Srandenmaatschapij in de franse revolutie

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Opstel door een scholier
  • 2e klas vwo | 515 woorden
  • 19 juni 2003
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
34 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
De standenmaatschappij in de Franse Revolutie

Tot aan de Franse revolutie was de samenleving in drie bevolkingslagen verdeeld. De bevolkingslagen werden standen genoemd. Er waren drie standen: De Derde Stand waren de boeren en de burgers uit de steden, dit was 97 ½% van de bevolking. De Tweede Stand bestond uit de Adel, dit was 1 ½% van de bevolking. De Eerste Stand bestond uit de geestelijkheid. Dit was 1% van de bevolking.
Er was geen evenredige verdeling tussen de verschillende standen. De geestelijke en de Adel hadden veel voorrechten in tegenstelling tot de boeren en burgers.
De geestelijkheid bezaten 10% van al het land in frankrijk (moet je na gaan dat de geestelijkheid uit 1% bestond). De Kerk hoefde geen belasting te betalen en geen diensten te geven. De Kerk mocht ook alle Fransen belasting laten betalen.
De Adel bezaten 20% van al het land (1,5% was Adel!), ze moesten zelf ook geen belasting te betalen maar wel diensten te verlenen aan de koning: dingen die betrekking hebben op het leger. De hoge edelen kregen ook belangrijke functies in de Kerk.
Er waren veel groepen die hier niet tevreden mee waren. Dat waren: de boeren, de stedelijke werklieden en de bourgeoisie. De boeren waren hier zeer ontevreden mee omdat zij meer grond wilden en een eerlijker verdeling van de belasting. Als de oogsten van de boeren goed waren, konden ze nog wel rondkomen. Als de oogsten slecht waren, moesten de boeren toch eerste aan de heer betalen. Wat overbleef, mochten ze zelf betalen, maar dat was veel te weinig. De ontevredenheid onder hen nam hierdoor ook steeds meer toe.
De stedelijke werklieden hadden ook klachten. Ze moesten lang en hard werken, heel vaak onder ongezonde en onveilige omstandigheden. Het loon wat ze kregen, was ook erg laag. Daarvan konden ze hun eten, kleding en huis vaak niet betalen.
De bourgeoisie was ook zeer ontevreden. De bourgeoisie waren de rijke burgers. Deze groep bestond uit a.o koopliederen, doktoren en professoren. Ze waren heel goed in staat belangrijke functies uit te oefenen. De bourgeoisie kon een adellijke titel kopen bij de koning. Maar de oude adel was daar op tegen, en ze kregen de koning zover dat hij de bourgeoisie meer geld liet betalen voor zo’n titel.
De rijke burgers waren hierdoor ontevreden en begonnen steeds meer kritiek op de adel te leveren. Ze hadden ook andere klachten: De adel en de geestelijkheid betaalden niet of nauwelijks belasting. Er was geen vrijheid van meningsuiting. En de kooplieden hadden bij hun werk te weinig vrijheid.
Door o.a de standenmaatschappij en het slechte bestuur van het land ging de Bourgeoisie in verzet. Nu was het een strijd geworden tussen de Derde Stand aan de ene kant en de koning en de adel aan de andere kant. De bourgeoisie leek de overwinning te hebben behaald. Maar twee groepen waren het hier niet mee eens: -de reactionairen, groep edelen en hoge geestelijke –radicalen, een kleine groep onder de bourgeoisie. De radicalen kregen naar een tijdje de macht in handen. En Tenslotte werd Napoleon de nieuwe heerser en in 1815 werd hij verslagen. Zo eindigde de Franse Revolutie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.