Communication Orale Thema 1/3/4

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Mondelinge opdracht door een scholier
  • 5e klas havo | 765 woorden
  • 14 februari 2012
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer6.7
29 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
THEMA 1

*Andere opties    I = Zelf invullen
3. Het is lang geleden dat ik je gezien heb.    Il y a longtemps je ne t’ai pas vu.
4. Inderdaad, het is lang geleden.    C’est vrai, il y a longtemps.
5. Waar ben je deze zomer met vakantie geweest?    Tu es allé où en vacances d’été?
6. Ik ben voor twee weken naar Spanje geweest, en jij?*    Je suis allé en Espagne pour deux semaines, et toi?
7. Ik ga in de zomer niet weg. Ik ben thuis gebleven, m’n ouders werken. Hoe was je vakantie?    C’et été, je ne pars pas. Je suis resté à la maison. Mes parents travaillent. Tes vacances, c’etait comment?
8. Mijn vakantie was heel erg leuk. Wat heb je gedaan?*    J’ai eu de belles vacances. Et toi, qu’est-ce que tu as fait?
9. Ik heb geshopt en gezwommen.  Met wie ben je op vakantie geweest?    Moi, j’ai faire de shopping et j’ai nagé. Tu es allé en vacances avec qui?
10. Ik ben op vakantie geweest met mijn familie/ mijn ouders/mijn vrienden.    Je suis allé en vacances avec ma famille/mes parents/mes amis.
11. Hoe was het weer?    Quel temps faisait-il?
12. Het weer was mooi/warm/slecht.    Il faisait beau/chaud/mauvais.

De verkiezingen: wat doen de partijen voor jongeren?

Volg ons op TikTok

*6 Je suis resté(e) deux jours.
*8 C’etait super.

THEMA 3

*Andere opties    I = Zelf invullen
1. Het was een leuke vakantie in Zwitserland. Waar ga je volgend jaar naartoe?
C’était une bonnes vacances en Suisse. Où vas-tu l’année prochaine?
2. Ik ga niet terug naar Zwitserland. Ik denk dat ik naar Italië ga, en jij?     Je n’irai pas encore en Suisse. Je pense que j’irai en Italie, et toi?
3. Ik ga waarschijnlijk naar de VS. Wat ga je doen?    Je vais probablement aller aux États-Unis. Qu’est-ce que tu vas faire?
4. Wij gaan kamperen en monumenten bezoeken in Rome. Wat ga je doen in de VS?
On va faire du camping et visiter des monuments à Rome. Qu’est-ce que tu vas faire aux États-Unis?
5. Ik ga m’n broer opzoeken en we gaan naar de bergen (samen). Ga je samen met je ouders?    Je vais visiter mon frère et nous allons voir des montagnes. Tu vas avec tes parents?
6. Nee, ik ga samen met m’n vrienden. En jij?    Non, j’irai avec mest amis. Et toi?
7. Ik ga met m’n rijke tante mee.    Je vais aller avec ma tante riche.
8. Ik ben zeer jaloers!    Je suis très jalouse!
9. Ik heb heel erg zin om te vertrekken. Het wordt vast een droomreis.    Je suis très heureux de partir. Ça va être un voyage de rêve.
10. Ja, en je hebt nog een heel jaar om te plannen. Zullen we samen gaan zwemmen?    Oui, et tu as une année entire pour faire des plans. Voudras-tu faire de la notation ensemble?
11. Ja, dat is een goed idee!    Oui, c’est une bonne idée!

THEMA 4

*Andere opties    I = Zelf invullen
3. Ging het begin van het schooljaar goed?    La rentrée, ça s’est bien passée?
4. Ja, het is goed gegaan. Zit je in de vierde klas?    Oui, ça s’est bien passée. Tu es en seconde?
5. Ja, ik zit in de vierde. En jij, in welke klas zit jij?    Oui, je suis en seconde. Et toi, tu es en quelle classe?
6. Ik ook, ik zit in de vierde. In mijn klas zitten 25 leerlingen. Hoeveel leerlingen zitten er in jouw klas?    Moi aussi, je suis en seconde. Dans ma classe il y a vingt-cinq éléves. Il y a combien d’eléves dans ta classe?
7. Er zitten 20 leerlingen in mijn klas.    Il y a vingt éléves dans ma classe.
8. In mijn klas hangt een goede sfeer.    Dans ma classe il y a une bonne ambiance.
9. Mijn klas is leuk.    Je trouve que ma classe est sympa.
10. Welke vakken heb jij?    Quelles matières as-tu?
11. Ik heb frans en wiskunde. Wat zijn je lievelingsvakken?    J’ai français et maths. Quelles matières préfères-tu?
12. Mijn lievelingsvakken zijn frans en wiskunde. Hoeveel moderne vreemde talen heb jij?    Mes matières préférée sont français et anglais. Combien du langues vivants as-tu?
13. Ik heb twee moderne vreemde talen, frans en engels. Hoe zijn jouw leraren?    J’ai deux langues vivantes, français et anglais. Comment sont tes profs?
14. Over het algemeen zijn ze leuk.    Ils sont sympa et général.
15. Hoeveel lessen heb jij per week?    Tu as combien de cours par semaine?
16. Ik heb er 35 per week. En jij?    J’en ai trente-sinq par semaine.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.