Opdrachten
1
Vroege middeleeuwen (400-900)
Volle middeleeuwen (900-1300)
Late middeleeuwen (1300-1500)
Trefwoorden uit de middeleeuwen:
Koning Arthur
Queeste
De heilige graal (kelk waarmee bloed van Christus aan het kruis is opgevangen
De pest
Kasteel
Donker
Kruistochten
Broederschappen
Legendes
Ridders
Wijsbegeerte
Vazal
2
Ik heb wel veel kerken uit de middeleeuwen gezien in onder andere Frankrijk.
4
Kruistochten: reis die je onderneemt om mensen in een bepaald gebied te bekeren.
Standentheorie: een geordende maatschappij waarin iedereen zijn plaats kent.
Feodale stelsel: een vorst geeft een stuk land aan een vazal in bruileen.
Vazal moet dan voor vorst strijden.
Natureingang: liefdeslied of gedicht dat begint met de natuur en de stemming heeft van het jaargetij.
Eercultuur: de norm voor het gedrag lag in het aanzien dat men van andere ontving. De graadmeter voor het gedrag was niet het individuele geweten of een eigen norm. Dat was bij gewetenscultuur wel zo.
Didactiek: belerend, moraliserend
Symbool: een teken van iets. Middeleeuwers dachten dat gewone dingen verwezen naar een diepere werkelijkheid, het Hogere
Manuscript: Boeken werden in de middeleeuwen nog niet gedrukt. Middeleeuwse boeken zijn met de hand geschreven teksten, handschriften of manuscripten geschreven op perkament en later op papier.
Voorleescultuur: Tegenwoordig lezen wij individueel een boek, in de Middeleeuwen was dat anders. Toen werden er vooral boeken voorgelezen. Het publiek luisterde soms in vrij grote groepen naar teksten die voorgedragen werden.
Mecenaat: het stelsel dat kunst (literatuur) in opdracht gemaakt wordt, heet mecenaat, de opdrachtgever heet mecenas. Dat schrijvers werkten in opdracht van een maecenas wil niet zeggen dat ze alleen mochten schrijven wat de opdrachtgever aanstond, maar zo vrij en onafhankelijk als nu was het zeker niet.
6
1) in het gedicht zitten elementen van onderdanig zijn, en trouw beloven, bi trouwen.
2) Hertog Jan I van Brabant
Hij werd geboren in 1252/1253-en stierf in 1294. Hij regeerde van 1268 tot 1294. hij voerde de Limburgse successieoorlog van 1283 tot 1294. Hertog Jan I wil graag zijn rijk uitbreiden tot Keulen, maar Reinald I, de machtigste graaf aan de Maas, beheert de Maas van Gorkum tot Luik. Dat zou betekenen dat Hertog Jan I nooit Lotharingen zou kunnen laten herrijzen en hij zou afgesneden zijn van de handelsweg naar de Rijn. Door dit conflict ontstaat de slag bij Woeringen. Toernooien waren een belangrijk deel in zijn leven, hij heeft er aan ongeveer zeventig meegedaan. In 1294 overleed hij aan zijn verwondingen na een toernooi in Bar-leDuc.
7
1) Proloog: een voorwoord of voorrede
2) Bestiarium: een boek over dieren en hun eigenschappen.
3) Van Maerlants mecenas voor Der naturen bloeme van Nicolaats Cats
4) Hoofdstuk 2, de viervoetige dieren
5) Het poeder dat overblijft als je slagtanden verbrandt helpt bij neusbloedingen, diarree, menstruatie en bloedende aambeien.
6) Waar de slurf voor dient en de inzet als vechtolifant.
7) A: Symboliek in de Middeleeuwen waren concrete dingen die verwezen naar het Hogere.
B: Het bloed: het bloed van de olifant symboliseert het bloeden van Jezus.
C: rode rozen, symbool van de liefde.
8
Hoofsheid: De aanbevolen gedragswijze die aan het hofleven werd vereist. Aan de hoven van vorsten verbleven vaak jongeren die de etiquette van het hofleven moesten leren. De regels voor correcte kleding, tafelmanieren, gesprekken voeren, omgang met andere mensen etc.
Minnelyriek: Gedichten en liederen waarin de hoofsheid en de liefde centraal staan.
Ridderroman: Verhalen, liederen of gedichten waarin het vooral draaide om ridderavonturen. Ze zorgden niet alleen voor vermaak maar zorgden dat de ridders weer nieuwe regels leerden voor gewenst en ongewenst gedrag. Ze brachten ook normen en waarden bij van de feodaliteit, het ridderschap en het hofleven.
Karelepiek: Verhalen, liederen of gedichten waarbij de avonturen van Karel de Grote en zijn vazallen central staan
Chanson de geste: Liederen over heldendaden. De meeste chanson de geste zijn geschreven enige tijd nadat de desbetreffende persoon is overleden. Daardoor zijn er vaak dingen verzonnen of overdreven om die persoon in beter daglicht te stellen.
Epische concentratie: Historische feiten over verschillende personen worden toegedicht aan één beroemd historisch persoon.
Arthurepiek: Verhalen, liederen of gedichten waarbij de avonturen van Koning Arthur of zijn vazallen centraal staan.
Queeste: ridderlijke zoektocht. De ridders verlaten het hof om in een niet-hoofse, gevaarlijke wereld de hoofse orde te herstellen.
9
1) Een hoofs man zal zich nooit slecht maar altijd zich altijd welopgevoed gedragen. Hij zal nooit een misstap begaan (regel 1 t/m 9)
2) Tegenovergestelde van hoofse lieden zijn dollemannen en boeren. Zij gieten drank uit schalen naar binnen, smaken als een varken bij het eten, rochelen onder het eten en snuit zijn neus in het tafellaken
3) Iemand van het hof hoort zich volgens bepaalde hoofse regel te gedragen, welgemanierd en goed opgevoed.
4) De hoofse wereld is goed, de onhoofse wereld slecht. Wie niet hoofs is, is een ongemanierde boer, die leeft in een ongeordende wereld. Daardoor lijkt de hoofse wereld alleen maar beter.
10
1) Eercultuur: de norm voor het gedrag lag in het aanzien dat men van andere ontving. De graadmeter voor het gedrag was niet het individuele geweten of een eigen norm.
In ‘Het daghet in den oosten’ helpen de edelmannen haar niet wanneer zij hen vraagt haar te helpen bij het begraven van haar overleden minnaar. Als zij dit wel zouden doen zouden zij de relatie van het meisje en haar minnaar erkennen. Dat mocht niet want het meisje was buiten de gemeenschap gevallen.
2) Ze verwijt hem grootspraak, hij had over haar opgeschept.
3) Hij had geen zelfbeheersing getoond door over zijn geliefde op te scheppen. Zelfbeheersing is belangrijk bij hoofsheid.
12
1)Typen, de positieve figuur is Lancelot, omdat hij een eervolle ridder was. En de negatieve figuur is de anonieme ridder, omdat hij het verkeerde voorbeeld geeft.
2) Lancelot versloeg de leeuwen die het hert hadden bewaak, en trok vol zelfvertrouwen samen met zijn jachthondje het bos in, om het hert met de witte voet te zoeken. Hij zag het hert en achtervolgde het samen met zijn hondje. Zijn hondje doodt het hert en Lancelot snijdt de begeerde witte voet af. Lancelot valt op de grond doordat hij ziek en vermoeid is. Er komt een ridder met een prachtig paard. Lancelot vraagt hem de witte voet naar de jonkvrouw te brengen, en haar te zeggen dat hij zwaar gewond in het bos ligt. Lancelot komt zo snel als mogelijk.
De jonkvrouw moet vooral niemand tot man nemen want Lancelot had zich ingespannen voor haar eer en deugd. De ridder moest dit gaan vertellen. Lancelot gaf de ridder de witte voet, maar de ridder sloeg Lancelot zo vreselijk dat hij zwaargewond was. De ridder was laf en slecht, hij ging naar de jonkvrouw en was opgetogen, want hij verwachtte nu wel koning te worden.
3) Hij handelt onhoofs en schandelijk door de zwaargewonde en weerloze Lanceloet aan te vallen. Lanceloet kan zich niet verdedigen. Dit is geen eerlijk gevecht tussen gelijken. De hoofsheid verlangde een correcte wijze van vechten. Dat is hier niet het geval, de anonieme ridder gedraagt zich ongemanierd, onbeschaafd.
4) Duidelijk wordt hoe een hoofse ridder zich (in het gevecht) diende te gedragen. De anonieme ridder is een voorbeeld van hoe het niet moet. Uit het vertellerscommentaar blijkt duidelijk het zeer negatieve oordeel over de handelwijze van de anonieme ridder. Een hoofse ridder vecht niet met een gewonde en weerloze.
5) Ja, het begint met de natuur.
6) De verteller zegt: 'Luister nu wat Lancelot deed'. Degenen die luisteren naar het verhaal worden aangesproken. Blijkbaar wordt het verhaal voorgelezen of voorgedragen (voorleescultuur). Aan het einde van het fragment zegt de verteller tegen het (luisterende) publiek: 'Wat zou het baten als ik lang van stof zou zijn?'.
14
Exempelen: korte vertellingen waarin een bepaald religious idee aan de hand van een concrete gegeven wordt verduidelijkt. Exempelen wekken op tot het christelijk geloof,. Ze worden vooral gebruiktbij preken voor het volk.
Legenden: Bij een legende draait het om een episode uit het leven van een helige waarin wonderlijke gebeurtenissen een belangrijke plaats innemen. Een belangrijke groep legende is geschreven ter ere van Maria, de Marialegende. De ‘Beatrijs’ is daar een voorbeeld van.
Heiligenleven: complete beschrijving van het leven van een heilige, ookwel hagiografie of vita genoemd.
16
1.Beatrijs verlaat het klooster, om met haar minnaar samen te leven.
“De liefde liep me onder de voet, zodat ik het wereldse dienen moet”.
“Ik raak al mijn verstand nog kwijt, als ik langer blijf in dit habijt”.
2.De elementen die typerend zijn voor het kloosterleven zijn vooral; metten zingen, samen op 1 zaal slapen, een habijt dragen, aan Maria bidden en solitair blijven.
3.A) Beatrijs schaamt zich omdat ze in haar ondergoed staat, en met een onbedekt hoofd.
B) Ik vind het begrijpelijk, omdat ze vroeger heel kuis waren, ze hadden elkaar nog nooit in ondergoed gezien, laat staan bloot.
Niet alle groepsgenoten hebben hier dezelfde mening over, mijn moeder bijvoorbeeld vind het niet normaal dat ze tegenwoordig haast bloot op tv te zien zijn. Grote verschillen maken dat de jeugd
over het algemeen meer vrijgevochten is als der ouderen, dus minder zedig en kuis. Zo verschuiven de normen steeds meer.
4. Beatrijs schaamt zich omdat ze in haar hemd staat, blootshoofds is én blote voeten heeft. Ze staat namelijk in boete en schandkleed. (Zowel van de kerkelijke als wereldlijke rechtbank). Je betaalde een boete blootshoofds en bij een ernstig vergrijp ging je barvoets. Werd men verbannen of terecht gesteld dan had men alleen een hemd aan.
5. De antwoorden komen bijna met elkaar overeen, alleen de blote voeten had ik niet opgeschreven. Ik dacht namelijk dat blote voeten niet zo een erge schande was, omdat we tegenwoordig vaak op blote voeten lopen.
6. Hoofdzakelijk vind je er kenmerken van een eercultuur in terug, omdat Beatrijs erg veel waarde hecht aan hoe ze gekleed is (niet in eerste instantie wat ze doet en uitdraagt).
7. Symboliek zoals de kleur wit voor reinheid en onschuld.
17
Patriciaat: stedelijke elite groep. Stuwende kracht op cultureel gebied.
Burgerideologie: brger moraal: hard werken, investeren, handelsgeest, eerbaar zijn en zelfstandigheid werden gepropageerd.
Abele spelen: kunstige hoofse middeleeuwse toneelspelen.
Sotternie: middeleeuwse klucht. Kort wereldlijk, humoristisch toneelstukje.
Standenliteratuur: In deze literatuur lag de nadruk op het gewenste burgerlijke gedrag.
Satire: hekeldicht. Daarin wordt iets bespot.
Prozaroman: niet dichterlijke stijl van een traditionele ridderepiek. De traditionele hoofse romans (voornamelijk ridderromans) werden aangepast aan het stedelijke publiek. De tekst werd omgezet in proza. Vaak werd alleen nog maar de kern van het verhaal gebruikt. Het verhaal werd opgedeeld in hoofdstukken en er werden afbeeldingen bij geplaatst.
Rederijkers: goed georganiseerde verenigingen die de literatuur beoefenden, zij hadden veel invloed.
Refrein: vorm van gedichten die uit minimaal vier strofen bestond, iedere strofen eindigde met een vast slotregel, de zogenaamde stok.
Acrostichon: gedicht waarvan de eerste letters van de versregels een naam vormen (b.v het Wilhelmus).
Boekdrukkunst: kunst van het boekdrukken in West-Europa. De boekdrukkunst is in de vijftiende eeuw uitgevonden.
20
1) Reinaert heeft Coppe (de dochter van Canticleer de haan) doodgebeten, er zal een lijkdienst worden gehouden. Haar overschot zal begraven worden met de hoogste eer.Coppe wordt in een kunstig graf gelegd, onder de lindebomen. Een tekst op de gladde marmeren plaat luidde: ‘Hier ligt Coppe, zij is dood. Hoe schoon scharrelde haar poot! Toen Reinaert haar de hals afbeet, deed dat haar familie leed’. Reinaert moest voor de koning verschijnen, en Bruun de beer ging hem dit vertellen. De koning waarschuwt Bruun voor Reinaert zijn streken. Waarop Bruun antwoordt: ‘Heer, wil dat niet noemen! Want God moge mij verdoemen als Rein mij durft te verlakken en ik hem niet terug zou pakken! Ik geef hem netjes lik op stuk; maakt u zich om mij niet druk!’.
2) Nobel veroordeelt Reinaert zonder eerlijke zaak tot de galg.
3) Het is geschreven in de 13e eeuw, toen de ridderliteratuur volop bloeide. De vos spot met alles uit de ridderwereld. De koning is zo begerig naar de niet bestaande schat waarover Reinaert spreekt, dat hij de vos gelooft en zijn trouwe vazallen afvalt. Bruun, die als boodschapper door de koning op pad wordt gestuurd om Reinaert op te halen, vergeet zijn opdracht als de vos over honing praat. De hovelingen worden gedreven door gulzigheid, wellust en honger naar macht en Reinaert maakt daar gebruik van om zijn doel te bereiken.
4 A) Grimbeert.
B) Belijn.
C) Cuwaerde, die is opgegeten door Reynaerde.
D) Het eind.
6 A) het verhaal van een hof dat ten onder gaat aan de doortrapte listen van een van zijn vazallen, maar meer nog door de corruptheid van het eigen stelsel.
B) De burgerij en het hofpubliek.
REACTIES
1 seconde geleden