontstonden er langs de kust strandwallen, dit zijn langgerekte heuvels die ontstaan door de getijdenstromingen. Op die strandwallen groeide gras. Als het eb was werd er veel zand over het land gewaaid en een deel van dat zand bleef tegen het gras aan liggen. Zo ontstonden de Nederlandse duinen.

Hoofdstuk 7
Voorbeelden van landschappen.

plaatje Zeekleilandschap

plaatje Rivierkleilandschap

plaatje Laagveenlandschap

plaatje Hoogveenlandschap

plaatje Lösslandschap

plaatje Zandlandschap

plaatje Duinlandschap

Conclusie

Mijn hoofdvraag is: zijn er verschillende landschappen in Nederland en zoja hoe kun je deze van elkaar onderscheiden? Mijn Conclusie is dat er meerder typen landschappen in Nederland zijn. De Hoofd landschappen die ik tegen kwam zijn:

▪ Zeekleilandschap
▪ Rivierkleilandschap
▪ Laagveenlandschap
▪ Hoogveenlandschap
▪ Lösslandschap
▪ Zandlandschap
▪ Duinlandschap

Je kunt ze onderscheiden door te kijken naar het ontstaan en door te kijken naar het visuele plaatje en dan te oordelen, wat voor grond is het, is er reliëf, zijn er heuvels of is het landschap vlak, waar wordt het landschap voor gebruikt, Lopen er rivieren slootjes door het landschap, en of er een vorm van verkaveling is en zoja welke.

Bronnen

Internet:
http://www.la4sale.nl/airtxt.html
http://editie1.terra.wolters.nl/landhavo/index.html

Boeken:
Natuur en Milieu Havo studieboek.

Personen:
Dhr. Van Klaveren

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.