Insomnia van J.C. Bloem

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Gedichtbespreking door een scholier
  • 5e klas vwo | 886 woorden
  • 23 mei 2001
  • 210 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
210 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Het gedicht zal voor velen een raadsel zijn wanneer zij dit gedicht onder ogen krijgen. Met deze analyse doe ik dan ook een poging om voor diegenen een waardevolle gids te zijn.
Als we kijken naar rijm kunnen we velerlei vormen uit dit mistroostige gedicht halen. Zo spreken wij hier van een gedicht dat eindrijm (‘slapen’ (reg. 1) rijmt op ‘geschapen’ reg. 4), volrijm (SLáPEN – GESCHáPEN) en omarmend rijm (bij eerste en tweede strofe). Het zogehete rijmschema is ABBA, ABBA, CDB, BDC.
VVMV, VMMV, MVM, MVM zijn de ‘geslachten’ van het eindrijm aan ’t einde van iedere regel.
Na enig speurwerk kan je de voorbeelden van assonantie en de alliteratie vinden in respectievelijk de regels 6 (“…of ze al dan niet wil baren”) en 7 (…”schrille stoot”).
De strofevorm (twee kwatrijnen (= octaaf) en twee terzetten ( = sextet) verraadt ons al wat de poëzievorm van dit gedicht is, nl. het klassiek sonnet. Het is echter géén zuiver exemplaar van het klassiek sonnet, want het wijkt (als het gaat om het rijmschema) enigszins af van het werkelijke rijmschema van het klassiek sonnet. Het rijmschema van de derde en vierde strofe is immers CDB en BDC (gespiegeld) in plaats van CDC en DCD.
Vaak is het zo (het is immers niet altijd het geval) dat bij een (klassiek) sonnet een zogenaamde chute, volta of wending die een tegenstelling aanduidt tussen de inhoud van hetgeen gezegd in de octaaf ten opzichte van het sextet. De chute wordt hier gebruikt om de ‘nabeschouwing’ (van de dood en de ‘voorbeschouwing’ van de dood van elkaar te scheiden.
Als we spreken over de vorm van een gedicht horen daar natuurlijk ook stijlfiguren bij. J.C Bloem heeft zijn best gedaan zo veel mogelijk van deze (soms lastig te ontdekken) stijlfiguren in zijn gedicht te verwerken. Zo begint hij al gelijk met een uitermate briljant (hyperbool) gevonden chiasme (kruisstelling):
“Denkend aan de dood kan ik niet slapen”
“En niet slapend denk ik aan de dood”
Maar dat is nog niet alles! Wat dacht U van repetitio (voorbeeld in regel 10: “Baren moet of als ze al dan niet wil baren”), een antithese (voorbeeld in regel 4: “En elk zijn is tot niet zijn geschapen”), een anafoor (Het woord ‘En’ wordt aan het begin van strofe 2 tot en met 4 telkens aangehaald) en alsof het allemaal nog niet genoeg is verwerkt Bloem een oxymoron (speciaal soort antithese) in strofe 12: “Is elk wezen zwager van de dood”.
Dit is een combinatie van twee in wezen tegenstrijdige begrippen. ‘Zwanger’ staat immers voor leven en is het tegenovergestelde van de (in dezelfde versregel genoemde) ‘dood’. Zo bevat de laatste strofe ook een oxymoron, nl. ‘de wieg’ (begin van het leven) tegenover ‘het graf’(einde van het leven).
Waarschijnlijk heeft Bloem zich voorl geconcentreerd op het verwerken van (zoveel mogelijk) stijlfiguren in zijn gedicht dan op eventuele vormen van beeldspraak. Je zou het woord ‘schoot’ in regel 11 een matafoor kunnen noemen. De schoot staat dan voor de buik waarin het kindje groeit. Zo zou je ‘wieg’ (regel 14) een metafoor kunnen noemen in de betekenis van ‘leven’ en zo is ‘het graf’ een andere betekenis voor ‘de dood’.
“Last but not least” kan nog gekeken worden naar de bladspiegel en de interpunctie. De bladspeigel is hier regelmatig en wat betreft de interpunctie valt alleen de door accolades benadrukte strijdkreet ‘te wapen’ op.
Wanneer je de inhoud nader gaat bestuderen kom je erachter dat dit gedicht nog mistroostiger is dan je aanvankelijk had gedacht. De ikpersoon in het gedicht piekert zich suf over het veelomstreden begrip ‘de dood’. Het leven heeft zo zijn loopje genomen en elk zijn is tot niet zijn geschapen (iedereen gaat een keer dood, waarna je er niet meer BENT). Om zichzelf en de anderen (de lezer bijvoorbeeld) nog onzekerder te maken schets hij/zij een ouderwetse oorlogssituatie: De twee vijandelijke tropen staan tegenover elkaar op het slagveld en op het moment dat de ‘doodsklaroenen schrille stoot’ klinkt (trompetgeschal om de bloedige strijd mee in te luiden) worden de soldaten (jong en oud) de dood ingejaagd.
En zo begint de dood: een zwangere vrouw die moet baren of ze dat nu wil of niet (het kindje is immers ‘groeiende in haar schoot’). ‘Elk wezen is zwanger van de dood’ (bij je geboorte ben je eigenlijk al gedoemd te sterven). ‘En het voorbestemde doel van’t paren is de wieg het graf’ betekent dat je geboren wordt om vervolgens weer dood te gaan.
De gebruikte vormaspecten dragen bij aan het beeld dat geschetst wordt van de dood en is daarom ook zeer functioneel. Het thema ‘de dood’ komt duidelijk naar voren in bijna elke versregel die je doorleest.
Het gedicht heeft een goede bijpassende titel ‘Insomnia (lat.)’, wat ‘slapenloosheid’ betekend (Latijn is en blijft verdomd handig bij het analyseren van gedichten).
De ikpersoon word uit zijn slaap gehouden door de gedachte aan de dood. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat hij niet durft te slapen in de angst dat hij nooit meer wakker zou worden.
Tot slot een eigen mening:

Ik heb veel respect voor de manier van dichten van J.C. Bloem. Het is erg knap hoe hij een behoorlijk aantal stijlfiguren kan verwerken in een 14-regelig gedicht. Een goede titel maakt het geheel compleet en heeft dit gedicht gemaakt tot iets waar je nog lang over na piekert….nadenkt.

REACTIES

R.

R.

Wat een prachtig gedicht, zoveel diepgang en emotie. Waarlijk geniaal hoe Bloem hier laat zien dat hij de primus inter pares is van de dichters.

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.