ARTS AND CRAFTS
In de industriële revolutie ging het over het algemeen niet zo goed met het grootste deel van de bevolking. Dit uitte zich ook in de architectuur: grauw en zakelijk. Men stoorde zich hier aan, want dit maakte de mensen ook niet bepaald vrolijker. De vaardigheden van ambachtslieden werden steeds minder belangrijk; het hoefde allemaal niet mooi te zijn, als het maar goedkoop was.
Dankzij de spoorwegen die ten gevolge van de industriële revolutie werden aangelegd, konden ideeën zich razendsnel verspreiden over alle landen en gewesten. Plaatselijke tradities gingen een steeds kleinere rol spelen. Kunstenaars, schrijvers en architecten begonnen zich hiertegen te verzetten. De “arts and crafts” beweging begon in Engeland, en verspreide zich al gauw. Vooral William Morris, C.R. Ashbee en Walter Crane zijn van belang in deze stroming. Deze beweging vormde een belangrijk onderdeel van een typisch Britse opvatting waarin een primitieve vorm van socialisme, nostalgisch verlangen naar een middeleeuwse wereld vol prinsen op witte paarden en jonkvrouwen in nood, angst voor nieuwe technologie, liefde voor handgemaakte voorwerpen en een gevoel voor fatsoen en eerlijkheid werden verenigd. Dit leidde tot een informele bouwstijl.
Aanvankelijk stond deze beweging voor het ontsnappen aan de geïndustrialiseerde wereld, en stelde ze deze nog niet ter
discussie. Volgelingen van Morris stichten naar wat zij hoopten idyllische landelijke woonplaatsen voor ambachtslieden en
architecten zouden worden. Een jongere generatie pasten de idealen van de Arts and Crafts echter midden in de steden toe, zodat ze het leven van de straatarme, ploeterende bewoners van
de sloppenwijken enigszins konden verbeteren.
Elders in Europa vermengde de Arts and Crafts beweging zich met die van art nouveau (of Jugendstil). Hoogstaande kunst ging hand in hand met vakmanschap. In handen van architecten was de
beweging gewoon een andere bouwstijl, geschikt voor een nieuwe golf aan buitenhuizen voor nieuwe rijken die de smerige fabriekssteden waaraan ze hun rijkdom te danken hadden wilden
ontvluchten en in een romantische, ‘eerlijke’ omgeving wilden wonen.
De Arts and crafts-beweging gaf architecten de vrijheid om overdadige en bijzonder uiteenlopende gebouwen te onderwerpen, die één ding gemeen hebben: ze zijn vrij en ‘eerlijk’ in te delen en buitengewoon goed gebouwd. In het gunstigste geval zijn ze oorspronkelijk en inspirerend; in het slechtste geval lijken
ze overbodig en kunnen ze zonder veel moeite onder de noemer “kitsch” worden genoemd.
In de industriële revolutie ging het over het algemeen niet zo goed met het grootste deel van de bevolking. Dit uitte zich ook in de architectuur: grauw en zakelijk. Men stoorde zich hier aan, want dit maakte de mensen ook niet bepaald vrolijker. De vaardigheden van ambachtslieden werden steeds minder belangrijk; het hoefde allemaal niet mooi te zijn, als het maar goedkoop was.
Dankzij de spoorwegen die ten gevolge van de industriële revolutie werden aangelegd, konden ideeën zich razendsnel verspreiden over alle landen en gewesten. Plaatselijke tradities gingen een steeds kleinere rol spelen. Kunstenaars, schrijvers en architecten begonnen zich hiertegen te verzetten. De “arts and crafts” beweging begon in Engeland, en verspreide zich al gauw. Vooral William Morris, C.R. Ashbee en Walter Crane zijn van belang in deze stroming. Deze beweging vormde een belangrijk onderdeel van een typisch Britse opvatting waarin een primitieve vorm van socialisme, nostalgisch verlangen naar een middeleeuwse wereld vol prinsen op witte paarden en jonkvrouwen in nood, angst voor nieuwe technologie, liefde voor handgemaakte voorwerpen en een gevoel voor fatsoen en eerlijkheid werden verenigd. Dit leidde tot een informele bouwstijl.
Aanvankelijk stond deze beweging voor het ontsnappen aan de geïndustrialiseerde wereld, en stelde ze deze nog niet ter
architecten zouden worden. Een jongere generatie pasten de idealen van de Arts and Crafts echter midden in de steden toe, zodat ze het leven van de straatarme, ploeterende bewoners van
de sloppenwijken enigszins konden verbeteren.
Elders in Europa vermengde de Arts and Crafts beweging zich met die van art nouveau (of Jugendstil). Hoogstaande kunst ging hand in hand met vakmanschap. In handen van architecten was de
beweging gewoon een andere bouwstijl, geschikt voor een nieuwe golf aan buitenhuizen voor nieuwe rijken die de smerige fabriekssteden waaraan ze hun rijkdom te danken hadden wilden
ontvluchten en in een romantische, ‘eerlijke’ omgeving wilden wonen.
De Arts and crafts-beweging gaf architecten de vrijheid om overdadige en bijzonder uiteenlopende gebouwen te onderwerpen, die één ding gemeen hebben: ze zijn vrij en ‘eerlijk’ in te delen en buitengewoon goed gebouwd. In het gunstigste geval zijn ze oorspronkelijk en inspirerend; in het slechtste geval lijken
ze overbodig en kunnen ze zonder veel moeite onder de noemer “kitsch” worden genoemd.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden