Romeinen in Afrika

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Opstel door een scholier
  • Klas onbekend | 12713 woorden
  • 13 juni 2008
  • 43 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
43 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Carthago

De ruïnes van de stad Carthago liggen in Tunesië wat vroeger
Carthago betekent in het Oudgrieks: Καρχηδών/Karchedon, was een belangrijke Fenicische handelsstad in Noord-Afrika. In de oudheid was Carthago de hoofdstad van het Carthaagse Rijk, waarvan de inwoners door de Romeinen Puniërs (Latijn: Punici) werden genoemd. In de 3e eeuw v.Chr. was het Carthaagse Rijk de grootste rivaal van het Romeinse Rijk. Nadat Carthago in de Punische oorlogen door de Romeinen was verslagen werd het Carthaagse Rijk als provincie Africa onderdeel van het Romeinse Rijk. Carthago werd door de Romeinen in 146 v.Chr. geheel verwoest, maar in 44 v.Chr. werd de stad door diezelfde Romeinen weer opgebouwd en groeide ze uit tot een van de belangrijkste steden in het Romeinse Rijk van de eerste eeuwen na Christus.

Stichting

De stad werd volgens de overlevering in 814 v. Chr. gesticht door de Feniciërs. Hoewel de oudste gedateerde archeologische vondsten op ongeveer 725 v.Chr. gedateerd zijn, lijkt het gegeven jaartal redelijk correct, omdat er ook aardewerkresten gevonden werden die waarschijnlijk ouder zijn. Het meest waarschijnlijke is dat de stad geleidelijk gegroeid is uit een van de lokale handelsposten van de Feniciërs die deze op gunstige plaatsen overal langs de Middellandse Zeekusten vestigden.
Volgens de legende, zoals verhaald door de geschiedschrijver Pompeius Trogus, werd de stad gesticht door de gevluchte prinses Dido uit Tyrus. De legende vertelt verder dat de prinses door de Numidische koning Hiarbas werd verwelkomd. Zij vroeg hem om
slechts zoveel land als ze met een enkele ossenhuid kon omgeven. Dido sneed van de huid een lange smalle reep, waarmee ze een hele heuvel afbakende. Op deze heuvel, Byrsa genaamd, bouwde ze een citadel. Een meer pragmatische reden was waarschijnlijk dat de Feniciërs tijdens hun handelsreizen al eerder in contact kwamen met de Numidiërs en toen de Feniciërs van Dido naar het gebied van het huidige Tunesië kwamen, beseften de Numidiërs dat ze hun handelskennis goed konden gebruiken.
Volgens de Romeinse mythologie bracht de Trojaanse held Aeneas tijdens zijn reizen ook een bezoek aan Dido. Dido werd verliefd op Aeneas en toen deze later vertrok naar Latium in Italië pleegde Dido zelfmoord door zich neer te steken op een brandstapel die daarna werd aangestoken. Nadat het Fenicische thuisland onder invloed van Perzië kwam en Tyrus' handel beperkt werd tot het oostelijke deel van de Middellandse Zee, ontwikkelde Carthago zich snel tot de belangrijkste zeemacht in het westen van de Middellandse Zee. Een voor een werden de westelijke Fenicische kolonies en handelsposten door Carthago overgenomen en ook vele nieuwe werden door hen gesticht. Zelfs op de Atlantische kust van Marokko, voorbij de Zuilen van Hercules, werden handelsposten gevestigd en verkenningstochten uitgevoerd. Volgens sommige geschiedschrijvers voer de Carthaagse ontdekkingsreiziger Hanno zelfs om Afrika heen in opdracht van een Egyptische farao. Carthago eiste tenslotte zelfs het alleenrecht op over de zeehandel en de Carthaagse schepen gingen over tot het tot zinken brengen van rivalen die ze op 'hun zee' aantroffen. Carthago werd daarmee de meest geduchte tegenstander en rivaal van de eveneens handeldrijvende en koloniserende Westelijke Grieken en nog later van de zich uitbreidende stadstaat Rome. Uiteindelijk leidde de rivaliteit met de Romeinse Republiek tot de drie Punische oorlogen. De Carthagers werden door de Romeinen 'Puniërs' genoemd; deze naam is afgeleid van 'Feniciërs'.

De Romeinen bleken echter te kunnen leren, zowel van hun eigen fouten als van de tactiek van de vijand. Zij schakelden over op een uitputtingsstrategie tegen Hannibal in Italië en trachtten diens verbinding met zijn uitvalsbasis in Iberia af te snijden. Vanaf 211 v.Chr. werden hiermee belangrijke successen geboekt, toen de grote veldheer Scipio in Iberia landde en daar een aantal overwinningen behaalde op minder briljante veldheren dan Hannibal. De trouw van Carthago's bondgenoten liet te wensen over. Hannibals broer Hamilcar werd de grond te heet onder de voeten in Iberia en hij trok naar Italië om Hannibal te versterken, maar werd daar verslagen en gedood tijdens de belangrijke Romeinse overwinning in de Slag bij de Metaurus in 207 v.Chr. Hannibal moest het in Italië dus stellen met wat plaatselijke dubieuze bondgenoten. Na bijna 15 jaar van belegeringen (maar nooit van de stad Rome), en te weinig overwinningen in veldslagen, moest Hannibal vanuit Italië oversteken naar zijn vaderstad, want de Romeinen hadden inmiddels de Carthagers compleet uit Iberia verdreven en waren overgestoken naar Africa. Daar bedreigden zij Carthago zelf, met steun van de naar hen overgelopen Numidiërs. Hannibal werd in 202 v.Chr. beslissend verslagen in de Slag bij Zama Regia.

De Carthagers moesten volgens een door de Romeinen opgelegd verdrag hun invloedssfeer beperken tot het tegenwoordige Noord-Tunesië en werden als het ware onder curatele van Rome gesteld. Dit werd niet door iedereen in Rome als voldoende beschouwd. Rome en Carthago waren sinds de veldtochten van Hannibal in Italië dodelijke rivalen, van wie er in het Middellandse Zeegebied maar een kon overblijven. Senator Cato bleef tientallen jaren, tot zijn dood in 149 v.Chr., pleiten voor de verwoesting van Carthago.

Derde Punische oorlog

De aanleiding voor de derde Punische oorlog was de gewapende reactie van Carthago op de voortdurende aanvallen op haar grondgebied door de Numidiërs, die inmiddels Rome's bondgenoten waren geworden. Deze zelfverdediging was echter niet conform het vredesverdrag dat Carthago op het einde van de Tweede Punische Oorlog met Rome gesloten had. Ook vreesde de Romeinse senaat dat Massinissa, de koning van Numidië zich van Carthago meester zou kunnen maken en de stad als hoofdstad kiezen. Daarmee zou hij beschikken over een zeer strategisch gelegen en goed verdedigbare hoofdstad voor zijn rijk dat in volle expansie was. Rome koos voor de gemakkelijkste oplossing: geen oorlog met Massinissa, maar liever met het militair zwakke Carthago.

De laatste Punische oorlog begon in 149 v.Chr. onder leiding van Publius Cornelius Scipio Aemilianus Africanus minor, de geadopteerde kleinzoon van Africanus maior, met een moeiteloze overtocht en een landing van het Romeinse leger in het nabijgelegen Utica, een Punische stad die de kant van de Romeinen had gekozen. De Carthagers gingen eerst akkoord met alle Romeinse eisen. Ze leverden al hun wapens uit en leverden gijzelaars aan Rome, in een poging om oorlog te vermijden. Toen Rome echter eiste dat ze Carthago zouden verwoesten en zich op een andere plaats in het binnenland zouden vestigen, besloten ze liever te vechten dan hun geliefde stad op te geven. Scipio begon met de belegering van Carthago, dat heldhaftig verdedigd werd door 50.000 soldaten onder leiding van generaal Hasdrubal. De Romeinen blokkeerden de haven van Carthago om de stad uit te hongeren.

De ondergang van Carthago in 146 v. Chr.

In 146 v.Chr., bijna vier jaar na het begin van de belegering, wist Scipio Carthago in te nemen. Bij de val van de stad ging het Romeinse leger van huis tot huis om de bevolking uit te moorden. Wellicht kwamen rond de 250.000 van de 300.000 inwoners om door uithongering of slachtpartijen. De overlevenden werden als slaaf verkocht. De stad werd in brand gestoken en volledig vernietigd, ook de grote stadsbibliotheek, waardoor we nog maar fragmentarisch weet hebben van de Carthaagse geschiedenis en cultuur.

Om te voorkomen dat er ooit nog mensen zouden wonen, werd Carthago letterlijk met de grond gelijk gemaakt. Er bestaat een verhaal dat de ruïnes van de stad werden omgeploegd en er zout over de velden werd gestrooid om die onvruchtbaar te maken, maar dit is vrijwel zeker een verzinsel, al was het maar omdat zout in de klassieke oudheid daarvoor veel te kostbaar was.

Marcus Tullius Cicero blikte rond het jaar 54 v. Chr. nog eens terug duidelijk naar de oude tijden in zijn werk De re publica. Als wordt de naam Carthago er niet expliciet in vermeld, het is wel duidelijk dat het om de stad in kwestie gaat[8].

Videsne illam urbem, quae parere populo Romano coacta per me renovat pristina bella nec potest quiescere?
Zie je die stad die, nadat zij door mij is gedwongen te gehoorzamen aan het Romeinse volk, oude oorlogen weer hervat en de vrede niet kan bewaren?

— Marcus Tullius Cicero, De re publica 6.11
Hij voegde er verder nog aan toe (en met de expliciete vermelding van de naam Carthago)[9] :

Cum autem Carthaginem deleveris, triumphum egeris censorque fueris, et obieris legatus Aegyptum, Syriam, Asiam, Graeciam, deligere iterum consul absens bellumque maximum conficies, Numantiam excindes.
Maar wanneer je Carthago verwoest zult hebben, een triomf gehouden zult hebben en censor zal zijn geweest en je als onderbevelhebber naar Egypte, Syrië, Azië, Griekenland gegaan zult zijn, zul je weer tot consul gekozen worden in jou afwezigheid en zul je een zeer grote oorlog voltooien, je zult namelijk Numantia vernietigen.

— Marcus Tullius Cicero, De re publica 6.11

Onder Rome
Romeinse Carthago in de 2e eeuw.Aanvankelijk mocht er niemand meer op de ruïnes van Carthago huizen bouwen, maar in 122 v.Chr. stichtte Gaius Sempronius Gracchus in Carthago de nederzetting Colonia Junonia. Het project was echter geen lang leven beschoren vanwege tegenwerking van Gracchus' politieke tegenstanders in de senaat. In de 1e eeuw v.Chr. besloot Julius Caesar in Carthago een nieuwe stad te stichten, maar in 44 v.Chr. werd hij vermoord voordat dit kon worden gerealiseerd. Zijn geadopteerde zoon, keizer Augustus, liet na Caesars dood een nieuwe stad aanleggen die ook weer de naam Carthago kreeg en al snel was ze weer van flinke betekenis, mede doordat zich weer veel 'Puniërs' vestigden op de plek van hun voorouders. In de loop van de 1e eeuw n. Chr. groeide de stad zelfs uit tot de tweede stad in de westelijke helft van het Romeinse rijk met ongeveer 500.000 inwoners.[10] Alleen Rome zelf was met rond de 800.000 bewoners nog groter. Rond het jaar 100 werd het Romeinse amfitheater van Carthago gebouwd; een van de indrukwekkendste theaters in de Romeinse wereld.[11] In de christelijke periode was Carthago eveneens belangrijk door verschillende concilies, waaronder het Concilie van Carthago, die er gehouden werden en door de belangrijke bisschop Augustinus van Hippo die in Carthago studeerde.

Middeleeuwen

In de 5e eeuw werd Noord-Afrika bezet door de Vandalen: koning Geiserik nam in 439 Carthago in en maakte het de hoofdstad van zijn rijk. Van hieruit veroverde het Vandaalse rijk binnen enkele jaren Sicilië, Sardinië, Corsica en de Balearen. In 455 plunderden de Vandaalse 'Carthagers' zelfs Rome, iets wat de Punische Carthagers nooit gelukt was. Oost-Romeinse strafexpedities om hen te verslaan haalden niets uit en bijna een eeuw lang bleven de Vandalen een belangrijke macht in het Middellandse Zeegebied. Uiteindelijk wist de Byzantijnse generaal Belisarius in 533 Carthago in te nemen, waarmee het Vandaalse rijk ophield te bestaan. De Punische taal bleef ondertussen, naast het officiële Latijn, van betekenis als de volkstaal tot de verovering van Carthago door de Arabieren in de 7e eeuw.

Hierna nam de betekenis van Carthago snel af omdat de Arabieren niet veel behoefte hadden aan havensteden. Hun handel ging als vanouds over land via karavaanroutes. Het kleine landinwaarts gelegen plaatsje Kairouan werd een belangrijke pleisterplaats voor de Arabische karavaans die door Noord-Afrika trokken en veel Carthaagse handelaars vestigden zich hier. Lange tijd was Kairouan zelfs de hoofdstad van het machtige islamitische rijk van de Aghlabiden. Later werd vlakbij Carthago de stad Tunis gesticht, wat gedurende de Middeleeuwen het bruisende middelpunt was van het rijk van de Hafsiden; het inmiddels bijna verlaten Carthago werd als steengroeve gebruikt voor de uitbreiding van Tunis waardoor na een paar eeuwen er niet veel meer over bleef van de ruïnes.

De stad en haar gebouwen

De ligging
De kuststrook wordt, vanuit het noorden gezien, eerst gekenmerkt wordt door lange kale stranden, die vervolgens overgaan in hoge duinen en dan vrij snel in steile, rode rotswanden. Voorbij het huidige Sidi Bou Said wordt de kust weer vlak en zandig. Boven de zuidelijkste top is dan de acropolis van Punisch en Romeins Carthago te zien, met een kathedraal. Achter het strand ligt wat vroeger de ingang was van de Punische havens. De klippen voor de kleine kaap zijn ruïnes van de Choma, de kunstmatige aarden wal, waarop de soldaten van Scipio hun eerste bruggenhoofd vestigden. Het omringende gebied was (en is) rijk aan olijven, vruchtbomen, moestuinen en korenvelden, waar het klimaat ideaal voor is. De kustvorm was perfect voor de aanleg van een haven. De ligging bood vele voordelen voor de handel. Al met al beschikte Carthago over een zeer gunstige locatie.

De havens
De twee havens van Carthago: boven de marinehaven, onder de handelshaven.Ten tijde van de Punische oorlogen bezat Carthago een uitgebaggerde binnenhaven, die in twee kommen was verdeeld. De eerste was bestemd voor de koopvaardijschepen en was rechthoekig van vorm, de tweede, ook rond van vorm, was de marinehaven. Midden in de marinehaven lag een eiland met een gebouw waar de admiraliteit zich bevond. Er wordt verondersteld dat er rond deze haven een natuurlijke lagune heeft gelegen. Dit had het nadeel, dat er een gebrek aan drinkwater was. Overal in het Carthaagse land leveren de putten slechts brak water. Appianus, die in de 2e eeuw v.Chr. leefde, geeft een beschrijving van de havens. Hij schrijft: ’De havens waren zodanig aangelegd, dat de schepen van de ene in de andere konden varen. Vanuit de zee kwam men door een 20 meter brede ingang, die door ijzeren kettingen werd afgesloten. De voorste haven, bestemd voor de kooplieden, was voorzien van een groot aantal zeer uiteenlopende ligplaatsen. Midden in de achterste haven lag een eiland. Dit eiland en de haven zelf waren omgeven door brede kaden. Langs deze kaden stonden botenhuizen, die 220 vaartuigen konden herbergen; boven op de botenhuizen waren magazijnen gebouwd voor tuigage. Voor elk botenhuis stonden twee Ionische zuilen, zodat de omtrek van de haven en ook het eiland er uitzag als een zuilengalerij. Op het eiland was een paviljoen gebouwd voor de admiraal, waaruit trompetsignaal en herautencommando's werden gegeven en vanwaar de vlootvoogd het geheel kon overzien. Het eiland lag tegenover de ingang en rees hoog boven het water uit; zo kon de admiraal zien wat er op zee voorviel, terwijl zij die kwamen aanvaren het binnenste van de haven niet nauwkeurig konden onderscheiden. Zelfs voor de koopvaarders die binnenkwamen bleven de arsenalen onzichtbaar: ze waren namelijk omgeven door een dubbele muur en havenwerken, zodat de koopvaarders via de voorste haven de stad konden bereiken zonder de marinewerf aan te doen.’

Punisch Carthago

Kaart van Carthago met de omwallingen en de belangrijkste Punische en Romeinse bouwwerken.Carthago bediende zich van een zeer gevarieerde bouwstijl. In de loop der jaren werden er vele soms ingrijpende vernieuwingen doorgevoerd. De architectuur kwam geleidelijk onder Griekse invloed. De Carthagers hebben veel bouwstijlen uit andere culturen gebruikt en ze soms lukraak door elkaar toegepast. De openbare marktplaatsen en wandelwegen waren aan de rand van de stad gesitueerd, bij de poorten. Dit type marktplaatsen, pleinen, had niet slechts een commerciële maar ook een politieke functie. Een marktplein was niet strak van vorm of omgeven door mooie beelden of andere versierselen. Er waren lange, smalle, rechte straten die uitkwamen op deze pleinen. De wijken waar deze straten doorheen liepen, werden als een geheel ontworpen. De hoogteverschillen in het terrein werden door trappen overbrugd, zoals de 60 treden die naar een belangrijkste tempel leidden. Voor wat betreft de huizen: deze waren in eerste instantie heel simpel opgezet; het waren vierkante of rechthoekige blokken. Dit zou in de loop van de tijd veranderen. Zo zijn er huizen gevonden met vloeren van roze cement, ingelegd met kleine stukjes wit marmer, een kenmerk van de Hellenistische architectuur. Carthago kende ook hoogbouw, die aan moderne flatgebouwen doet denken. Bekend van deze hoogbouw is dat die ongeveer zes verdiepingen hoog was, maar over de uiterlijke kenmerken tasten onderzoekers in het duister.

Over de tempels is meer bekend. De aanvankelijk heersende godsvoorstelling was dat heilige gebouwen en gesneden beelden werden afgewezen. Hoogstens werden er sobere gedenktekens opgericht, oorspronkelijk gewone stenen. Onder Egyptische invloed vatte het denkbeeld post dat goden een huis nodig hadden om in te wonen. De tempels die daarna werden gebouwd waren op zichzelf nog geen heiligdommen, want daarvoor was een kleine, ingewijde, heilige ruimte noodzakelijk. Voor de Carthagers waren hygiëne en comfort geen onbekende begrippen. Ze hadden dit te danken aan de Hellenisten. Carthago had een afvoersysteem van goten voor afvalwater, hoewel niet zo vernuftig als bij de Romeinen, omdat er een gebrek aan water was. De begraafplaatsen lagen aan de buitenkant van de stad, ver van de benedenstad, ze deden dienst als een soort park. De begraafplaatsen leken erg op die van de Moslims tegenwoordig; grote grafmonumenten kwamen nauwelijks voor.

Romeins Carthago

Overzichtskaart van de nog bestaande Romeinse gebouwen in hedendaags CarthagoVrijwel alle Punische gebouwen en constructies werden verwoest bij de verovering van Carthago door de Romeinen in 146 v.Chr. aan het einde van de derde Punische oorlog. Onze kennis van de Carthaagse architectuur komt dan ook voornamelijk van opgravingen. Een kleine 100 jaar na de verwoesting van Carthago bouwden de Romeinen bovenop de oude ruïnes een nieuw Carthago, met grote gebouwen, theaters, villa's en thermen. Het werd weer een bloeiende en luxueuze stad. De meeste ruïnes die tegenwoordig te zien zijn stammen dan ook uit de tijd van het Romeinse Carthago.

Het middelpunt van de oude Carthaagse stad was de Byrsa-heuvel, waarop zich de centrale citadel bevond. De Romeinen bouwden hier het Forum. Verder stonden er tempels, rechtsgebouwen en een archiefgebouw. Sinds het einde van de 19e eeuw staat hier de kathedraal van Saint Louis, op de plaats van de vroegere tempel van Asclepius. Het gebouw is heden niet meer als kerk in gebruik.

Het Romeinse theater en odeion (een overdekt theater) liggen noordoostelijk van de Byrsa-heuvel. Het theater met een capaciteit van 5000 toeschouwers stamt oorspronkelijk uit de 2e eeuw, maar het grootste deel van de huidige resten is van latere datum. Van het odeion is weinig bewaard gebleven, maar men weet dankzij aan keizer Septimius Severus opgedragen inscripties dat het gebouw rond het jaar 200 werd gebouwd.

Ten noordoosten hiervan ligt het zogenaamde parc des villas romaines, waar zich op een voormalige Carthaagse begraafplaats de resten van een aantal Romeinse villa's bevinden. De 3e eeuwse villa de la volière, zo genoemd naar de aanwezige vogel-mozaïeken, is gerestaureerd en bevat een antiquarium; een ondergrondse gewelf.

Noordelijk van het villapark bevindt zich de basilica maiorum; een vroegchristelijke basiliek uit de 5e eeuw met dezelfde bouwvorm als de oude Romeinse handels- en rechtsgebouwen.

Ruïnes van de thermen Zuidoostelijk van de theaters liggen aan zee de thermen van Antoninus Pius. Deze in 162 in gebruik genomen baden waren in de Romeinse tijd het grootste thermencomplex buiten Rome. Het frigidarium (koude ruimte) meet 22 bij 47 meter en was oorspronkelijk 15 m hoog. Een enkele zuil is sindsdien weer opgericht om een beeld te geven van de bovenverdieping van deze thermen, waar sport-, ontspanningsruimten en badhuizen waren ondergebracht. Andere nog bestaande ruimtes zijn het tepidarium (warme kamer), caldarium (hete kamer) en een zwembad van 17,5 bij 13,5 m. De thermen werden in 439 door de Vandalen van Geiserik verwoest. De waterreservoirs voor de baden liggen op een heuvel ten westen van de theaters. Het water werd aangevoerd door het meer dan 60 km lange aquaduct van Zaghouan.

Ruïnes van het amfitheater. Het amfitheater werd rond het jaar 100 gebouwd en ligt westelijk van de Byrsa-heuvel. Het bood plaats aan ongeveer 30.000 toeschouwers. De iets zuidelijker gelegen paardenrenbaan (hippodroom) zou mogelijk 60.000 toeschouwers hebben kunnen bevatten, maar hiervan is vrijwel niets meer overgebleven.

De twee havens zien er nog vrijwel hetzelfde uit als ten tijde van het Carthaagse rijk. Alleen monden ze nu beide rechtstreeks uit in de zee en zijn ze niet meer met elkaar verbonden. Vroeger hadden beide havens een zuidelijke uitgang, heden dus een oostelijke. In de Romeinse tijd werd het eiland in de marinehaven waar de Carthaagse admiraliteit gevestigd was gebruikt als forum met twee tempels.

Werelderfgoed

Door de snelle uitbreiding van Tunis in het midden van de 20e eeuw werden de overblijfselen van het oude Carthago ernstig bedreigd. Na een verzoek van vooraanstaande Tunesische archeologen startte de Unesco vanaf 1972 een grootschalige campagne om de resten voor het nageslacht te behouden. Dit resulteerde uiteindelijk in 1979 in de plaatsing van Carthago op de Werelderfgoedlijst[13], waarvoor een monument een opmerkelijke en universele waarde moet bezitten en daarnaast aan minimaal één van een lijst van tien selectiecriteria moet voldoen. Carthago voldoet aan de volgende drie criteria: # II: het vertonen van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een bepaalde tijd of in een bepaald cultureel gebied, op het gebied van architectuur, technologie, monumentale kunst, stedenbouwkunde of landschapsarchitectuur, # III: het getuigen van de unieke of tenminste uitzonderlijke culturele nalatenschap van een nog bestaande of verdwenen beschaving, # VI: het rechtstreeks of tastbaar verbonden zijn met gebeurtenissen of nog bestaande traditie, ideeën, religies, artistieke of literaire werken van opmerkelijke en universele betekenis.[14]

Carthaagse samenleving

Kooplieden uit alle landen hadden toegang tot de haven en in de stad zelf woonden volkeren uit verscheidene gebieden. De Etrusken hadden zelfs een soort culturele uitwisseling met de Carthagers. Griekse beeldhouwers vestigden hun ateliers in Carthago en er woonde een grote groep Oost Aziaten in de stad. De Carthaagse samenleving werd dus door veel verschillende volken beïnvloed. De slaven in Carthago hadden geen grote haat voor hun meesters. Bij revoluties bleven de slaven hun meesters trouw. De opstandigheid kwam van het huurleger (dat bestond uit vroegere slaven en deserteurs) en de Libische boeren die onder een soort feodaal systeem hun arbeid verrichtten; ze moesten een deel van hun oogst afstaan, wat in oorlogstijd wel tot de helft kon oplopen. De boeren hebben verschillende malen geprobeerd een revolutie te ontketenen, zonder succes. De Libische boeren zouden uiteindelijk de ondergang betekenen voor Carthago. De conflicten ontstonden dus niet in de stad zelf maar door de verschillende economische taken voor verschillende groepen. Alle Carthagers profiteerden van de welvaart van de stad, ze stonden met zijn allen aan één kant.

Vrouwen waren niet van elk onderwijs buitengesloten, al waren de voor hen toegankelijke studies vaak de minder praktische. Toch konden vrouwen uit de aristocratie hoge functies bekleden. Carthago kende geen amusement zoals de Grieken hun sportwedstrijden en toneelspelen hadden. Er moet weinig te beleven zijn geweest: verder dan godsdienstceremoniën kwam het nooit, wat het weinig kunstzinnige karakter van de Carthagers nog meer benadrukt. De doorsnee Carthager geloofde dat hij constant omringd was door talloze boze machten. Dit is ook de verklaring waarom de Carthagers als een ruig en zwartgallig volk werden gezien. Tot op de dag van vandaag hebben de Tunesiërs elementen van dit pre-islamitische bijgeloof behouden, met bijbehorende tegenmaatregelen om gevaren af te wenden.

Regeringsvorm

De meeste tijd van zijn bestaan werd Carthago door een oligarchie geregeerd, bestaande uit de rijkste en belangrijkste families.[15] Sinds de 6e eeuw v.Chr. werden ieder jaar twee suffeten verkozen, die de bevoegheid hadden de volksvergadering en de raad van ouderen voor te zitten en recht te spreken. De volksvergadering koos in een crisisperiode iemand die meer bevoegdheden kreeg om die crisis te lijf te gaan, meestal uit hun eigen gelederen. Het leek wel wat op het systeem dat Rome er op na hield hoewel de democratische beginselen die er in theorie waren er in de praktijk nooit veel te betekenen hadden.

De handel

Stele met afbeelding van een Carthaags schip.De kooplieden waren het belangrijkste en bekendste deel van de Carthaagse samenleving; ze zochten hun fortuin ver van het vaderland. Het beleid van Carthago was erop gericht hun handelaren een monopolie-positie te geven op bepaalde markten door middel van geweld of diplomatie. Dit heeft zijn bijdrage geleverd aan het succes van de Carthaagse handel. De eenvoudige manier van handelvoeren, vergeleken met de Grieken, heeft Carthago geen windeieren gelegd. In Carthago kon men zeer goed zaken doen, mits er veel geld was, en dat was er. Het beeld van de Carthaagse handelaar is zeer verschillend. Er zijn schrijvers die ze beschrijven als de kinderontvoerder maar anderen beschrijven de handelaar als een bijna heroïsche ontdekkingsreiziger. De waarheid lag waarschijnlijk ergens in het midden.

Rond de 8e eeuw v.Chr. leken Carthago en Griekenland een stilzwijgend verbond te hebben. De Phoeniciërs gaven alle aanspraken op Italië op toen de Grieken zich van het zuidelijk deel van Italië meester maakten. Nadat de Grieken door een economische coalitie van de Carthagers, de Perzen en de Etrusken omringd werd, kwam hun nijverheid tot grote bloei waardoor ze minder afhankelijk werden van het invoeren van producten en de export groeide. De Carthaagse producten schoten tekort in vergelijking met de Griekse en ze verloren terrein in het Oostelijk deel van de Middellandse Zee. Hierna volgde een economische recessie in Carthago. Door middel van vooral oorlog kwam Carthago uit deze recessie en bloeide weer op. Rond 350 v.Chr. sloot Carthago een verbond met Rome. Dit contract was relatief gunstig omdat Rome nog als een Etruskische stad werd beschouwd. De Etrusken waren een bondgenoten van Carthago. De Carthaagse handelaren vergrootten hun macht in Griekenland en op het Iberisch Schiereiland. De Griekse invloed in de Oriënt nam af, gedeeltelijk ten gunste van Carthago, dat aldus haar oude positie herstelde. In het begin van de 3e eeuw v.Chr. lijfde Carthago Sicilië in maar verloor het al snel weer. Rome verpletterde het Carthaagse leger en hun vloot. Carthago bevond zich aan de rand van ineenstorting, maar werd gered door de militaire overwinning van de nieuwe militairen, opgeleid in de school van Alexander de Grote: Hamilcar, Hasdrubal en Hannibal. Hamilcar veroverde binnen 10 jaar het grootste deel van Spanje, hierdoor kon Carthago snel haar schulden aan Rome afbetalen. Hannibal’s in Spanje begonnen zegetocht tot diep in Italië bleek van korte duur te zijn. De Romeinen bezetten heel Spanje terwijl Hannibal in Italië rondtrok en toen Hannibal uiteindelijk Italië verliet was er niet veel meer van het Carthaagse Rijk over. De Carthaagse hulpbronnen waren uitgeput door oorlogsuitgaven en hun macht grotendeels verloren.

Bevolkingsklassen

Priesters
De voornaamste positie in de stad werd zonder twijfel ingenomen door de priesters. Of het nu ging om de oogst, de vruchtbaarheid van mens en dier of om politieke en economische zaken, de priesters waren hier onherroepelijk mee verbonden. Zodra zij het nalieten offers te brengen aan bovennatuurlijke krachten, raakte de bevolking in rep en roer, in de veronderstelling dat priesters daadwerkelijk invloed op deze zaken hadden. Wie zich aan god wijdde gaf zijn lot totaal uit handen; die god kon 'zo nodig' aanspraak maken op het leven van zijn dienaar. Soms leidde dit tot mensenoffers. Zo liet koning Malchus zijn zoon, een priester, diens zoon, dus Malchus' kleinzoon, gehuld in priestergewaad kruisigen. Deze straf kan heel goed gezien worden als een mensenoffer. De priesters moesten zich houden aan het celibaat, maar kuisheid was geen blijvende eis voor alle priesters: vele waren gehuwd en bekleedden zelfs een erfelijk ambt. In dit opzicht leken de Carthaagse priesters veel op middeleeuwse katholieke priesters. Het voornaamste kledingstuk van de priesters was een lang gewaad van doorzichtig linnen, met daaronder een Egyptisch aandoende lendendoek.

Aristocratie
Van zijn stichting tot zijn ondergang is Carthago beheerst geweest door een aristocratie, die haar positie zowel aan afstamming als aan rijkdom te danken had. Waarschijnlijk in 196 v.Chr.[16] werd Hannibal verkozen tot suffeet, de titel van de hoogste magistraten in Carthago. De macht van de aristocraten was in de loop der jaren fors toegenomen, maar Hannibal vaardigde wetten uit die deze macht inperkten. De controle over de rechtspraak wordt haar ontzegd en de magistraten (een soort senatoren) dienden voortaan rekenschap af te leggen. In 195 v.Chr. eiste Rome, dat de toenemende welvaart van Carthago onder Hannibal met argusogen volgde, de uitlevering van Hannibal. Hij vluchtte naar het hof van Antiochus III de Grote, die hem met open armen ontving. Nadat Romeinse spionnen hier lucht van hadden gekregen pleegde hij zelfmoord om uitlevering aan Rome te voorkomen.

Uiteindelijk slaagde de democratische partij, in nagedachtenis van Hannibal, er na enige tijd in om aan de macht te komen. De verdrijving van de aristocraten droeg bij aan de ondergang van Carthago. De democraten weigerden namelijk een verbond aan te gaan met Massinissa, de koning van Numidië. Toen de aristocratie nog volledig aan de macht was in deze staat met zijn uiterst gemengde bevolking, had deze een sterk standbewustzijn, wat duidelijk tot uiting kwam op de gedenkstenen. Hierop werd de volledige genealogie vermeld, de ambten en waardigheden die hun voorouders hadden bekleed en de eigen namen. Het aanzien van de aristocraten berustte voornamelijk op hun rijkdom. Alle schrijvers uit die tijd benadrukken hoe belangrijk geld was in Carthago. Dit geld was grotendeels afkomstig uit de handel, maar ook legde de rijke burgerij beslag op de landbouwgrond, waar ze het plebs op lieten werken.

Industrie en ambacht
Carthaagse scheermessen. De kennis omtrent de Carthaagse arbeider is veelal gebaseerd op de archeologische vondsten, en niet zozeer op geschreven teksten. Het Carthaagse proletariaat is een typische stadsbevolking. Het omvat de zeelui, de arbeiders van de tuighuizen, de ambachtslieden, de beambten van de handelshuizen, de beroepssoldaten en de slaven. De Carthaagse nijverheid had niet de positie die je zou verwachten bij een handelsnatie met zo'n enorm afzetgebied. Carthaagse producten kwamen zelden verder dan de binnenlandse markt. Er zijn twee redenen aan te wijzen voor de middelmatigheid van de producten. Ten eerste is er het overdreven protectionisme van de staat en ten tweede: de afzetmarkt van Carthago bestond vooral uit barbaarse volkeren, die weinig oog hadden voor kwaliteit.

Deze metaalwerkers stonden onder staatstoezicht en waren in dienst van de marine en landmacht. Ten tijde van oorlog was er volop werk voor de metaalarbeiders; ze stonden dan volledig in dienst van de staat. In vredestijd werkten veel metaalarbeiders voor eigen rekening, of onder een baas. Bij opgravingen zijn naast gereedschap de volgende nijverheidsproducten aan het licht gekomen: bijlen, hamers, allerlei wapens, messen, beitels, haken, schrappers en lepels. Maar ook werden toiletartikelen en sieraden gevonden. De metaalindustrie werd door de koopvaardijvloot van grondstoffen voorzien.

Houtbewerking was een grote bedrijfstak in Carthago. Hierin waren de Carthagers hun tijd ver vooruit. Spijkers waren in Carthago onbekend, maar toch wisten zij gebouwen te vervaardigen die andere volkeren niet eens mét spijkers wisten te bouwen. Veel van de balken die zij legden hielden meer dan 1000 jaar stand, zonder vervangen te hoeven worden. Maar hun belangrijkste taak was de bouw en het herstel van schepen. Zij waren daarin heer en meester en de Grieken gaven dan ook zonder aarzeling de superieure bekwaamheid van de Carthagers op dit gebied toe.

Carthaags mozaïek. De textielnijverheid was een der voornaamste industrieën in Carthago. Zoals in vrijwel alle samenlevingen in de klassieke oudheid werd de dagelijkse kleding vrijwel geheel door de vrouwen thuis gemaakt. Inscripties vermelden evenwel ook beroepswevers, welke hun werkzaamheden uitvoerden in grote ateliers. De binnenlandse beplanting leverde een overvloed aan grondstoffen hiervoor geschikt. De Carthaagse kussens en geborduurde tapijten werden in de 5e eeuw tot in Griekenland verkocht.

De keramische industrie was de nijverheid met het grootste afzetgebied. Talloze gebruiksartikelen werden gemaakt door pottenbakkers: van kruiken tot de kleinste fiolen voor parfums, alle vloeistoffen werden opgeslagen in keramische producten. De Carthaagse pottenbakkers lijken, in tegenstelling tot de Grieken, zich vooral op de massaproductie te hebben gericht. De Carthagers waren een weinig creatief volk en als ze luxevazen nodig hadden dan importeerden ze die uit Griekenland. Het is er nooit van gekomen om hiervoor een eigen industrie te scheppen; de Carthagers waren altijd meer praktisch gericht.

Bekend stonden de Carthagers verder om hun glasindustrie: het was een van de weinige producten die ook daadwerkelijk geëxporteerd werd. Het Carthaagse glaswerk is in groten getale geëxporteerd naar de westelijke oevers van de Middellandse Zee, tot in Gallië toe.

Leger

Het Carthaagse leger was van oorsprong een burgerleger, net zoals dat van de moederstad Tyrus. De belegering van Tyrus door de Babylonische koning Nebukadnezar in 586 v.Chr. echter betekende dat Tyrus de bescherming van haar Siciliaanse kolonies niet meer kon garanderen. Voortaan zou Carthago, dat intussen tot een rijke handelsstad was uitgegroeid, deze taak moeten vervullen. Aan de Noord-Afrikaanse kust werden de andere Fenicische kolonies verplicht de suprematie van Carthago te erkennen door het afbreken van hun muren - met uitzondering van het oude Utica -, hun legers te ontbinden en geld of troepen te leveren aan Carthago.

Door de rol die Carthago vanaf nu ging spelen in het Middellandse Zeegebied werd het burgerleger omgevormd tot een huurlingenleger. Carthagers die voortaan wilden strijden voor hun moederstad werden opgenomen in een nieuwe elite-eenheid die de stad zelf moest verdedigen: de Heilige Schare van Carthago. Naast een landleger had Carthago ook een oorlogsvloot, waarvoor een aparte oorlogshaven was aangelegd. Deze haven was met de handelshaven verbonden via een kanaal, zodat men via het kanaal dat de handelshaven met de zee verbond uit kon varen. De ronde oorlogshaven had een diameter van 325 m en bood plaats aan 220 oorlogschepen. Op een in het midden van de haven aangelegd kunstmatig eiland bevonden zich de gebouwen van de Carthaagse admiraliteit. Oorspronkelijk beschikte de Carthaagse vloot over triremen, zoals de andere zeevarende volkeren, maar rond de 4e eeuw v.Chr. zouden de Carthagers overstappen op de quinquereem; een oorlogsschip met vijf in plaats van drie rijen roeiers. Hierdoor konden de Carthagers zich voortaan sneller verplaatsen dan hun tegenstanders die nog over triremen beschikten.

Godsdienst

Carthago had zijn godsdienst, de baälsdienst, bekend uit de Bijbel, met de hoofdgod Melkart meegenomen uit zijn moederstad Tyrus. Deze was berucht om de kinderoffers die in crisistijden vaak werden gebracht. Ook in Carthago waren deze praktijken gangbaar zoals de Romeinse schrijver Plutarchus en anderen berichtten. Later werd de (oorspronkelijk Noord-Afrikaanse) godin Tanit de belangrijkste god. Recente opgravingen in Tunesië, waarbij veel urnen met verbrande kinderbeenderen werden gevonden uit 400-200 v.Chr., schijnen de Romeinse visie te bevestigen. Anderen menen dat de gruwelverhalen over Carthaagse kinderoffers gewoon Romeinse propaganda waren en dat deze menselijke resten van normale crematies zijn.

Carthaagse kunst

Zie Carthaagse kunst voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Stele op de tophet van Carthago. De Carthaagse kunst nam aanvankelijk nog veel van haar Fenicische voorganger over, maar door contacten met de Griekse kolonisten op Sicilië kende de Carthaagse kunst al vroeg Griekse invloeden. Vanaf de 4e eeuw v.Chr. was de hellenistische invloed dan ook al bijzonder sterk. De meest bekende en in groten getale gevonden voorbeelden van Carthaagse kunst zijn de votiefmonumenten op de grafzerken (topheten). Het voornaamste motief is het Tanitteken en de halvemaanschijf, afbeeldingen van mensen en dieren kwamen zeer zelden voor.

Carthaagse literatuur

De Carthaagse literatuur, waarvan het bestaan aan antieke auteurs bekend was, is niet bewaard gebleven doordat de bibliotheek net als de rest van Carthago in 146 v.Chr. door de Romeinen werd vernietigd. De enige bewaard gebleven Carthaagse tekstfragmenten zijn inscripties, voornamelijk van graf- en gedenkstenen, die vrijwel allemaal een religieuze tekst hebben. Het verslag van de Carthaagse suffeet Hanno over zijn zeereis langs de Afrikaanse Westkust is ons in een Griekse vertaling overgeleverd. De Carthaagse schrijver Mago schreef in de 2e eeuw v.Chr. een belangrijk werk in 28 delen over landbouwkunde. Ook dit werk is verloren gegaan, maar delen ervan zijn heden bekend uit Griekse en Latijnse werken waarin Mago's teksten geciteerd werden. In de komedie Poenulus van de Latijnse blijspeldichter Plautus komen enkele passages in het Punisch voor die hij mogelijk uit de Carthaagse literatuur heeft overgenomen.

Uitbreiding

Nadat het Fenicische thuisland onder invloed van Perzië kwam en Tyrus' handel beperkt werd tot het oostelijke deel van de Middellandse Zee, ontwikkelde Carthago zich snel tot de belangrijkste zeemacht in het westelijke bekken van de Middellandse Zee. Een voor een werden de westelijke Fenicische kolonies en handelsposten door Carthago overgenomen en ook vele nieuwe werden door hen gesticht. Zelfs op de Atlantische kust van Marokko, voorbij de Zuilen van Hercules, werden handelsposten gevestigd en verkenningstochten uitgevoerd. Volgens sommige geschiedschrijvers voer de Carthaagse ontdekkingsreiziger Hanno zelfs om Afrika heen in opdracht van een Egyptische farao.

Carthago eiste tenslotte zelfs het alleenrecht op over de zeehandel en de Carthaagse schepen gingen over tot het tot zinken brengen van rivalen die ze op 'hun zee' aantroffen. Carthago werd daarmee de meest geduchte tegenstander en rivaal van de eveneens handeldrijvende en koloniserende Westelijke Grieken (hoofdzakelijk de Grieken uit Syracuse op Sicilië en uit Massilia in Zuid-Frankrijk) en nog later van de zich uitbreidende stadstaat Rome. Vaak verbonden de Carthagers zich met de Etruskische stadstaten om zo beter de concurrentie van de Grieken te weerstaan. Uiteindelijk leidde de rivaliteit met de Romeinse Republiek tot de drie Punische oorlogen. De Carthagers werden door de Romeinen 'Puniërs' genoemd; deze naam is afgeleid van 'Feniciërs'.

De Punische oorlogen

Invloedssfeer van Carthago vlak voor de eerste Punische oorlog (264 v.Chr.)In de drie Punische oorlogen ( volgens de Romeinen Bella Punica) tussen de Romeinse Republiek en Carthago werd gevochten om de hegemonie in de westelijke helft van het Middellandse Zeegebied. In de tweede van deze oorlogen wist Carthago Rome ernstig te bedreigen, maar uiteindelijk behaalde Rome een totale overwinning. De oorlogen vonden met onderbrekingen plaats tussen 264 en 146 v.Chr..

Eerste Punische oorlog

De eerste Punische oorlog werd vooral ter zee uitgevochten, tussen 264 en 241 v.Chr.. De Romeinen, die tot dan toe weinig maritieme ervaring hadden, veroverden hierbij de macht over de westelijke Middellandse Zee. De suprematie van de Carthaagse koopvaardij kwam hiermee ten einde. Noodgedwongen legden de Carthagers zich toen toe op de vergroting van hun landimperium: in Noord-Afrika en vooral op het Iberisch Schiereiland. Huurlingen van lokale Iberische en Numidische afkomst kwamen in opstand, maar de Carthagers konden die opstand met behulp van Griekse huurlingen na veel bloedvergieten neerslaan. Beide mogendheden zouden veel gebruik maken van huurlingen in de twee volgende oorlogen, maar als de buit niet opwoog tegen de risico's, viel hun betrouwbaarheid nog al eens tegen.

Tweede Punische oorlog
De rivaliteit en het wantrouwen tussen de grootmachten van het westen van de Middellandse Zee waren echter allerminst uit de wereld. Na verloop van tijd kwamen ze weer in conflict over de afbakening van hun invloedssferen in Iberia. Vooral de Iberische stad Saguntum, het huidige Sagunto, speelde hierin een rol. Toen Rome een verbond sloot met Saguntum, dat in de Carthaagse invloedssfeer lag, was de tweede Punische oorlog dan ook onvermijdelijk. Deze oorlog zou duren van 218 tot 202 v.Chr.

De Carthaagse legerleider Hannibal Barkas besloot grondig met de Romeinen af te rekenen door hen rechtstreeks in Italië aan te vallen. Hij zou daarin tegenstand hebben ondervonden van een Carthaagse politieke factie onder leiding van Hanno de Grote, die een dergelijk avontuur een slecht idee vond. Hannibal stak vanuit Iberia de Pyreneeën en de Alpen over met een groot leger, grotendeels bestaande uit Iberische kelten en Noord-Afrikaanse Libiërs (vooral Numidiërs en Moren). Volgens de twee eeuwen later levende Romeinse geschiedschrijver Livius deed hij dat in oktober/november 218 v.Chr. en had hij 37 olifanten bij zich. Aanvankelijk boekte Hannibal, een briljant veldheer, grote successen tegen de Romeinen, waarmee hij een blijvende plaats in het Romeinse bewustzijn veroverde. "Hannibal ad Portas!" werd een standaard-uitdrukking voor een dodelijk gevaar. De Romeinse Republiek werd tot de rand van de afgrond gedreven, want hun eigen Italiaanse bondgenoten begonnen aan Rome te twijfelen en Philippos V van Macedonië sloot een verbond met Carthago om in 214 v.Chr. de Eerste Macedonische oorlog tegen Rome te beginnen. Het laatste onafhankelijke deel van Sicilië sloot ook een verbond met Hannibal.

Romeins Africa strekt zich uit van de Atlantische oceaan tot de oude Griekse kolonie en latere provincie Cyrenaica. De eigenlijke provincie Africa grensde in het oosten aan Cyrenaica en in het westen aan Numidia, dat van de oorspronkelijke provincie werd gesplitst onder Caligula. Het gebied vanaf Cyrenaica werd in de klassieke wereld niet onder de noemer Africa geplaatst. Het is een betrekkelijk smalle strook land die begrensd wordt door de oceaan in het westen, de Middellandse Zee in het noorden en oosten en de Sahara in het zuiden. Het land wordt van oost naar west doorkruist door vier bergruggen die nu samen het Atlasgebergte genoemd worden. Het bestaat verder uit een vruchtbare kustvlakte en verschillende hoogvlaktes.

Geschiedenis

Het eerste Romeinse optreden in Afrika vindt plaats tijdens de Tweede Punische Oorlog, wanneer Scipio de Slag bij Zama wint van Hannibal. Deze overwinning leverde hem de titel Africanus op en schakelde Carthago de facto uit als concurrent van Rome. De Numidische koning Masinissa profiteerde: hij kreeg niet alleen een groot deel van het Carthaags gebied in Noord-Afrika, maar hij kon in de volgende jaren steeds meer gebied van de eens zo machtige staat inpalmen. Carthago zocht vruchteloos bescherming bij Rome, maar vond geen gehoor bij de senaat. De Carthagers namen het recht in eigen handen om zich te verdedigen. Deze formele schending van het vredesverdrag leverde hen een onmogelijk Romeins ultimatum op. Het was het perfecte excuus voor de Romeinen om definitief af te rekenen met de oude vijand, iets waarvoor Cato - hij sloot zijn redevoerigen af met de woorden “delenda est Carthago” (Carthago moet vernietigd worden) - al jaren pleitte.

De Derde Punische Oorlog die volgde, was niet meer dan een langdurige belegering van Carthago en leverde Rome zijn eerste overzeese provincies, de eilanden Sicilië, Corsica en Sardinië uitgezonderd) op in het jaar 146 v.Chr. Het was slechts een kleine provincie, Provincia Africa genaamd, dat het noord-oosten van het huidige Tunesië omvat, de kuststreek tussen de steden Thabraca en Thaenea. Carthago werd verwoest en er werd een formele vloek over het land uitgesproken.

Het Numibische koninkrijk bleef naast deze provincie bestaan en de senaat had er weinig aandacht voor tot Jugurtha, in een poging om de macht in Numidia te grijpen, Cirta belegerde, waar zijn familieleden (en dus concurrenten) zich hadden verschanst. De bevolking van de stad werd massaal over de kling gejaagd na de inname, inclusief enkele Romeinse handelaars. Het Romeinse volk schreeuwde om wraak en de generaal Gaius Marius legde er het begin van zijn schitterende loopbaan. Marius versloeg Jugurtha maar Numidïe annexeerde Numidië, wel Rome installeerde er een betrouwbare koning.

De tegenstanders van Caesar hergroepeerden zich na hun nederlaag bij Pharsalus en de moord op Pompeius in Egypte in Africa met de steun van de Numibische vorst Juba. Caesar wist het verzet echter snel neer te slaan en annexeerde die delen van Numidia rond de provincia Africa onder de naam Africa Nova. Caesar stichtte er ook de eerste officiële colonia, onder meer boven de ruïnes van Carthago.

Na de installatie van het principaat en de hervormingen onder Augustus werd Africa een provincie onder toezicht van de senaat, o.l.v. een proconsul (vandaar Africa Proconsularis) die ieder jaar door de senaat werd verkozen. Deze proconsul was ook de commandant van het Legioen III Augusta en de daaraan verbonden hulptroepen, in totaal ca. 30000 soldaten. Er werden enkele succesvolle campagnes in Afrika gevoerd maar er waren slechts twee grotere campagnes: een tegen de opstand van de Gaetuliërs in 22 v.Chr. en tijdens de opstand o.l.v. Tacfarinas tussen het jaar 17 en 24.

Onder Caligula vonden de volgende veranderingen plaats. Ten eerste maakte hij in 37 een eind aan de situatie waarin een proconsul het bevel voerde over een legioen. Het bevel werd nu gevoerd door een door de keizer benoemde legatus, later werd dit militaire gebied een aparte provincie, Numidia. Ten tweede annexeerde hij in 40 het clientkoninkrijk Mauretanië, de opvolger van het Numidische koninkrijk en verdeelde het in twee provincies: Mauretania Caesariensis en Mauretania Tingitana. Het Romeinse grondgebied in Noord-Afrika zal uiteindelijk zijn grootste omvang bereiken tijdens de heerschappij van Septimius Severus, die opdracht gaf tot de aanleg van de Limes Tripolitanus, waartoe de forten bij Bu Njem, Gheriat el-Garbia en Ghadames behoorden.

In de Laat-Romeinse keizertijd viel ook Africa ten prooi aan de chaos die het rijk teisterde. Het bracht in 238 een zeer tijdelijke keizer voort: Gordianus, uitgeroepen door de burgers van de provincie en aanvaard door de senaat. Helaas werd hij na 22 dagen al verslagen door troepen van de legaat van Numidia.

Bij de definitieve splitsing van het rijk, in 395, werd Africa ondergebracht bij het West-Romeinse Rijk maar al snel grepen plaatselijke Berbervolken (eind 5e, eerste helft 6e eeuw) de macht. De Vandalen, die in 431 Hippo Regius veroverden en deze stad tot hoofdstad van Geiserik maakten, beheersten de kuststreken terwijl de berbervolken het binnenland onder controle hadden. De bijzondere waarde van Africa voor de Romeinen blijkt uit de moeite die de Oost-Romeinse keizers, zoals Justinianus deden om het gebied terug in te lijven en te behouden in de 6e en 7e eeuw. De Afrikaanse provincies gingen definitief verloren na de Arabische verovering van Carthago in 697.

Belang van de provincie

Africa was een van de eerste overzeese provincies en een van de laatste dat definitief verloren ging tijdens de Arabische veroveringen in de 7e eeuw. Waarom hechtte Rome zoveel belang aan dit gebied? De eerste en meest belangrijke reden was de afhankelijkheid van de stad Rome, die ca. 1 miljoen inwoners telde, van de Afrikaanse graanproductie. Italië produceerde maar net genoeg om in zijn eigen behoeften te voorzien en kon de Romeinse noden niet dragen. Africa was een veiligere graanschuur dan Egypte omdat het dichter bij Rome lag en de zeereis korter was.

Het belang van deze graanproductie wordt geïllustreerd door enkele Afrikaanse gouverneurs die een gooi deden naar de keizerlijke macht. Clodius Macer was de eerste die Rome op de knieën probeerde te dwingen door de graantransporten te blokkeren in het vierkeizersjaar, 69. Troepen van Galba riepen hem echter gauw tot de orde. Zijn voorbeeld werd, met evenveel succes gevolgd door Domitius Alexander in 308 en de legatus van Numidia, Gildo, in 397, wat de dichter Claudianus tot inspireerde tot het componeren van de bello Gildonico. Africa produceerde en exporteerde ook andere landbouwproducten zoals olijfolie, vijgen, druiven (de wijn was wel van mindere kwaliteit dan in andere regio’s) en vee (vooral paarden maar ook koeien, ezels, varkens, schapen en geiten.

Niet alleen het brood maar ook de spelen waren deels afhankelijk van de Afrikaanse provincies. Talrijke diersoorten, zoals olifanten, panters, leeuwen en beren werden er gevangen en geëxporteerd naar Rome, waardoor vele soorten uitstierven in Noord-Afrika. Een derde voordeel van de provincie was het overschot aan land dat het bood. De druk op Italië werd verlicht door de vele kolonisten die zich in Africa vestigden, onder meer ruim 50.000 veteranen van Caesar en Augustus. De eerste plannen om coloniae in Afrika te stichten gaan terug op Gaius Gracchus in 122 v.Chr. Deze plannen werden na zijn dood opgeborgen, hoewel er een soort private coloniae waren, zeker na de oorlog tegen Jugurtha toen veteranen van Marius zich in Noord- Afrika vestigden.

Romanisatie en religie
Het romanisatieproces verliep eerder traag in Africa, en is pas in grotere delen van de samenleving afgerond in de eerste en tweede eeuw na Christus. Zeer vaak bleven oudere tradities gewoon bestaan, binnen de officiële Romeinse instellingen en gebruiken. De inscripties die men terugvindt bij archeologisch onderzoek zorgen voor aanwijzingen rond de romanisatiegraad.

Een Punische levensstijl bleef zeer lang aanwezig in de Romeinse provincie, zo blijkt uit de vele inscripties die zowel in het Punisch als in het Latijn zijn opgesteld. Deze inscripties tonen aan dat er lang een Punisch element in de naamgeving aanwezig bleef, zo vinden we een Annobal Tapapius Rufus met de typerende, Punische naam Annobal. De laatste Punische naam vinden we terug in 72. Voordat Lepcis het statuut van colonia kreeg onder Trajanus bleef in het publieke leven er eveneens een Punische invloed bestaan met de sufetes, een Latijnse naam voor de Punische sophetim, de hoogste magistraten in Lepcis .

Romeinse goden werden overgenomen door ze te vereenzelvigen met de bestaande godheden. Deze lokale eigenheid bezorgde enkele goden een grote populariteit en wijst soms op een oudere religieuze traditie. Zo werd de oude Carthaagse god Ba’al gelijkgesteld met Saturnus en werd Juno of Venus vaak geïdentificeerd met Tanit. Ook de landbouwgodin Ceres werd op zeer unieke wijze vereerd als Cereres, een meervoudsvorm die enkel in Africa wordt aangetroffen.

Africa speelde een belangrijke rol in het vroege christendom. De eerste bewijzen voor christenvervolging dateren uit 180. In 256 werd een concilie gehouden te Carthago. Africa was ook de thuisbasis van belangrijke christelijke auteurs zoals Augustinus en Tertullianus (cfr. Infra)

Belangrijke personen
Afrikaanse Romeinen konden, zolang ze Romeins burger waren en een minimumvermogen hadden, carrière maken in Rome. Vele bestuurlijke en militaire functies waren voorbehouden voor equites of senatoren. De senatoriële functies hadden een groter sociaal aanzien terwijl de equites de belangrijkste posten konden verwerven. De eerste Afrikaanse consul was Pactumeius Fronto uit Cirta in 80. Twee andere personen die de hoogste posities in Rome zouden verwerven.

De eerste was Q. Aemilius Laetus die prefect van de praetoriaanse garde werd tijdens de laatste jaren van Commodus’ regering. Deze post was voorbehouden voor equites en wordt het best vergeleken met een eerste minister. Laetus plande de moord op Commodus en had een hand in de benoeming van zijn opvolger Pertinax, die hij op zijn beurt ook liet vermoorden.

De opvolger van Pertinax is de volgende en meest bekende Romeinse Afrikaan: Lucius Septimius Severus, de enige Afrikaanse keizer en grondlegger van de zgn. Syrische dynastie. Niet onverwacht liet hij Laetus terechtstellen wanneer hij de keizerstitel bemachtigde. Septimius was, Hadrianus uitgezonderd, de enige keizer die een bezoek bracht aan Africa en liet heel wat openbare werken uitvoeren, o.m. de uitbouw van zijn geboortestad Lepcis.

Op literair vlak zijn ook enkele Afrikaanse Romeinen bekend geworden. De oudste is P. Terrentius Afer, die waarschijnlijk als Carthaags slaaf aan een Romein verkocht werd en later zijn vrijheid kreeg. Hij schreef tussen 166 en 160 v. Chr zes komedies. In de jaren vijftig werd een inscriptie ontdekt in Hippo Regius waar Suetonius opgroeide en zijn carrière begon. Bij Apuleius van Madauros kan men spreken van een Afrikaanse stijl. Hij heeft een zeer uiteenlopend oeuvre nagelaten waarvan de Apologia en de Metamorphoses de bekendste zijn.

Africa was ook een vruchtbare bodem voor christelijke schrijvers. Tertullianus was de eerste onder hen. Deze advocaat van opleiding schreef werken ter verdediging van de nieuwe godsdienst. In zijn bekendste werk, Apologeticus, probeerde hij Romeinse gouverneurs ervan te overtuigen dat de christenvervolgingen onlogisch en zinloos waren. Het volgende voorbeeld is een van de bekendste en invloedrijkste christelijke auteurs: Augustinus. Hij werd geboren in Thagaste, als zoon van een verarmde decurio. Zijn studie vervolmaakte hij in Milaan waar hij beïnvloed werd door de kerkvader Ambrosius. Rond 390 werd hij priester in Hippo Regius waar hij zijn meesterwerken Confessiones en De civitate Dei schreef.

Alexandria

Alexandria et Aegyptus ("Alexandrië en Egypte") was de naam die Egypte kreeg toen ze in 30 v. Chr. werd ingelijfd door Julius Caesar en zou uitgroeien tot het privé-domein van hem en zijn opvolgers.
Nadat Octavianus een overwinning had behaald in de slag bij Actium tegen Marcus Antonius en Cleopatra VII, vluchtte deze laatste weg naar Alexandrië gevolgd door Marcus Antonius die zijn vloot in de steek liet. Hierop zette Octavianus de achtervolging in.
Marcus Antonius pleegde zelfmoord omdat hij meende dat zijn geliefde Cleopatra hem al was voorgegaan. Toen Octavianus in Alexandrië arriveerde, en Cleopatra dit samen met de dood van haar man Marcus Antonius vernam, besloot ze hem in de dood te volgen. Door een beet van een cobra (het dier van Wadjit dat de koning van Opper-Egypte moest beschermen tegen onheil) stierf de laatste Hellenistische farao van Egypte en kwam er een eind aan de Hellenistische periode.
Octavianus nam de kinderen van Marcus Antonius en Cleopatra mee, maar liet Caesarion, de toen zeventienjarige farao en (vermeende) zoon van Gaius Iulius Caesar en Cleopatra vermoorden. Na deze kinderen in gouden kettingen geketend te hebben meegevoerd in zijn triomftocht, zou Octavianus ze aan zijn zuster Octavia geven om ze samen met hun stiefzussen op te voeden.
Nadat hij de slag bij Alexandrië had gewonnen, nam Octavianus Egypte over voor het Romeinse volk en haar senaat (S.P.Q.R.), die het echter aan Octavianus schonk als privé-domein en hem tot princeps (eerste) maakten en de titel Augustus (verhevene) toekenden bij zijn terugkeer in Rome.
Aldus ontstond de provincia Alexandria et Aegyptus die in tegenstelling tot de andere aan Augustus toegekende provinciae bestuurd werd door een praefectus Alexandreae et Aegypti die afkomstig was uit de ordo equestri in plaats van door een senatoriale legatus Augusti pro praetore. Deze praefectus stond ook in voor een groot deel van Rome's voedselvoorziening, daar Egypte de graanschuur van de wereld was.
De provincia Alexandria et Aegyptus zou haar bijzondere positie in het Imperium Romanum zeer lang behouden.
De naam Alexandria et Aegyptus ("Alexandrië en Egypte") getuigt van het feit dat Alexandrië, gelegen aan de westrand van de Nijldelta, met zijn Hellenistische cultuur als een afzonderlijke entiteit werd beschouwd. Het was een Griekse πόλίς. De Griekstalige Alexandrijnen noemden hun stad "̉Αλεξάνδρεια παρα Αι̉γυπτoν", d.w.z "Alexandrië bij Egypte" en niet "Alexandrië in Egypte".
In Alexandria et Aegyptus waren negen cohortes gelegerd, waarvan drie in Alexandrië, drie in Syene (dicht bij de grens met Ethiopië) en drien in het binnenland.

Leptis Magna
Leptis Magna, of, beter: Lepcis Magna, was een belangrijke stad van de republiek van Carthago en later van het Romeinse Rijk. De ruïnes bevinden zich in de buurt van Tripoli in Libië. Leptis Magma moet niet worden verward met Leptis Parva of Leptis Minor in hedendaags Tunesië.

Geschiedenis

De stad is in de Archaïsche tijd gesticht door Fenicische kolonisten. Pas toen Carthago een belangrijke macht in de Middellandse Zee werd, werd het een stad van belang. Tot het eind van de Derde Punische Oorlog in 146 v.Chr. viel Leptis Magna onder Carthago's bewind. Daarna was het tijdelijk deel van het koninkrijk van Massinissa. Na de oorlog tegen Jugurtha kwam de stad in handen van het Romeinse Rijk, dat Leptis de iure onafhankelijk liet maar de facto aan zich onderwierp door een jaarlijks tribuut van een miljoen liter olijfolie te eisen.

Al tijdens de regering van Augustus was de onafhankelijkheid voorbij en begon een snelle romanisering, die goed is gedocumenteerd in de vorm van enkele honderden inscripties. Leptis Magna ontwikkelde zich snel tot een van de belangrijkste steden in Romeins Africa.

Toen Septimius Severus in 193 keizer werd, bereikte Leptis haar grootste welvaart. Er woonden toen zo'n 100.000 mensen. Hij liet diverse monumentale gebouwen neerzetten zodat de stad zich kon meten met de twee belangrijkste steden in Africa: Alexandrië en Carthago. Toen hij de stad in 203 met zijn entourage bezocht werd hij met veel eerbetoon ontvangen.

Ook toen de interregionale handel instortte tijdens de crisis van de derde eeuw, bleef de stad relatief belangrijk. Weliswaar werden delen van de stad in de vierde eeuw verlaten, maar het bleef een van de grootste steden van Africa. Diocletianus maakte de stad tot hoofdstad van de nieuwe provincie Tripolitana. Onder keizer Theodosius I vond een verdere opleving plaats.

In 439 kwam Leptis Magna onder het bewind van de Vandalen, nadat hun koning Geiserik Carthago veroverde op de Romeinen. Om rebellie te voorkomen liet Geiserik de stadsmuren slopen. Dit gaf Berbers in 523 echter alle gelegenheid om Leptis te plunderen.

Belisarius heroverde Leptis Magna tien jaar later en in 534 maakte hij een eind aan het Vandaalse koninkrijk. Leptis werd een provinciehoofdstad van het Byzantijnse Rijk maar slaagde er niet meer in om de plundering van de Berbers te boven te komen. Toen de Arabieren de regio veroverden in 643 was de stad op een Byzantijns garnizoen na verlaten.

Hoewel de resten van de Limes Tripolitanus belangrijker zijn, is Leptis Magna een van de bekendste archeologische plaatsen uit Libië. De ruïnes zijn dan ook indrukwekkend.

De drie steden van de Tripolis
• Sabratha
• Oea
• Leptis Magna

Monumenten in Leptis Magna
• Basilica van Severus
• Boog van Severus
• Macellum
• Theater van Leptis Magna

Noten

De Fenicische munten vermelden LPQY, een Libische naam; op de eigen inscripties noemen de bewoners zich Lepcitanii. De vorm Leptis is niet in de stad geattesteerd, maar wel in Latijnse teksten die in Italië zijn geschreven. De bijnaam "Magna" duikt voor het eerst op in de tweede eeuw n.Chr.

Cleopatra VII

Cleopatra VII Philopator (januari 69 v.Chr. – 12 augustus 30 v.Chr.) was koningin van het oude Egypte, het laatste lid van de Ptolemaeïsche dynastie en dus de laatste Hellenistische heerseres van Egypte. Ze is verreweg de bekendste van de vele gelijknamige Egyptische vorstinnen en wordt gewoonlijk kortweg als Cleopatra aangeduid.

Haar familie was oorspronkelijk van Grieks-Macedonische afkomst.

Ze was mede-heerser over Egypte naast haar vader Ptolemaeus XII Auletes, haar broers/echtgenoten Ptolemaeus XIII Theos Philopator, Ptolemaeus XIV Theos Philopator II, en later haar zoon Ptolemaeus XV Caesarion. Cleopatra overleefde een staatsgreep uitgedokterd door de hovelingen van haar oudste broer, en ging vervolgens een verhouding aan met Julius Caesar die haar greep op de troon verstevigde. Na de moord op Caesar verbond ze zich aan Marcus Antonius, bij wie zij een tweeling kreeg. Later trouwde zij met Marcus Antonius en baarde nog een zoon. Alles bij elkaar had Cleopatra 4 kinderen, 3 bij Antonius en 1 bij Caesar. Haar huwelijken met haar 2 broers leverden geen kinderen op.

Nadat Antonius' rivaal en Caesars wettelijke opvolger, Gaius Julius Caesar Octavianus, de volle macht van Rome tegen Egypte keerde, benam Cleopatra zich van het leven op 12 augustus in 30 v.Chr.. Haar nalatenschap overleeft in de vorm van talloze dramatiseringen van haar levensverhaal, inclusief William Shakespeares Anthony and Cleopatra en verscheidene moderne films.

Leven

Ofschoon Grieks van taal en cultuur wordt Cleopatra beschouwd als het eerste lid van haar familie, die tijdens hun 300-jarig bewind in Egypte de Egyptische taal geleerd heeft.

Een stenen tablet voorstellend Cleopatra VII en Caesarion, Alexandrië, Egypte
Geboorte en heerschappij met haar vader
"Cleopatra is Grieks voor "vaders glorie", en haar volle naam, "Cleopatra Thea Philopator" betekent "De Godin Cleopatra, Geliefde van haar Broer/Echtgenoot". Zij was de derde dochter van de in totaal vier dochters van koning Ptolemaeus XII Auletes, met wie zij in eerste instantie samen regeerde. In haar familie waren dan ook meerdere Cleopatra’s. Daarvan werd zij “Cleopatra VII” genoemd.

Bewind met Ptolemaeus XIII

Toen haar vader stierf in het voorjaar van 51 v.Chr. was zij net 18 jaar oud. Als Auletes' oudste kind (haar oudere zussen Berenice IV en Cleopatra VI waren reeds gestorven) werd zij medeheerser met haar jongere broer, Ptolemaeus XIII, die twaalf jaar oud was. Zij trouwde met hem om aan het traditionele beeld (koning en koningin) te voldoen.

Neergang, herstel, Caesar

Vanaf augustus 51 v.Chr. begon zij met het weglaten van zijn naam in officiële documenten, een klap in het gezicht van de Ptolemaeische traditie die bepaalde dat vrouwelijke heersers ondergeschikt waren aan de mannelijke co-heerser. Bovendien verscheen alleen Cleopatra's gezicht op munten. Misschien vanwege haar geldingsdrang zette een kliek van hovelingen, geleid door de eunuch Pothinos, Cleopatra af (waarschijnlijk in 48 v.Chr., wellicht eerder). Een decreet met alleen de naam van Ptolemaeus uit 51 v.Chr. is bewaard gebleven. Zij probeerde om een rebellie te organiseren rond Pelusium, maar zij was spoedig gedwongen om Egypte te ontvluchten. Haar enige levende zuster, Arsinoë IV vergezelde haar.

In de herfst van 48 bracht Ptolemaeus echter zijn eigen macht in gevaar door onwettelijke inmenging in de zaken van Rome. Toen Pompeius, op de vlucht geslagen voor de zegevierende Julius Caesar, in Alexandrië bescherming zocht, liet Ptolemaeus hem vermoorden om bij Caesar in de gunst te komen. Caesar vond dit verraad echter zodanig verachtelijk dat hij de Egyptische hoofdstad innam en zichzelf als scheidsrechter tussen de rivalen Ptolemaeus en Cleopatra benoemde. Genoemd dient te worden dat Pompeius getrouwd was met de dochter van Caesar, die gestorven was bij de geboorte van hun zoon. Na een korte oorlog (Alexandrijnse oorlog) werd Ptolemaeus gedood en Caesar herstelde Cleopatra op de troon, met een andere jongere broer, Ptolemaeus XIV, als nieuwe mederegent (48–44 v.Chr.).

Caesar overwinterde in Egypte in 48–47 v.Chr. en Cleopatra versterkte haar politieke positie door zijn minnares te worden. Egypte bleef onafhankelijk, maar drie Romeinse legioenen bleven achter om het te verdedigen. Cleopatra's winterse affaire met Caesar leverde een zoon op, Ptolemaeus Caesar (bijgenaamd Caesarion, kleine Caesar). Caesar weigerde echter de zoon te benoemen als opvolger. In plaats daarvan benoemde hij zijn achterneef Octavianus.

Cleopatra en Caesarion waren op bezoek in Rome tussen 46 en 44 v.Chr. en waren er ook aanwezig toen Caesar werd vermoord. Voor of net na haar terugkeer naar Egypte stierf Ptolemaeus XIV. Cleopatra maakte vervolgens Ptolemaeus XV Caesarion (beter bekend als Caesarion) tot haar mederegent en opvolger (44 tot 30 v.Chr.).

Marcus Antonius, definitieve ondergang, zelfmoord
In 42 v.Chr. riep Marcus Antonius, een van de triumvirs die Rome regeerden in het machtsvacuüm na de dood van Caesar, Cleopatra bij zich in Tarsus om haar loyaliteit te testen. Cleopatra arriveerde met groot gevolg en charmeerde Antonius dusdanig dat hij ervoor koos om de winter van 42–41 v.Chr. met haar door te brengen in Alexandrië. Tijdens de winter werd zij zwanger van een tweeling, die Cleopatra Selena en Alexander Helios genoemd werden.

Vier jaar later, in 37 v.Chr., bracht Antonius weer een bezoek aan Alexandrië, op weg om oorlog te voeren tegen de Parthen. Hij vernieuwde zijn relatie met Cleopatra, en van dan af zou Alexandrië zijn thuis worden. Wellicht is hij getrouwd met Cleopatra volgens een Egyptisch ritueel (een brief van Suetonius suggereert dit), ook al was hij op dat moment getrouwd met Octavia Thurina minor, zuster van zijn mede-triumvir Octavianus. Hij en Cleopatra hadden nog een kind, Ptolemaeus Philadelphus. Bij de Donaties van Alexandrië laat in 34 v.Chr., na de overwinning van Antonius in Armenia, werden Cleopatra en Caesarion gekroond tot co-regenten van Egypte en Cyprus. Alexander Helois werd de koning van Armenia, Medië en Parthië. Cleopatra Selena werd gekroond tot heerser van Cyrenaica en Libië. Ptolemaeus Philadelphus werd gekroond tot heerser van Fenicië, Syrië en Cilicië. Cleopatra nam ook de titel van Koningin der Koningen aan.

Het gedrag van Antonius werd in Rome als schandelijk beschouwd en Octavianus overtuigde de Senaat om een oorlog te beginnen tegen Egypte. In 31 v.Chr. kwamen de troepen van Antonius tegenover de Romeinen te staan in een zeeslag voor de kust van Actium. Cleopatra was aanwezig met haar eigen vloot, maar toen zij zag dat de slecht uitgeruste schepen van Antonius begonnen te verliezen van de superieure Romeinen, koos zij het hazenpad. Antonius verliet het gevecht om haar te volgen.

De dood van Cleopatra van Reginald ArthurVolgend op de Slag bij Actium viel Octavianus Egypte binnen. Toen hij Alexandrië naderde, deserteerden de legers van Antonius naar Octavianus. Cleopatra en Antonius pleegden beiden zelfmoord: Cleopatra vergiftigde zich met behulp van een slang op 12 augustus in 30 v.Chr.. Cleopatra's zoon van Julius Caesar, Ptolemaeus XV (Caesarion), werd geëxecuteerd door Octavianus. De drie kinderen van Cleopatra en Antonius werden gespaard en meegenomen naar Rome waar zij werden opgevoed door de echtgenote van Antonius, Octavia.

Er werd vaak gezegd dat Cleopatra een Aspisadder gebruikte om zich te doden, maar deze slangensoort komt niet in Egypte voor. Er wordt veeleer aan een Egyptische cobra gedacht, omdat die gebruikt werden om criminelen te executeren. Ook gaat het verhaal dat zij verscheidene dienaars vroeg om de verschillende vormen van zelfmoord uit te proberen, voordat zij de meest effectieve methode uitkoos. Andere bronnen suggereren dat zij experimenteerde met verschillende vormen van "zelfmoord" op gevangenen. Er werd ook wel gesuggereerd dat Cleopatra een kom met gif zou hebben gedronken om te sterven. Er is ook een alternatieve theorie die suggereert dat ze werd vermoord door Octavianus, in plaats van zelfmoord, maar deze theorie wordt niet gestaafd door de bronnen.

Cleopatra in kunst, film, TV en literatuur

Het verhaal van Cleopatra heeft vele schrijvers en artiesten door de eeuwen heen gefascineerd. Ongetwijfeld lag veel van haar aantrekkingskracht in haar legende als een grote verleidster die in staat was om de twee machtigste mannen van haar tijd (Caesar en Antonius) aan zich te binden.

Literatuur-Drama
De bekendste werken over haar:

Anthony and Cleopatra van William Shakespeare
All for Love van John Dryden
Caesar and Cleopatra van George Bernard Shaw

Literatuur-anders
Cléopâtre van Jules-Émile-Frédéric Massenet
The Legend of Good Women (gedeeltelijk) in Geoffrey Chaucer's Canterbury Tales
Cléopatre van Victorien Sardou
Cleopatra (1889) van Henry Rider Haggard
The Memoirs van Cleopatra van Margaret George
Vele Asterix-boeken, met een Cleopatra die geïnspireerd was op Elizabeth Taylor.
In Trou-ringh, een gedichtenbundel van Jacob Cats uit 1637, is een gedicht aan haar gewijd.

Televisie
Clone High
Rome (tv-serie) - Serie 1 (Caesarion (episode van Rome)) en Serie 2
Teresa Pavlinek portretteerde Cleopatra in een episode van History Bites over de Slag bij Actium.

Films
De eerste Cleopatrafilm was Cleopatra uit 1899. De vroegste film over Cleopatra als hoofdonderwerp was Cleopatra, Queen of Egypt, met in de hoofdrol Helen Gardner (1912).

Enkele van de films/tv-producties die geïnspireerd zijn door de Koningin van de Nijl:

(1899): Cleopatra: Oude film over Cleopatra. Geregisseerd door Georges Mèliés.
(1908): Cleopatra: Florence Lawrence (Cleopatra), Maurice Costello (Casear), William Ranus (Marcus Antonius). Geregisseerd door James Stuart Blackton, en Charles Kent.
(1910): Cleopatra: Madeleine Roch (Cleopatra), Stacia de Napierkowska (Onbekend). Geregisseerd door Henri Andreani, en Ferdinand Zecca.
(1911): The Passions Of An Egyptian Princess: Julie Meijer (Cleopatra). Geregisseerd door Theo Frenkel.
(1912):Cleopatra: Helen Gardner (Cleopatra), Pearl Sindelar (Onbekend). Geregisseerd door Charles L. Gaskill. Gebaseerd op Aleksandr Poesjkin's 19-eeuwse Franse Opera.
(1917): Cleopatra: Theda Bara (Cleopatra), Fritz Leiber (Caesar), Thurston Hall (Antonius). Geregisseerd door J. Gordon Edwards. Gebaseerd op Émile Moreau's toneelstuk Cléopatre, Sardou's toneelstuk Cléopatre, en Shakespeare's Antony and Cleopatra.
(1921): Cleopatra, Die Herrin Des Niles: Geregisseerd door Asta Nielsen. Vrijwel een onbekende film.
(1928):Cleopatra: Dorothy Revier (Cleopatra), Robert Ellis (Caesar). Geregisseerd door Roy William Neil.
(1934): Cleopatra: Claudette Colbert (Cleopatra), Warren William (Caesar), Henry Wilcoxon (Antonius). Oscar-winnaar Cecil B. DeMille epos.
(1943): Cleobatra: Amina Rizk (Cleopatra}, Badr Lama (Onbekend). Geregisseerd door Ibrahim Lama. Een vroege Egyptische film over Cleopatra.
(1946): Caesar and Cleopatra: Vivien Leigh (Cleopatra), Claude Rains (Caesar), Stewart Granger, Flora Robson — Oscar-genomineerde versie van George Bernard Shaw's toneelstuk. Leigh speelde ook Cleopatra tegenover haar toenmalige echtgenoot Laurence Olivier als Caesar in een latere Londonse toneelversie.
(1946): La Vida Intima de Marco Antonio y Cleopatra: Maria Antonieta Pons (Cleopatra), Luis Sandrini (Marcus Antonius). Mexicaanse musical (!) over Marcus Antonius en Cleopatra.
(1953): Serpent of the Nile: Rhonda Fleming (Cleopatra), Raymond Burr (Antonius), Michael Fox (Octavianus).
(1953): Due Notti Con Cleopatra: Sophia Loren (Cleopatra), Alberto Sordi (Onbekend). Geregisseerd door Mario Mattoli.
(1962): A Queen For Caesar: Pascal Petit (Cleopatra (?)), Gordon Scott (Caesar).
(1963): Cleopatra: Elizabeth Taylor (Cleopatra), Rex Harrison (Caesar), Richard Burton (Antonius). Oscar-winnaar block-buster, meest bekend/berucht vanwege de affaire tussen Taylor en Burton buiten de set en de toenmalige enorme kosten van $44 miljoen.
(1964): Carry On Cleo, een parodie op de film uit 1963, met Amanda Barrie als Cleopatra, Sid James als Antonius, en Kenneth Williams als Caesar.
(1968): Cleopatra: Geregisseerd door René Gosinny, Lee Payant, Albert Uderzo.
(1970): Kureopatora (Cleopatra: Queen of Sex), een bizarre Japanse tekenfilm van Osamu Tezuka.
(1970): The Notorious Cleopatra: Geregisseerd door Peter Perry. 'The Most ADULT Motion Picture Ever Made In Hollywood'.
(1974): Antony & Cleopatra: uitgevoerd door London's Royal Shakespeare Company. In de hoofdrol Janet Suzman (Cleopatra), Richard Johnson (Antonius), en Patrick Stewart (Enobarbus).
(1977): La Sierpe De Nilo: Geregisseerd door Cayetono Luce de Tena.
(1999): Cleopatra (film): Leonor Varela (Cleopatra), Timothy Dalton (Caesar), Billy Zane (Antonius). Gebaseerd op het boek Cleopatra, Memoires (The Memoirs of Cleopatra) van Margaret George maar is wel historisch incorrect.
(2002): Asterix & Obelix: missie Cleopatra: Gérard Depardieu (Obelix), Christian Clavier (Asterix), Monica Bellucci (Cleopatra). Geregisseerd door Alain Chabat.

Antieke kunst

Het bekendste schilderij van Cleopatra is er een dat nu waarschijnlijk niet meer bestaat: omdat de koningin in Egypte stierf lang voordat Augustus zijn triomftocht in Rome kon vieren, waarin zij geketend mee zou lopen, gaf hij opdracht om een groot schilderij van haar te maken, dat meegedragen werd in zijn triomfantelijke processie, en dat haar uitgebeeld zou hebben als vergiftigd door een Aspisadder. De bronnen voor het verhaal zijn Plut. Ant. 86 en App. Civ. II.102, alhoewel de laatste wellicht refereert aan een sculptuur, en Cass. Dio LI.21.3 vertelt dat de "afbeelding" van goud was, en dus helemaal geen schilderij kan zijn. Het veronderstelde schilderij kwam aan het licht en werd gegraveerd in de vroege 19e eeuw: het maakte deel uit een privécollectie nabij Sorrento. Sindsdien wordt gezegd dat het schilderij onderdeel uitmaakte van een collectie in Cortona, maar het lijkt erop dat alle sporen naar dit schilderij verloren zijn gegaan, een stille verdwijning die doet vermoeden dat het een namaak betrof.

Schilderijen, vanaf de Renaissance

Cleopatra en haar dood hebben honderden schilders geïnspireerd vanaf de Renaissance tot aan de huidige tijd, geen enkele overigens van enige historische waarde; het onderwerp sprak voornamelijk Franse academische schilders aan.

De stad Alexandrie

De stad is genoemd naar Alexander de Grote, die een wereldrijk vestigde waar ook Egypte deel van uitmaakte. In zijn opdracht bouwde de Griekse architect Dinocrates de stad vanaf ongeveer 330 v.Chr. Alexandrië was één van de vele steden die werden gesticht door (in opdracht van) en/of vernoemd naar Alexander de Grote. Bijna 1000 jaar was Alexandrië de hoofdstad van Egypte. Aan het begin van onze jaartelling was Alexandrië (na Rome) de tweede stad van het Romeinse Rijk, met wellicht circa 400.000 inwoners. Vanaf 30 v. Chr., toen de laatste Ptolemee – de bekende koningin Cleopatra – stierf, bleef Alexandrië de hoofdstad van de provincia Alexandria et Aegyptus.

Bibliotheek van Alexandrie

De Koninklijke Bibliotheek van Alexandrië was in haar glorietijd de grootste bibliotheek van het Middellandse Zeegebied. Zij werd aan het begin van de 3e eeuw v.Chr. gesticht door Ptolemeus II 'Philadelphus'.

Ptolemeus' vader, Ptolemeus I 'Soter', had reeds een Mouseion, of Tempel der 'Muzen' (dat zijn de godinnen van de wetenschappen en schone kunsten), opgericht en Ptolemeus wilde deze uitbreiden met een bibliotheek die de meest complete van de hellenistische wereld moest worden. Als zodanig was de bibliotheek een prestigeobject om Ptolemeus' collega's te overtroeven in 'grandeur'

Begin en uitbreiding

De eerste bibliothecaris was Demetrios Phalerios, een student van Aristoteles. De boekencollectie van Aristoteles, die hij naar Alexandrië had meegenomen, werd het beginpunt van de nieuwe bibliotheek. De 'boekenliefde' van de opeenvolgende Ptolemaeën en hun bibliothecarissen ging zo ver dat iedere handelskaravaan en schip dat de stad aandeed werd doorzocht op nog onbekende boeken, die dan gevorderd werden. Deze werden aan de bibliotheek toegevoegd waarna de oorspronkelijke eigenaars kopieën kregen. Een anekdote vertelt dat Ptolemeus zijn kopieerders naar Athene stuurde om de originele boeken van de Griekse tragedieschrijvers, die daar nog steeds bewaard werden, over te schrijven. Nadat deze hun werk gedaan hadden en teruggekeerd waren in Alexandrië, kwamen de Atheners erachter dat ze de originelen hadden meegenomen naar Egypte. In Athene waren de kopieën achtergebleven. Voor zover bekend hebben de Atheners de originelen nooit meer terug gekregen.

Naar alle windstreken, van Spanje tot India, werden opkopers gestuurd die zo veel mogelijk onbekende boeken moesten trachten te verwerven. Op het hoogtepunt in de 1e eeuw v.Chr. bevatte de bibliotheek tussen de 400.000 en 700.000 boekrollen. Tegen die tijd was de bibliotheek verspreid over verschillende gebouwen in de stad gehuisvest en behalve in het Mouseion was er ook een kleinere afdeling in het Serapeum (serapeion), en in het koninklijke paleis zelf.

Omvang in moderne maatstaven

Omdat de gemiddelde boekrol ongeveer 20 à 40 hedendaagse pagina's van een modern boek bevatte zou de bibliotheek ongeveer het equivalent van 50 à 60.000 moderne boeken hebben bevat. Dat zijn ongeveer evenveel boeken als een gemiddelde moderne openbare bibliotheek.

De bibliotheek als internationaal studiecentrum

Door deze concentratie van informatie over allerlei wetenschappen en kennisgebieden trok de bibliotheek studenten en geleerden aan uit de gehele beschaafde wereld. Om het hen zo gerieflijk mogelijk te maken kregen ze ook alle middelen en medewerking van de Ptolemaeën om te studeren en onderzoek te doen. Dit was allemaal zo geregeld om het prestige van de koning nog meer te verhogen. Beroemde geleerden als Euclides, Archimedes, Hero en Eratosthenes hebben aan het Mouseion gestudeerd.

Er zijn nog een paar indexen van de bibliotheek bewaard gebleven, zodat we weten wat er zoal voor boeken bewaard werden (en wat er verloren is gegaan...). Alle Griekse tragedie- en komedieschrijvers waren compleet aanwezig, evenals alle werken van de Griekse wetenschappers en filosofen. Ook waren er in de latere periode vertalingen en originelen van alle Latijnse schrijvers. Naast de Griekse literatuur die er bewerkt werd, werd er ook veel vertaald uit de omringende andere culturen. Zo weten we dat er een compleet overzicht was van de lange geschiedenis van Mesopotamië, natuurlijk de geschiedenis van Egypte, en ook van Carthago en Fenicië. Zelfs van het verre India had men een geschiedenis vanaf de vroegste tijden toen daar de Indusbeschaving tot bloei kwam. Ook vertaalde men de religieuze geschriften van de bekende godsdiensten zoals van het zoroastrisme, het nog jonge boeddhisme, het al zeer oude hindoeïsme en ook werd er de Tenach in het Grieks vertaald, bekend geworden als de Septuaginta, die een paar eeuwen later belangrijk was voor de verspreiding van het evangelie in de eerste eeuwen van het christendom.

Concurrentie in Pergamon
Afgunstig geworden door de roem van Ptolemeus als 'cultuurbeschermer' begon de koning van Pergamon ook met de bouw van een grote bibliotheek. Ptolemeus verbood daarop de uitvoer van papyrus, dat gangbaar was als materiaal voor boekrollen. Doordat Egypte het monopolie op de papyrusproductie had, was de koning van Pergamon gedwongen om een ander materiaal te zoeken voor zijn boeken. Dit werd uiteindelijk het geprepareerde vel van runderen en schapen, dat voortaan bekend werd onder perkament. Dit woord is waarschijnlijk afgeleid van Pergamon. In de eerste eeuwen voor Christus probeerden Alexandrië en Pergamon elkaar steeds dwars te zitten om zelf de primeur te krijgen op het gebied van zeldzame geschriften.

De langzame ondergang

Bibliotheken waren altijd al kwetsbaar voor brand en andere vormen van verwoesting. De bibliotheek van Alexandrië was hierop geen uitzondering.
De eerste (bekende) gedeeltelijke verwoesting was door de brand die uitbrak bij het beleg van Alexandrië door de Romein Julius Caesar in 50 v.Chr.. Maar waarschijnlijk was de bibliotheek zelf niet ernstig getroffen en was het getal dat in de bronnen genoemd wordt van circa 40.000 boeken die verbrandden, het aantal kopieën die opgeslagen waren in de haven en voor de export bedoeld. Dit verlies werd door Marcus Antonius goedgemaakt door aan zijn geliefde Cleopatra de bibliotheek van Pergamon te schenken die inmiddels een indrukwekkend aantal van 200.000 boekrollen telde. Wat de inwoners van Pergamon daarvan vonden wordt niet vermeld. Door de verdwijning van de dynastie der Ptolemaeën met de dood van Cleopatra en de inlijving van Egypte bij het Romeinse Rijk omstreeks 30 v.Chr. was echter de belangrijkste geldbron voor de bibliotheek verdwenen. De Romeinse gouverneurs die Egypte voortaan bestuurden waren over het algemeen niet geïnteresseerd in geldelijke steun voor de bibliotheek van de Ptolemaeën en lieten dit over aan rijke bibliofielen. Sommige keizers, zoals Augustus en Claudius, schijnen nog grote schenkingen aan boeken en geld voor renovatie te hebben gedaan, maar dat waren uitzonderingen.

Hierdoor werd de collectie toch steeds meer verwaarloosd. Het handmatige en dus dure kopiëren van versleten boeken bleef steeds meer achterwege. Ook de verwerving van nieuwe exemplaren kwam grotendeels tot stilstand. In de volgende eeuwen kwamen ook geregeld kleine en grote branden voor in het dikwijls onrustige Alexandrië. Omdat de grote bevolking, bestaande uit allerlei etnisch en godsdienstig verschillende mensen, vaak in onderlinge strijd verwikkeld was, greep het leger soms op gewelddadige wijze in met alle desastreuze gevolgen van dien. Deze 'burgeroorlogen' werden in toenemende mate mede veroorzaakt door het groeiende christendom, dat steeds fanatieker werd in het bestrijden van 'heidense' symbolen zoals tempels, godenbeelden en wereldse literatuur. Doordat er nu ook geen geregelde aanvulling meer kwam voor de collectie en bijna geen onderhoud meer, smolt als het ware onafwendbaar het aantal boeken weg door slijtage, diefstal en vandalisme.

Het einde van de bibliotheek

Het is niet bekend of er een specifieke gebeurtenis is aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het einde van de bibliotheek. Er zijn verschillende verklaringen in omloop:

1. Vernietiging door Julius Caesar toen hij Egypte bezette. Dit lijkt onwaarschijnlijk omdat er tot in de vierde eeuw berichten zijn over de bibliotheek.

2. Keizer Theodosius I verklaarde in 392 het christendom tot staatsgodsdienst en verbood de heidense cultussen. Vanaf toen mochten heidense bouwwerken gesloopt worden en van de materialen mochten kerken gebouwd worden. Bisschop Theophilus van Alexandrië zal hier aan meegewerkt hebben en kan de bibliotheek gesloopt hebben.

3. In de zevende eeuw door de Arabieren onder kalief Omar toen hij Egypte veroverde. Volgens de legende gaf hij volgend order: "Ofwel zijn de boeken in strijd met de Koran en in dat geval is de ketterij, en anders zijn ze in overeenstemming met de Koran en dus overbodig." De boekrollen zouden toen als brandstof voor de badhuizen gebruikt zijn.
Er zijn ook enkele vage berichten dat een aanzienlijk deel van de overgebleven boeken in de loop der tijd naar Constantinopel is verscheept om de keizerlijke bibliotheek aldaar aan te vullen.
Maar voor geen van deze verhalen is afdoende bewijsmateriaal, zodat de discussie hierover nog wel enige tijd zal voortduren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.