Grammatica

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 2e klas hbo | 4075 woorden
  • 30 oktober 2007
  • 65 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
65 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
SPAANS Grammatica & Vocabulaire
Presente de indicativo – onvoltooid tegenwoordige tijd
→ Deze wordt gebruikt voor handelingen of gebeurtenissen die in het heden of in de nabije toekomst plaatsvinden, ook gewoontes.
BAILAR – dansen BEBER – drinken ESCRIBIR – schrijven
yo bailo bebo escribo
tu bailas bebes escribes
él, ella, usted baila bebe escribe
nosotros/as bailamos bebemos escribimos
vosotros/as bailáis bebéis escribís
ellos, ellas, ustedes bailan beben escriben

Onregelmatige werkwoorden:

1) o → ue
e → ie
Van een aantal werkwoorden verandert de o of e van de stam in respectievelijk ue of ie wanneer de klemtoon op die klinker valt. Dus: bij de 1e, 2e en 3e persoon enkelvoud en bij de 3e meervoud van de presente de indicativo.
Veel voorkomende werkwoorden met de vervoeging O → UE zijn:
- acodarse de – zich herinneren - doler – pijn doen - dormir – slapen
- acostarse – naar bed gaan - llover – regenen - morir – dood gaan
- almorzar – lunchen - morder – bijten
- contar – (ver)tellen - mover – bewegen
- costar – kosten - poder – kunnen
- mostrar – laten zien - resolver – oplossen
- probar – proberen, proeven - soler – de gewoonte
- rogar – verzoeken hebben om
- soñar con – dromen - volver – terugkeren
- volar – vliegen
- jugar (ue) – spelen
Veel voorkomende werkwoorden met de vervoeging E → IE zijn:
- calentar – opwarmen - perder – verliezen - venir *– komen

- cerrar – sluiten - querer – willen - concernir – betreffen
- comenzar – beginnen - defender – verdedigen - sentir – voelen/spijt hebben
- empezar – beginnen - entender – begrijpen - preferir – de voorkeur geven
- despertarse – ontwaken - tener* – hebben aan
- negar – ontkennen
- nevar – sneeuwen * deze werkwoorden hebben een onregelmatige 1ste persoon
- recomendar – aanbevelen enkelvoud (tener – tengo, venir – vengo).
- sentarse – zitten



QUERER – willen PODER – kunnen PENSAR – denken
yo quiero puedo pienso
tu quieres puedes piensas
él, ella, usted quiere puede piensa
nosotros/as queremos podemos pensamos
vosotros/as queréis podéis pensáis
ellos, ellas, ustedes quieren pueden piensan

2) e → i
De e in de stam wordt i wanneer de klemtoon op de stam valt. Dit is het geval bij bijna alle werkwoorden op –ir die een beklemtoonde e in de stam hebben (ped –ir)
Veel voorkomende werkwoorden met de vervoeging E → I zijn:

- conseguir – krijgen, erin slagen - servir – dienen
- despedirse – afscheid nemen - decir – zeggen
- freír – bakken - corregir – corrigeren
- impedir – voorkomen, beletten - elegir – kiezen
- reír – lachen - vestir – kleden
- repetir – herhalen - medir – meten
- sequir – volgen
DECIR – zeggen SERVIR – dienen PEDIR – vragen (om)
yo digo* sirvo pido
tu dices sirves pides
él, ella, usted dice sirve pide
nosotros/as decimos servimos pedimos
vosotros/as decís servís pedís
ellos, ellas, ustedes dicen sirven piden
* dit werkwoord heeft een onregelmatige 1ste persoon enkelvoud.
3) onregelmatigheid in de 1ste persoon enkelvoud
- hacer – hago - poner – pongo - tener – tengo
- decir – digo - venir – vengo

4) volledig onregelmatige werkwoorden
IR DAR ESTAR SER SABER
- gaan - geven - zijn - zijn - weten
yo voy doy estoy soy sé
tu vas das estás eres sabes
él, ella, usted va da está es sabe
nosotros/as vamos damos estamos somos sabemos
vosotros/as vais dais estáis sois sabéis
ellos, ellas, ustedes van dan están son saben


5) wederkerende werkwoorden
LAVARSE DUCHARSE ABURRIRSE
- zich wassen - zich douchen - zich vervelen
yo me lavo me ducho me aburro
tu te lavas te duchas te aburres
él, ella, usted se lava se ducha se aburre
nosotros/as nos lavamos nos duchamos nos aburrimos
vosotros/as os laváis os ducháis os aburrís
ellos, ellas, ustedes se lavan se duchan se aburren

Futuro – onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
→ Handelingen of gebeurtenissen die in de toekomst plaatsvinden kunnen op drie manieren worden weergegeven:

1) Tegenwoordige tijd met tijdsbepaling (mañana): Mañana vamos al cine.
→Voor geplande handelingen of gebeurtenissen in de nabije toekomst.
2) Ir + a + infinitief: Mañana vamos a ir al cine.
→Voor handelingen of gebeurtenissen die in de toekomst plaatsvinden en waarvan de spreker beslist van plan is deze uit te voeren; bij informeel taalgebruik in plaats van de futuro.
3) Futuro: Mañana iremos al cine.
→Voor een handeling of gebeurtenis die nog moet plaatsvinden maar waarover nog geen zekerheid bestaat. Wordt vooral gebruikt voor handelingen in de verre toekomst. Kan ook gebruikt worden om twijfel uit te drukken. Wordt gewoonlijk gebruikt bij formeel taalgebruik en in mindere mate bij informeel taalgebruik.
*) De uitgangen zijn hetzelfde voor alle werkwoorden en worden achter de infinitief geplakt:
Uitgangen HABLAR COMER VIVIR
- spreken - eten - leven
yo - é hablaré comeré viviré
tu - ás hablarás comerás vivirás
él, ella, usted - á hablará comerá vivirá
nosotros/as - emos hablaremos comeremos viviremos
vosotros/as - éis hablaréis comeréis viviréis
ellos, ellas, ustedes - án hablarán comerán vivirán
*) De volgende werkwoorden hebben een onregelmatige stam in de toekomende tijd. De uitgangen worden geplakt achter deze stam.

Stam toekomende tijd 1ste persoon enkelvoud

- caber – passen cabr- cabré
- decir – zeggen dir- diré
- haber – hebben habr- habré
- hacer – doen har- haré
- poder – in staat zijn om podr- podré
- poner – zetten, leggen pondr- pondré
- querer – wensen, willen querr- querré
- saber – weten sabr- sabré
- salir – uitgaan, vertrekken saldr- saldré
- tener – hebben, bezitten tendr- tendré
- valer – kosten, het waard zijn valdr- valdré
- venir – komen vendr- vendré

Condicional – onvoltooid verleden toekomende tijd
→ Deze wordt gebruikt voor hypothetische situaties, het uitdrukken van een wens en voor het geven van advies.
Uitgangen HABLAR COMER VIVIR
- spreken - eten - leven
yo - ía hablaría comería viviría

tu - ías hablarías comerías vivirías
él, ella, usted - ía hablaría comería viviría
nosotros/as - íamos hablaríamos comeríamos viviríamos
vosotros/as - íais hablaríais comeríais vivirías
ellos, ellas, ustedes - ían hablarían comerían vivirían
*) De volgende werkwoorden hebben een onregelmatige stam:
Stam 1ste persoon enkelvoud
- caber – passen cabr- cabría
- decir – zeggen dir- diría
- haber – hebben habr- habría
- hacer – doen har- haría
- poder – kunnen podr- podría
- poner – zetten, leggen pondr- pondría
- querer – wensen, willen querr- querría
- saber – weten sabr- sabría
- salir – uitgaan, weggaan saldr- saldría
- tener – hebben, bezitten tendr- tendría
- valer – kosten, het waard zijn valdr- valdría
- venir – komen vendr- vendría

*) Werkwoorden die van bovenstaande onregelmatige werkwoorden zijn afgeleid, hebben dezelfde onregelmatigheid: disponer – dispondría; mantener – mantendría; suponer – supondría; etc..

Presente perfecto – Voltooid tegenwoordige tijd
→ Deze wordt gebruikt in het Spaans voor gebeurtenissen die door de spreker, of de schrijver in verband worden gebracht met het heden.Vergelijk: in het Nederlands kan de voltooide tijd gebruikt worden voor gebeurtenissen uit een willekeurig moment van het verleden. Dus voor gebeurtenissen die wel verband houden met het heden.
De presente perfecto wordt gevormd door de tegenwoordige tijd van het hulpwerkwoord haber (hebben) en het participio pasado (voltooid deelwoord).
Haber + Participio Pasado = Presente Perfecto

*) Regelmatige werkwoorden voor het voltooid deelwoord zijn als volgt:
TRABAJAR BEBER VIVIR
- werken - drinken - leven
stam + ado stam + ido stam + ido
= trabajado = bebido = vivido
*) Het hulpwerkwoord haber wordt als volgt vervoegd:
HABER TRABAJAR BEBER VIVIR
- hebben - werken - drinken - leven
yo - he he trabajado he bebido he vivido
tu - has has trabajado has bebido has vivido
él, ella, usted - ha ha trabajado ha bebido ha vivido
nosotros/as - hemos hemos trabajado hemos bebido hemos vivido
vosotros/as - habéis habéis trabajado habéis bebido habéis vivido
ellos, ellas, ustedes - han han trabajado han bebido han vivido

*) Onregelmatige werkwoorden:
Stam
- abrir – openen abierto-
- cubrir – bedekken cubierto-
- decir – zeggen dicho-
- escribir – schrijven escrito-
- hacer – doen,maken hecho-
- morir – doodgaan muerto-
- poner – zetten,leggen puesto-
- resolver – oplossen resuelto-
- romper – breken roto-
- ver – zien visto-
- volver – terugkeren vuelto-
- describir – beschrijven descrito-
- descubrir – ontdekken descubierto-
- devolver – teruggeven devuelto-
- suponer – veronderstellen supuesto-
*) Opmerkingen:
1. Er mag niets staan tussen het hulpwerkwoord haber en het voltooid deelwoord. Dit betekent dat bij wederkerende werkwoorden het wederkerend voornaamwoord vóór het hulpwerkwoord staat:
- Siempre he dicho.. = ik heb altijd gezegd..

- El tren aun no ha salido. = de trein is nog niet vertrokken.
- Me he levantado temprano esta mañana. = ik ben vanochtend vroeg opgestaan.
2. Wanneer de stam van een werkwoord op –er of –ir eindigt met een sterke klinker, wordt er een geschreven accent geplaatst op de i van ido.
- leer – lezen leído
- oir – horen oído
- traer – brengen traído

*) De volgende signaalwoorden geven aan dat de presente perfecto moet worden gebruikt:
- hoy – vandaag - alguna vez – soms
- esta semana – deze week - dos o tres veces – twee of drie keer
- este mes – deze maand - varias veces – verschillende keren
- este año – dit jaar - nunca – nooit
- este siglo – deze eeuw - siempre – altijd
- este verano – deze zomer - ya – al
- esta Navidad – deze kerst - todavía no – nog niet
- estas vacaciones – deze vakantie - aun no – nog niet

Pretérito indefinido – Onvoltooid verleden tijd
→Dit werkwoord wordt gebruikt om handelingen of gebeurtenissen uit het verleden te beschrijven die geheel zijn afgesloten zonder dat er voor de spreker of schrijver nog verband bestaat met het verleden.

*) Regelmatige werkwoorden:
TERMINAR CONOCER VIVIR
- eindigen - weten - leven
yo terminé conocí viví
tu terminaste conociste viviste
él, ella, usted terminó conoció vivió
nosotros/as terminamos conocimos vivimos
vosotros/as terminasteis conocisteis vivisteis
ellos, ellas, ustedes terminaron conocieron vivieron
*) Onregelmatige werkwoorden, werkwoorden met een verandering in de stam. LET OP: e→i; o→u.
e → i PEDIR SEGUIR PREFERIR
- vragen - vervolgen - de voorkeur geven aan
yo pedí seguí preferí
tu pediste seguiste preferiste
él, ella, usted pidió siguió prefirió
nosotros/as pedimos seguimos preferimos
vosotros/as pedisteis seguisteis preferisteis

ellos, ellas, ustedes pidieron siguieron prefirieron
o → u DORMIR MORIR
- slapen - doodgaan
yo dormí morí
tu dormiste moriste
él, ella, usted durmió murió
nosotros/as dormimos morimos
vosotros/as dormisteis moristeis
ellos, ellas, ustedes durmieron murieron

*) Veranderingen in de spelling van de eerste person enkelvoud (yo).

APARCAR CRUZAR PAGAR
- parkeren - oversteken - betalen
yo aparqué crucé pagué
tu aparcaste cruzaste pagaste
él, ella, usted aparcó cruzó pagó
nosotros/as aparcamos cruzamos pagamos
vosotros/as aparcasteis cruzasteis pagasteis
ellos, ellas, ustedes aparcaron cruzaron pagaron
*) Werkwoorden waarbij de –i verandert in –y .

CONSTRUIR LEER OÍR CAER
- bouwen - lezen - horen - vallen
yo construí leí oí caí
tu construiste leíste oíste caíste
él, ella, usted construyó leyó oyó cayó
nosotros/as construimos leímos oímos caímos
vosotros/as construisteis leísteis oísteis caísteis
ellos, ellas, ustedes construyeron leyeron oyeron cayeron
*) Volledig onregelmatige werkwoorden.
DAR SER & IR VER ESTAR DECIR
- geven - zijn & gaan - zien - zijn - zeggen
yo di fui vi estuve dije
tu diste fuiste viste estuviste dijiste
él, ella, usted dio fue vio estuvo dijo
nosotros/as dimos fuimos vimos estuvimos dijimos
vosotros/as disteis fuisteis visteis estuvisteis dijisteis
ellos, ellas, ustedes dieron fueron vieron estuvieron dijeron
*) Werkwoorden met een onregelmatige stam en vervoeging, worden vervolgd als estar & decir.

Als estar Stam
- andar – wandelen anduve-; anduviste; anduvo; anduvimos; anduvisteis; anduvieron
- caber – passen cupe-; cupiste; etc.
- haber – hebben hube-
- poder – kunnen pude-
- poner – zetten puse-
- querer – willen quise-
- saber – weten supe-
- tener – hebben tuve-
- venir – komen vine-
- hacer – doen hice-; hiciste; hizo; hicimos; hicisteis; hicieron
Als decir Stam
- traer – brengen traje-;trajiste; trajo; trajimos; trajisteis; trajeron
- traducir – vertalen traduje-; tradujiste; tradujo; tradujimos; tradujisteis; tradujeron

*) Gebruik van de Indefinido.
→ wordt gebruikt om handelingen of gebeurtenissen uit het verleden te beschrijven die geheel zijn afgesloten. Dus gebeurtenissen die geen verband houden met het heden.
Ayer el..pasado..hace..en..

- ayer por la tarde (gistermiddag) - la semana pasada (vorige week)
- a las nueve (om 9 uur) - el mes pasado (vorige maand)
- antes de irme de casa (voor ik van huis ging) - el año pasado (vorig jaar)
- después de la escuela (na school)
- hace una hora (een uur geleden)
- hace dos días (2 dagen geleden)
- hace tres meses (3 maanden geleden)
- hace un año (1 jaar geleden)

- en 1990 (in 1990)
- en febrero (in februari)

- el sábado (zaterdag)
- el domingo (zondag)

Pretérito imperfecto – Onvoltooid verleden tijd
→ Dit werkwoord wordt gebruikt om een handeling in het verleden aan te geven waarvan begin- en eindpunt niet aangegeven zijn.
*) Regelmatige werkwoorden.
HABLAR COMER VIVIR
- spreken - eten - leven
yo hablaba comía vivía
tu hablabas comías vivías
él, ella, usted hablaba comía vivía

nosotros/as hablábamos comíamos vivíamos
vosotros/as hablabais comíais vivíais
ellos, ellas, ustedes hablaban comían vivían
*) Onregelmatige werkwoorden.
SER IR VER
- zijn - gaan - zien
yo era iba veía
tu eras ibas veías
él, ella, usted era iba veía
nosotros/as éramos íbamos veíamos
vosotros/as erais ibais veíais
ellos, ellas, ustedes eran iban veían


*) Het gebruik van de Pretérito imperfecto.
1) Handeling of gebeurtenis die aan de gang is.
A. Achtergrond beschrijvingen;
→Hoe waren de mensen, hoe zagen ze eruit, wat voelden ze etc.? Hoe was de situatie (tijd, datum, weer, plaats, etc.?) Wat was er nog meer te zien?
- Yo no llevaba gafas Ik had geen bril op.

- Mi madre estaba muy cansada Mijn moeder was erg moe.
- La calle estaba desierta: no había nadie De straat was verlaten: er was niemand te zien.
- Hacía mucho calor Het was erg warm.
- Había un camión parado en la carretera Er stond een vrachtwagen geparkeerd in de straat.
B. Beschrijven van een gebeurtenis die aan de gang was (niet gelet op begin- en eindpunt);
- La madre entró en el dormitorio. El niño dormía y roncaba.
De moeder kwam de kamer binnen. De jongen lag te slapen en te snurken.
- Mientras Carmen estudiaba, Javier leía el periódico.
Terwijl Carmen studeerde las Javier de krant.
C. Beschrijven van een handeling of gebeurtenis die aan de gang was, wordt onderbroken door een andere handeling;
- Me marchaba ya cuando has llamado. Ik was net aan het weggaan toen jij belde.
- Juan veía la tele cuando sonó el teléfono. Juan was televisie kijken toen de telefoon ging.
2) Spreken over dingen die je gewoonlijk deed (gewoontes in het verleden).
- Siempre cenábamos en casa. ’s Avonds aten we altijd thuis.

- Todos los días salía de casa a las ocho menos cuarto, caminaba a la estación y cogía allí el tren de las ocho.
Ik vertrok elke ochtend om kwart voor acht, wandelde naar het station en nam de trein van 8 uur.
3) Beleefdheid tonen bij verzoeken.
- ¿Qué quería usted? Wat wilt u / had u willen hebben?
- Perdone, quería hablar con el director .
Neem me niet kwalijk, ikwilde de manager graag spreken.
4) Uitdrukken van verwondering, je verontschuldigen dat je niet goed was geïnformeerd of om te vertellen dat je dacht dat dingen anders waren. In al deze gevallen is er verband met het gesprek dat op dat moment plaatsvindt, dus met het heden.
- Ah, no lo sabía Ah, dat wist ik niet.
- Yo creía que eras argentino Ik dacht dat je Argentijns was.
- Yo pensaba que no había que venir personalmente.
Ik dacht dat het niet nodig was om persoonlijk te komen.





Para & por
Para Por
*) Doel, bestemming *) Oorzaak, reden
voor/om te vanwege
- Trabaja para ganar dinero - Llego tarde por el atasco
Hij werkt voor het geld. Ik ben te laat vanwege de vereersopstopping.
*) In de richting van, plaats van bestemming *) Door + plaats na werkwoorden van beweging.

na werkwoorden van beweging door
naar - Este autobús pasa por el centro
- Este tren sale para Madrid Deze bus rijdt door het centrum.
Deze trein vertrekt naar Madrid.
in de richting van
- ¿ Vamos para casa?
Gaan we naar huis?
*) Als tijdsindicatie
op dat tijdstip of kort daarvoor: met vage tijdsindicatie
- Volveré para la merienda - Volveré por Navidad
Ik ben terug met theetijd Ik ben terug rond Kerstmis (voor, tijdens of na)
voor, tegen rond
- Volveré para navidad - Par la mañana
Ik ben terug tegen Kerstmis. ‘s Ochtends
vóór
- ¿Lo puedes hacer para mañana?
Kun je dit vóór morgen doen?
*) Andere toepassingen
voor (gezien) voor (in ruil voor, prijzen)
- Es muy alto para su edad - Vende la casa por 200.000 florines

Hij is erg lang voor zijn leeftijd. Hij verkoopt zijn huis voor 200.000 euro’s.
- Es poco dinero para tanto trabajo per
Het is weinig geld gezien het vele werk - Cien kilómetros por hora
100 km per uur.
voor, in plaats van
- Él da la ponencia por mi
Hij geeft de presentatie in plaats van mij.

Ser & Estar
Ser Estar
*) Om de identiteit of aard aan te geven *) Om een toestand aan te geven die tegengesteld is
- Soy Heike, soy alemana aan identiteit of aard.
Ik ben Heike, ik ben Duitse. - Mi colega está enfermo
- Mi jefe no es muy simpatico Mijn collega is ziek.
Mijn baas is niet erg sympathiek. - Carla está nerviosa para el primer día de prácticas
- Es rubio Carla is zenuwachtig voor haar eerste stagedag.
Hij/zij is blond. - Está rojo de vergüenza.

- Mari-Carmen es guapa Hij is rood van schaamte.
Mari-Carmen is knap. - Susana está guapa con su nuevo vestido
Susana ziet er goed uit in haar nieuwe jurk.
Ser Estar
*) Plaatsbepalingen van gebeurtenissen *) Plaatsbepaling van personen, zaken en plaatsen
(‘gehouden of plaatsvinden’) - El director no está en su despacho
- La reunión es en el despacho del director De directeur is niet in zijn kantoor.
De vergadering is in het kantoor van de - ¿Dónde está la conferencia?
directeur. Waar is de conferentie?
- ¿Dónde es la conferencia? - Sevilla está en el sur de España
Waar wordt de vergadering gehouden? Sevilla ligt in het zuiden van Spanje.
- La cumbre europea es en Sevilla
De Europese topconferentie wordt
gehouden in Sevilla.

Gebruik van Ser & Hay
Gebeurtenissen:
Ser + bepaald lidwoord La reunión es en el aula 102.
+ bezittelijk voornaamwoord Mi cumpleaños es el 23 de febrero.

+ aanwijzend voornaamwoord Está reunión no es aquí.
+ eigennaam Navidad es en diciembre.
Hay + onbepaald lidwoord Hay una fiesta en la HEAO.
+ hoofdtelwoorden Hay tres fiestas el sábado.
+ zelfstandig naamwoord Hay fiesta en la ciudad.
+ adjectief + zelfstandig naamwoord ¿Hay alguna fiesta este fin de semana?
Personen, zaken en plaatsen:
Estar + bepaald voornaamwoord El libro está en la mesa.
+ bezittelijk voornaamwoord Mi libro está en la mesa.
+ aanwijzend voornaamwoord Este libro está en la mesa.
+ eigennaam Juan está en casa.
Hay + onbepaald lidwoord Hay un libro en la mesa.
+ hoofdtelwoorden Hay tres personas en casa.
+ zelfstandig naamwoord Hay gente en la calle.
+ adjectief + zelfstandig naamwoord ¿Hay algún banco por aquí?
+ nada/nadie No hay nadie en la calle.


Expresar & Contrastar opiniones – Mening geven of reageren op een mening
*) Een aantal manier om je mening te geven:
- Yo creo que Maribel trabaja bien Volgens mij verricht Maribel goed werk.
- Realmente pienso que, a veces, las empresas no valoran el trabajo de los estudiantes en prácticas
Ik denk echt dat bedrijven soms het werk van stagiairs niet op hun waarde schatten.
- En muchas ocasiones, los estudios no incluyen prácticas que, en mi opinión, son fundamentales
Vaak zijn stages geen onderdeel van een opleiding terwijl ze volgens mij van een fundamenteel
belang zijn.
- A mí, personalmente, me parece que esto es un gran inconveniente
Persoonlijk denk ik dat dat een groot bezwaar is.
- Para mí, una buena formación es indispensable
Voor mij is een goede opleiding onontbeerlijk.
- Según ella/yo, es dificil encontrar prácticas
Volgens haar is het moeilijk om een stageplek te vinden.
*) Een aantal manieren om op iemands mening te reageren:
Ontkennend reageren op een positieve uitspraak:
- Yo creo que Maribel trabaja bien Ik denk dat Maribel goed werk verricht.

+ Yo creo que no Ik den van niet/volgens mij niet.
+ Pero es una persona muy especial Maar ze is een heel bijzonder iemand.
Instemmend reageren op een positieve uitspraak:
- Yo creo que Maribel trabaja bien Ik denk dat Maribel goed werk verricht.
+ Sí, es verdad Ja, dat is zo.
+ Y además es una persona muy especial En ze is ook nog een heel bijzonder iemand.
Ontkennend reageren op een negatieve uitspraak:
- Yo creo que Maribel no trabaja bien Ik denk dat Maribel geen goed werk verricht.
+ Yo creo que sí Ik denk van wel.
+ Y además es una persona muy especial En ze is bovendien een heel bijzonder iemand.
Instemmend reageren op een negatieve uitspraak:
- Yo creo que Maribel no trabaja bien Ik denk dat Maribel geen goed werk verricht.
+ Sí, es verdad Ja, dat is zo.
+ Pero es una persona muy especial Maar ze is een bijzonder iemand.
Het gebruik van ESO bij zowel instemming als ontkenning:

- Eso que ha dicho Javier (no) es verdad Wat Javier heeft gezegd is (niet) waar.
- (No) estoy de acuerdo con eso Ik ben het er (niet) mee eens.
- Eso (no) es muy interesante Dat is (niet) erg interessant.

Días & Fechas – Dagen en data
Verleden Toekomst
- ayer gisteren - mañana morgen
- anteayer eergisteren - pasado mañana overmorgen
- el domingo pasado afgelopen zondag - el próximo domingo/ aanstaande zondag
- el pasado 23 de oct. 23 oktober j.l. el domingo que viene
- el próximo 23 de oct. 23 oktober aanstaande
*) Spreken over een dag of datum waarop iets zal plaatsvinden is met een lidwoord.

- ¿Cuándo/qué día es tu cumpleaños? Wanneer is je verjaardag?
- El dos de marzo 2 maart.
- Nos vamos de vacanciones el 24 de agosto We gaan 24 augustus op vakantie.
- Sara se casa el sábado 29 de junio Sara trouwt zaterdag 29 juni.

*) Wanneer je zegt welke datum het is vandaag of morgen dan gebruik je geen lidwoord.
- Hoy es lunes dos de septiembre de 2002 Vandaag is het 2 september 2002.
- Mañana es tres de septiembre Morgen is het 3 september.


*) Periodes:
Pasado Futuro
- la semana pasada - la semana que viene/la próxima semana
- el mes pasado - el mes que viene/el próximo mes
- el verano pasado - el verano que viene/el próximo verano
- el año pasado - el año que viene/el próximo año

Fechar acontecimientos – Gebeurtenissen plaatsen in de tijd
- ¿Qué día nació su hija? Wanneer werd uw dochter geboren?
+ El (día) 14 de agosto de 1992 Op 14 augustus 1992.
- ¿Quándo llegaste a España? Wanneer ben je naar Spanje gekomen?
+ En marzo de 1992 In maart 1992.
- ¿Quándo terminaste los estudios? Wanneer was je klaar met je studie?
+ En el 94 In 94.

- ¿En qué año se casó? In welk jaar bent u getrouwd?
+ En 1995 In 1995.

Situar acontecimientos en la biografía de una persona – Gebeurtenissen plaatsen in de levensloop van iemand
*) Leeftijden:
- A los cinco años Op mijn vijfde.
- Cuando tenía cinco años/meses/semanas Toen ik vijf jaar/maanden/weken..
*) Omstandigheden:
- Cuando era niño/soltero/estudiante/mayor Toen ik een kind/vrijgezel/student/ouder was..
- De niño/joven Als kind/toen ik jong was..
*) Omstandigheden of gebeurtenissen:
- Cuando terminó los estudios Toen hij klaar was met zijn studie.
- Cuando cumplió los 18 años Toen hij 18 jaar werd.
- Al terminar los estudios, se fue a Estados Unidos
Toen hij klaar was met zijn studie, vertrok hij naar de VS.
- Al cumplir los 18 años, sacó el carnet de conducir

Toen hij 18 jaar werd, haalde hij zijn rijbewijs.

Relacionar acontecimientos – Gebeurtenissen of handelingen met elkaar in verband brengen
*) Gevolg of oorzaak aangeven met así que of por eso.
- Su familia era humilde, así que tuvo que trabajar para pagarse los studios
Zijn familie was arm, hij moest dus werken om zijn studie te betalen.
- Empezó a llover, por eso anularon el concierto
Het begon te regenen, daarom werd het concert afgelast.
*) Opeenvolging van gebeurtenissen aangeven met antes (de), después (de), luego.
- Fui a la facultad, pero antes estuve en la biblioteca
Ik ging naar de faculteit maar bezocht eerst de bibliotheek.
- Estuve en la biblioteca y después fui a la facultad
Ik was eerst in de bibliotheek en daarna ging ik naar de faculteit.
- Estuve en la biblioteca y luego volví a casa
Ik was in de bibliotheek en ging daarna naar huis.
*)Antes de + infinitivo

- Antes de ir a la facultad, estuve en la biblioteca
Voordat ik naar de faculteit ging was ik in de bibliotheek.
*) Después de + infinitivo
- Después de estar en la biblioteca, fui a la facultadr
Nadat ik in de bibliotheek was geweest ging ik naar de faculteit.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.