Metropool opdracht thema 1
Opdracht 2
Het verhaal: er zal oorlog tussen ons zijn, tekst 6
Op het podium stond een tafel en een stoel. Ik zag dat de tefel presies op de rand was geplaatst en daarom schoof ik hem weer goed. Het lokaal moet wel een kelder zijn gewest. Er was een want met 4 hoge kleine ramen zij waren van gewapend matglas, ijzerstaven nog ervoor. Daarlangs gleden de onderkanten van mensen buiten, daarlangs stootte hortend de wind. Het ligt was aan, rood, somber.
De klas zat stil in afwachting. Ik zat laag en onvoordelig. Iedereen keek me aan. Het waren vreselijke gezichten. Er was een vrouw. Ik liet mijn ogen gaan over het papier me namen, en keek weer tegen de klas. Ik grijnsde, zonder lach. Ik lied de deur open staan. Toen ging ik lezen.
‘Whimpysinger -De Moraatz –Neutebeum –Nittikson -Surdie Finnis -Te wigchel –Kiekertak -Taas Daamde…’
Wat een namen dacht ik. Ik ging rustig verder.
‘Peert –Punselie -Bolmikolke –Klotterbooke…’
Ik hield de plattegrond van de klas nog verder van me af. Ik spelde de namen opzettelijk langzaam en moeilijk. Ik legde de plattegrond naast me neer. Ik ging staan zette de stoel weer achter de tafel en ging weer zitten, kijkend naar de klas in afwachting.
Ik zei”dat jullie hier door elkaar zitten en verkeerde namen opgeeft beschouw ik niet als een kinderachtigheid. Net zo min als wat jullie daarnet hebt uitgehaald met deze tafel”
Ik legde mijn armen erop. En wipte even op mijn stoel vooruit. De klas wachte af. Jullie zijn te groot voor iets kinderachtigs, daarom beschouw ik dut als een vijandschap, zonder ophouden, het hele schooljaar door. Ik wachte even en keek glurend rond. Ik moest er nu doorheen en vertrouwde op mijn kracht. Ik wenkte en zei tegen een jongen, kom jij eens hier.
Het maakte blijkbaar indruk. Een gorilla zwaaide sloom op mij toe.
Ik zei: geef je hand.. Nee, die is te vuil. je linker. We gaven elkaar de linkerhand. Knijp zie ik. Ik kneep gelijk hard, de jongen kneep onmiddellijk terug uit alle macht. Hij was sterk maar hij was een jongen. We knepen zwijgend en zonder beweging. Hij stond ik zat.
De jongen werd bleek in zijn donkergerucht. Zijn voorhoofd ging glinsteren, maar hij bewoog zich niet en hij gaf geen geluid, ik bleef lachloos grijnzen, verachtelijk. Ik dacht dapper joch.
Mijn kracht was nog niet verbruikt, ik schroefde aan de jongen deed het ene been tegen het ander. Zijn buik trok in. De klas zag het en bleef stil. Toen liet ik los. De hand viel geel neer, het monster zwaaide terug in de bank.
Ik zei:’deze handruk, is onze oorlogsverklaring, niet tussen hem en mij, maar tussen mij en de klas. Ik zit voortaan hier, achter de tafel, mijn vesting. Storm nu maar aan, ik weet wie de sterkste is’
En de klas zweeg.
Als de tekst geschreven is:
Wat je bij deze tekst niet kunt schrijven, is de gedachte van de klas, je moest in deze tekst veel hij woorden in ik woorden verzetten. Wat je bij deze tekst dan wel weer kon doen, is wat dieper in de gedachten gaan ven de leraar, die staat voor de klas. Dit kan bijvoorbeeld heel makkelijk bij het stukje dat hij inde hand knijpt van de leerling.
Het beste perspectief voor dit verhaal is denk ik de vertellers perspectief. Zo was de tekst ook al geschreven. Ik heb de tekst weer geschreven in de ik perspectief vanaf de leraar gezien. Leuker was misschien geweest als ik het schreef in de ik perspectief van een van de leerlingen, dan kreeg je een heel ander geschreven verhaal.
REACTIES
1 seconde geleden