Wij hebben het thema dood gekozen, omdat iedereen wel iets te maken heeft gehad met de dood. Doordat iedereen hier wel iets mee te maken heeft gehad grijpen de gedichten mensen ook erg aan, we kunnen ons erin verplaatsen. Het thema dood bevat ook veel emotie, wat het makkelijker maakt om de gedichten goed voor te dragen, omdat je de emotie (als het goed is) snapt.
Inleiding
Wij hebben de volgende dichters gekozen :
- Jacobus Revius
- Ed. Hoornik
- Jean Pierre Rawie
- Adriaan Morriën
Jacobus Revius
Ikheb deze dichter gekozen, omdat er in de gedichtenbundel die op school lag een gedicht was die met de dood te maken had. Ik vond dit een mooi gedicht en besloot om meer te zoeken over deze dichter en zijn gedichten. Jacobus Revius bleek meerdere gedichten over de dood te hebben, wat goed uit kwam.
Jacobus Revius (Jakob Reef(f)sen) is geboren in Deventer in november 1586 en overleed op 15 november november 1658 te leiden. Geboren als Jakob Reef(f)sen en ook bekend onder de naam Jacques de Rèves. Jacobus was een Nederlands predikant, dichter, vertaler en (kerk)historicus. Hij organiseerde de oprichting van het Deventer Athenaeum Illustre en bewaakte de strikt calvinistische identiteit er van. Hij publiceerde overwegend Nederlandstalig werk.
Biografie
Jakob Reefsen werd geboren in Deventer en groeide op in Amsterdam. Hij studeerde theologie in Leiden (1604-1607) en Franeker (1607-1610), waarna hij nog een studiereis in Frankrijk maakte (1610-1612). Hier maakte hij kennis met de renaissance-poëzie die grote invloed zou hebben op zijn eigen dichtwerk.
Na korte benoemingen als predikant in Zeddam en Winterswijk, was hij van 1614 tot 1641 predikant in zijn geboortestad Deventer, die ook zijn studie had betaald. Revius woonde op de Stromarkt. Naast rector van het atheneaeum was hij bibliothecaris van de Deventer stads- en athenaeum biblotheek. In deze periode werkte hij mee aan de Statenvertaling en publiceerde hij zijn voornaamste gedichtenbundel, de Over-ysselsche Sangen en Dichten (1630), die een hoogtepunt van de Nederlandse barok vormt.
Eind 1641 werd hij regent van het Statencollege in Leiden. Dit was een internaat voor theologiestudenten die met een beurs studeerden. De taak van de regent was, naast het verzorgen van colleges, het houden van toezicht op de studenten zowel wat betreft hun studievorderingen als wat betreft hun persoonlijk leven. Zijn verhuizing naar Leiden plaatst hem in het hart van het theologisch en filosofisch debat van zijn tijd. In deze periode schreef Revius minder poëzie. Wel publiceerde hij een boek over de geschiedenis van Deventer Daventria Illustrata (1651) en polemiseerde hij heftig met zijn sub-regent Adriaan Heereboord over de in zijn ogen verderfelijke filosofie van René Descartes.
Jacobus Revius is een van de weinige 17e-eeuwse dichters wiens werk ook nu nog gelezen en gezongen wordt. In het Liedboek voor de Kerken zijn in gemoderniseerde spelling 7 gedichten van hem opgenomen. Zijn bekendste gedicht is het sonnet Hy droegh onse smerten, met de navrante eerste regel: "'t En sijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten".
In veel plaatsen zijn straten naar de dichter genoemd.
Ed. Hoornik
Ik heb deze dichter gekozen, omdat deze man de oorlog heeft meegemaakt. In een lijst van erkend Nederlandse dichters stond Ed. Hoornik ook. Ik ben gaan zoeken op deze naam en vond al gauw een paar gedichten met onder andere het thema de dood erin.
Biografie
Eduard (Ed) Jozef Antonie Marie Hoornik werd geboren in Den Haag op 9 maart 1910 en overleed op 1 maart 1970 te Amsterdam. Ed. Hoornik was een Nederlandse dichter, behorend tot de Amsterdamse school. Aanvankelijk was zijn werk sociaal-kritisch. Zijn latere werk is sterk getekend door zijn ervaring als overlevende van concentratiekamp Dachau, en heeft daarom vooral de confrontatie met de dood als thema. Naast gedichten schreef hij ook toneelstukken, romans en essays.
In 1929 begon Hoornik zijn journalistieke carrière bij het dagblad De Tijd, vanaf 1933 was hij redacteur bij het Algemeen Handelsblad. In 1934 trouwde hij met Elisabeth Nussbaum. Uit dit huwelijk kreeg hij drie dochters, het paar scheidde in 1957. Vanaf 1929 publiceerde Hoornik gedichten en verhalen; in 1936 verscheen zijn eerste gedichtenbundel Het Keerpunt.
Reeds voor de oorlog waarschuwde Hoornik tegen het nazisme, onder meer met het gedicht Pogrom, met de slotregel het is maar tien uur sporen naar Berlijn (1939; Steenen). Hoornik weigerde als literatuur-recensent van het Algemeen Handelsblad in bezettingstijd rekening te houden met de censuur (hij werkte en schreef onder de directe leiding van de nationaalsocialistische letterkundige en journalist Chris de Graaff), maar had een gezin met kinderen, waardoor het hem moeilijk viel ontslag te nemen. In de loop van 1942 dook hij toch onder. Zijn werk werd verboden. Op 19 augustus 1943 werd Hoornik samen met zijn vrouw, uitgever Bert Bakker en vrienden gearresteerd op een feest ter gelegenheid van de verschijning van de illegale dichtbundel Tweespalt.
Ed Hoornik werd overgebracht naar Kamp Vught en vandaar op 26 mei 1944 naar het concentratiekamp Dachau, waar hij 29 april 1945 door de Amerikanen bevrijd werd. Dachau heeft een blijvend stempel op hem gedrukt: Banger word ik voor mijn eigen wezen, Dachau schoof een raster voor mijn ziel (Ex Tenebris) en wie daarin opgenomen is geweest, zal de dood tot zijn dood met zich meedragen.
Na de oorlog was Hoornik redacteur kunst van Vrij Nederland. Vanaf 1954 was hij ook redacteur van het politiek-literaire blad De Gids. Tevens was hij vanaf het begin in 1958 tot zijn overlijden in 1970 verbonden aan het driemaandelijkse, Engelstalige tijdschrift Delta, a review of arts and thoughts in the Netherlands. Eerst als "editor" en vanaf 1966 eveneens als directeur van de "Delta International Publication Foundation", de uitgever van het tijdschrift.
Na zijn scheiding trouwde Ed Hoornik in 1957 met Mies Bouhuys, die over haar leven met hem het boek Het is maar tien uur sporen naar Berlijn schreef. Hoornik was bevriend met Gerrit Achterberg en Anna Blaman die het kort verhaal Ram Horna op hem inspireerde.
Enkele dichtbundels zijn:
- Het keerpunt (1936)
- Geboorte (1938)
- Mattheus (1938)
- Steenen (1939)
- Tweespalt (1943)
- Ex tenebris (1948)
- Het menselijk bestaan (1952)
- Achter de bergen (1955)
- De vis (1962)
- De overweg (1965)
Ed. Hoornik behoort tot het Avant –Garde en modernisme 1916 - 1930
De term modernisme verwijst hier in het algemeen naar de vernieuwing binnen de literatuur zoals die optrad in het interbellum (de periode tussen de twee wereldoorlogen) en meer in het bijzonder naar de stroming die het vernieuwende proza beschrijft tussen 1920 en 1940. Niet alleen binnen de literatuur maar ook bij de beeldende kunsten ontstonden na de Eerste Wereldoorlog allerlei experimentele kunststromingen die zich afzetten tegen bestaande traditionele opvattingen. Zo vond het expressionisme van schilders als Franz Marc en Permeke een tegenhanger in het Vlaamse literaire expressionisme van Paul van Ostaijen. Deze laatste zou evolueren naar dadaïstische dichtvormen, waarbij elke binding met de werkelijkheid lijkt weg te vallen, een vorm die getypeerd wordt door een zeer vrije typografie en bladspiegel.
In de periode 1920-1940 schreven een aantal auteurs die weliswaar tot het modernisme gerekend worden, maar dan van een soort dat niet-avant-gardistisch is: Carry van Bruggen met haar scherpzinnig analyserende romans, de literaire broeders Menno ter Braak en E. du Perron met essayistiek en ander proza, en de sonneterende Martinus Nijhoff als advocaat van het gewone woord in de moderne poëzie. Tijdschriften die tijdens het interbellum toonaangevend waren, zijn Forum (1932-1935), waarvan ter Braak samen met Du Perron de redactie aanvankelijk aanvoerde, en Criterium dat in 1940 werd opgericht door jonge literators. Bertus Aafjes werkte er voor, alsook Anton van Duinkerken en Ed. Hoornik.
Jean Pierre Rawie
Jean Pierre (oorspronkelijk: Jan Pieter) Rawie is geboren in Scheveningen op 20 april 1951. Hij is een Nederlands dichter en vertaler.
Biografie
Rawie werd geboren te Scheveningen. Drie jaar na zijn geboorte, in 1954, verhuisde het gezin Rawie naar Winschoten. In 1970 verhuisde Rawie naar de stad Groningen om daar talenstudies te gaan volgen. In 1975 werd hij medewerker van het tijdschrift De nieuwe Clercke, onder het pseudoniem Albert Zondervan dat hij deelde met Driek van Wissen.
In 1976 publiceerde hij, samen met Driek van Wissen, het duo-debuut De match Luteijn-Donner. Dit werk had als subtitel een schaakcursus in twee maal twaalf sonnetten. Verzorgd door Jean Pierre Rawie en Driek van Wissen. Door beide auteurs wordt dit werk niet genoemd in hun verzameld werk.
In 1979 maakte hij zijn solodebuut met Het meisje en de dood waarna in 1982, na een korte maar intensieve ziekenhuisopname, Intensive care volgde. In datzelfde jaar werd hij nationaal bekend door zijn optredens in het televisieprogramma van Sonja Barend.
De bundel Kwade trouw kwam uit in 1986, en in 1989 werd hem de Wessel Gansfortprijs toegekend. Met Woelig stof uit datzelfde jaar kreeg hij erkenning van de literaire kritiek.
In 1990 verscheen sonnetten, een bibliofiele uitgave. In 1992 verscheen Onmogelijk geluk, zijn grootste verkoopsucces. in 1997 verscheen de vertaling van Vier gedichten van Aleksandr Blok. In 1999 verschenen Geleende tijd en Gedeeld verleden (bibliofiel) en in 2004 Verzamelde verzen.
In zijn woonplaats Groningen, maar ook daarbuiten, staat Rawie bekend om zijn flamboyante levensstijl. In 1987 werd hij met een beschadigde alvleesklier door overmatig drankgebruik en een longontsteking opgenomen in een ziekenhuis en verkeerde hij drie maanden op de grens van leven en dood. Hierna leek Rawie aanvankelijk zijn leven enigszins te hebben gebeterd, wat volgens sommige critici zijn werk ten goede kwam.
Met Annie M.G. Schmidt, Nel Benschop en Toon Hermans behoort hij tot de best verkopende dichters van Nederland. Zinnen uit zijn werk duiken vaak op in rouwadvertenties.
Charlotte Köhler Prijs
In 2008 ontving hij de Charlotte Köhler Prijs, een driejaarlijkse oeuvreprijs voor auteurs, bestaande uit 18.000 euro. De prijs wordt afwisselend toegekend aan een auteur van toneelwerk, poëzie en proza. De jury schreef over zijn werk: "De milde toon, doortrokken misschien van ironische momenten, kan de ernst van de eeuwige thema’s niet verhullen (…) en past naadloos binnen de tijdloze, klassieke thematiek, die vanaf het begin de poëzie van Rawie heeft beheerst: liefde, dood, ontzegging en gemis. Het getuigt ook van moed om als dichter zulke door de eeuwen heen zogenaamd platgetreden paden te gaan. Klassiek, tijdloos, zeker, maar hij verwoordt die thema’s in een keur van nieuwe en somtijds verrassende variaties."
Bibliografie:
De match Luteijn-Donner: een schaakcursus in twee maal twaalf sonnetten (samen met Driek van Wissen), 1976
Het meisje en de dood, 1979
Intensive care, 1982
Dartele dactylus; ollekebollekes nieuwste verzameling metrisch plezier (met Driek van Wissen,Drs. P en Ivo de Wijs), 1984
Kwade trouw, 1986
Oude gedichten. Het meisje en de dood. Intensive Care. Kwade trouw. Liederen in opdracht. Vertalingen, 1987
Woelig stof, 1989
Sonnetten, 1990
Onmogelijk geluk, 1992
Gene zijde, 1997
Geleende tijd, 1999
Gedeeld verleden, 1999
We hebben alles nog te goed - de mooiste liefdesgedichten, 2001
Verzamelde verzen, 2004
De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag, 2012
Adriaan Morriën
Adriaan Morriën is geboren in Velsen op 5 juni 1912 en kwam te overlijden op 7 juni 2002 te Amsterdam. Hij was een Nederlands dichter, essayist, vertaler en criticus.
Biografie
Morriën debuteerde in 1935 met een gedicht in Forum. Zijn eerste dichtbundel (Hartslag) verscheen in 1939. Na de Tweede Wereldoorlog werkt hij vooral aan vertalingen, literaire beschouwingen en recensies voor onder andere Het Parool. Hij was een aantal jaar docent Frans en werkte bij het Instituut voor Vertaalkunde van de Universiteit van Amsterdam. Hij was betrokken bij de oprichting van het Fonds voor de Letteren. Als redacteur van een aantal literaire tijdschriften (onder andere Tirade), beoordeelde hij manuscripten. Ook was hij adviseur van de uitgeverijen G.A. van Oorschot en De Bezige Bij. Een aantal belangrijke schrijvers, onder wie Harry Mulisch, Gerard Reve en W.F. Hermans, werden door hem 'mede-ontdekt'.
Adriaan Morriën vertaalde onder meer werken van Albert Camus, Heinrich Böll, Sigmund Freud, Erich Kästner, Choderlos de Laclos (Les liaisons dangereuses), Guy de Maupassant en Pauline Réage (Histoire d'O).
Morriën was lid van het Republikeins Genootschap, maar toch werd hij in 1999 benoemd tot Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Morriën was de vader van twee dochters: de kunstenaressen Adriënne en Alissa Morriën, die sinds de jaren '80 samenwoonden met het echtpaar Marte Röling en Henk Jurriaans.
Bibliografie
1939 - Hartslag (gedichten)
1942 - Landwind (gedichten)
1944 - Afscheid van Lida (novelle)
1945 - Luchtalarm (gedichten)
1946 - Het vaderland (gedichten)
1951 - Een slordig mens (verhalen)
1954 - Vriendschap voor een boom (gedichten)
1955 - Een bijzonder mooi been (verhalen)
1955 - De gruwelkamer van W.F. Hermans, of Ik moet altijd gelijk hebben
1956 - Kijken naar de wolken (gedichten)
1957 - Alissa en Adrienne
1959 - Concurreren met de sterren (literatuurbeschouwingen)
1960 - Verzen van een vader (gedichten)
En nog vele anderen.
Zijn laatste werk (wat bekend is) is Lotus-brieven. Het verslag van een betovering (brievenbundel) uit 2001
De gedichten
Jacobus Revius
Kinder-moord
Toen de gekroonde wolf de schaapkens nieuw-geboren
Met zijne wrede muil te Bethlehem verslond,
Een klagelijk geschrei steeg van der aarde grond
En kwam ten hemel in voor Gods gerechte oren.
Een vliegende gezwerm der engelen verkoren
Ontving de kleine hoop gepletterd en doorwond,
En nam de witte ziel van hare rode mond
Die stellend' onbesmet Gods aangezicht te voren.
Hoe kort was hare tijd in droevig tranen-dal!
Hoe groot is hare vreugd die eeuwig duren zal!
Hoe loven zij de Heer haar gonstige weldader!
Zij gingen haastlijk in 't leven door de dood,
Gerukt onverwacht uit hares moeders schoot,
Gedragen in de schoot van hare liefste Vader.
Zalige dood der kinderen
Gezegend is de dood der kinderkens genettet
In Christi bloed en Geest van 't aangeboren kwaad.
Zij sterven onbelast van wrevelige daad,
Des werelds ijdelheid en heeft ze niet besmettet.
Haar lichaam in de rust wel vroege werd gezettet,
De ziel van waar ze kwam terstond weer henen gaat,
Zij zien van Godes Zoon het minnelijk gelaat,
Ontbonden van wat hier de zaligheid belettet.
Gelukkiger dan wij, die 't kranke vlees en bloed
In zonden ongeteld doet snevelen de voet
Zo lange wij, helaas! in deze hutte wonen.
O kleine schaar, in eer de engelen gelijk
Wel haaste wordt gij groot in 't zoete hemelrijk;
Want kinders hebben daar het recht van oudste zonen.
Hij droeg onze smerten
’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten,
noch die verradelijk u togen voor ’t gericht,
noch die versmadelijk u spogen in ’t gezicht,
noch die u knevelden, en stieten u vol puisten,
’t en zijn de krijgslui niet die met haar felle vuisten
den rietstok hebben of den hamer opgelicht,
of het vervloekte hout op Golgotha gesticht,
of over uwen rok t’saam dobbelden en tuisten :
ik ben ’t, o Heer, ik ben ’t die u dit heb gedaan,
ik ben de zware boom die u had overlaân,
ik ben de taaie streng daarmee gij gingt gebonden,
de nagel en de speer, de gesel die u sloeg,
de bloedbedropen kroon die uwe schedel droeg :
want dit is al geschied, eilaas ! om mijne zonden.
Ed. Hoornik
In memoriam J. Slauerhoff
Als een die nooit zijn straf uitzit, hoor ik de regen
achteloos-eentonig vallen op het huis;
waar, in welke haven, heb ik zo gelegen,
liggen luisteren, reedloos, naar het zeegeruis?
Hopend, dat een vrouw, wier onvervulde leven,
aan het mijne korten tijd zou zijn verwant,
tot het wéér een sleur werd, bij mij was gebleven,
mij dan gaan zou verlaten, schijnbaar nonchalant.
Ik wilde…
Ik wilde bij de dood belet aanvragen,
hij deed zelf open en hij liet mij in.
'Er lang omheen praten heeft weinig zin;
ik kom hier', zei ik, 'om je uit te dagen'.
Hij glimlachte: je komt dus uitstel vragen;
kan ik je dienen, een glas port of gin?
''t Is mij hetzelfde', zei ik, 'schenk maar in'.
'En nu muziek, daar staat de grammofoon,
een dodenmars, dat ben je zo gewoon,
als je op straat loopt en daar loopt te azen.'
- Geen treurmars speel ik zonder eerbetoon. -
Hij schonk mij in; wij stootten met de glazen.
'Kies nu de naald uit', riep ik in extase.
Tot de doden
Wij kunnen U niet meer bereiken
Wij komen een zintuig te kort
Wij leggen ons neer bij feiten
Dat gij minder en minder wordt
De enkele keren dat ge
In dromen nog ons verschijnt
Wordt ge al ijler en ijler
Tot ge voor altijd verdwijnt
Straten houden uw namen
Voor heden en morgen in stand
Maar onze kinderen brengen
Ze niet meer met u in verband
Het land ligt nog net als het toen lag
Van polder tot polder te kijk
De mensen die er in wonen
Blijven zichzelven gelijk
Maar éénmaal per jaar is de stilte
Tot de hemel toe van u vervuld
En belijden wij zonder woorden
Onze dankbaarheid, onze schuld
Jean Pierre Rawie
Ten leste
Ik weet niet welke weg je neemt;
de sterren gaan hun baan ten einde
en straks is mij het dichtstbijzijnde,
het langste gewetene weer vreemd.
Maar wat bestond aan zon en maan
en wisseling van de getijden,
het was alleen opdat wij beiden
elkander niet zouden ontgaan.
Wij worden nu nog slechts door tijd
en ruimte van elkaar gescheiden,
maar sta mij op het eind terzijde
als ik de einder overschrijd.
Wij hebben alles nog te goed
wat ons het leven heeft ontnomen:
uit welke verten ook, wij komen
elkaar ten leste tegemoet.
Nog
Mijn hartslag stokte, en met korte kramp
schoot mij hoe sterfelijk ik ben te binnen.
Ik moet mij steeds meer op de dood bezinnen,
hoe vaster ik mij aan het leven klamp.
Dat eenmaal zo het einde zal beginnen
is in het licht van wat er was geen ramp,
maar toch: er valt onder de kleine lamp
nog zoveel onontgonnens te ontginnen.
De aarde is nog ongeëvenaard;
er liggen nog oneindige domeinen
waarover deze lamp moet schijnen braak;
en slechts met de gedichten die ik maak
maak ik de wereld woord voor woord de mijne,
en breng ik het geschapene in kaart.
Sterfbed
Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud,
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.
Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.
Wij volgen één voor één hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten
zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad
Adriaan Morriën
Begrafenis
Een lijkstoet gaat voorbij mijn raam,
Langzaam alsof het nacht is of mistig,
alsof men op de tast naar een graf zoekt
Maar buiten de stad is het al gedolven.
De doodgravers wachten zoals men een gast wacht
die dodelijk ziek is of niet kan praten.
Voorzichtig tillen zij hem uit zijn praalkoets.
Eerbiedig laat men hem neer in zijn graf:
Een lift, niet omhoog maar omlaag in de aarde,
diep in de onderwereld van zielen en bloemen.
Uitvaart
Weer een begrafenis.
Weer met een tram of een trein
naar een oord waar het lichaam
van een beminde wordt verdoezeld.
In je jas, als etui,
Loop je achter de baar aan.
Overal tocht het omdat de poort
van het graf op een kier staat.
Op klaarlichte dag verdoezeld,
terwijl de hemel afzijdig toeziet,
de vogel zicht nestelt in zijn gezang
en spaarzame tranen wellen
afscheid
Eens op een avond ,toen ik haar naar huis bracht,
stonden we pratend voor het tuinhek stil.
Ik voelde nog haar zoenen op mijn mond
en zag het lichaam, dat ik tot in schemer
en duister had bemind, vlak voor mij staan
En loom zijn en verzadigd van mijn teerheid .
Ik was verdrietig om wat weer voorbij was
en langzaam voelde ik een zwijgen in mij groeien
dat mij mijn moed ontroofde om van haar te gaan
weg in de leegheid van de straten naar mijn huis.
Ik zag haar in het licht van de lantaren
over iets anders dan ons samen wezen praten
met al het stille en lieve van dat samenzijn.
Ik wilde haar iets onherroepelijks laten,
van liefde of van weemoed of van beide…
Ik zag bloemen op haar zomerjurk,
Ineens de bloemen in hun kleine tuin.
Toen voelde ik mijn aanwezigheid verwijderen…
Ik was het dat in het donker wachtte,
de koele kamer, ’t bed, haar overnachten,
haar leed, haar opstand en haar zachtste groei,
de rust der bomen voor de oude huizen,
de avondwind die langs de gevels woei.
Analyse gedichten
Dichter 1: Jacobus Revius
Hij droeg onze smerten
’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten, A
noch die verradelijk u togen voor ’t gericht, B
noch die versmadelijk u spogen in ’t gezicht, B
noch die u knevelden, en stieten u vol puisten, A
’t en zijn de krijgslui niet die met haar felle vuisten A
den rietstok hebben of den hamer opgelicht, B
of het vervloekte hout op Golgotha gesticht, B
of over uwen rok t’saam dobbelden en tuisten : A
ik ben ’t, o Heer, ik ben ’t die u dit heb gedaan, C
ik ben de zware boom die u had overlaân, C
ik ben de taaie streng daarmee gij gingt gebonden, D
de nagel en de speer, de gesel die u sloeg, E
de bloedbedropen kroon die uwe schedel droeg : E
want dit is al geschied, eilaas ! om mijne zonden. D
Ik heb dit gedicht gekozen, omdat dit gedicht het meest makkelijk te vertalen is in vergelijking met de andere twee gedichten van deze dichter.
Ik vind dit een mooi gedicht, omdat zodra je het leest je gelijk weet waar het over gaat.
Het gedicht bevat wel veel oude woorden, wat de beeldspraak uitleggen moeilijker maakt.
Vorm
Metrum: Er is sprake van een antimetrie en het is voornamelijk een trochee.
Rijmschema: ABBA ABBA CCD EED. Het is dus vooral gepaard- en omarmend rijm.
Soort rijm: Er wordt gebruik gemaakt van eindrijm (kruisten & puisten, gericht & gezicht, vuisten & tuisten). Ook is er in dit gedicht assonantie, namelijk in de eerste strofe verradelijk en versmadelijk en togen en spogen.
Strofenbouw : Dit is een vormvast gedicht en het is een kwatrijn en terzine.
Regellengte: De regels zijn ongeveer even lang met vooral de begin en eind zinnen die er een beetje uitschieten. Elke regel bevat tussen de 8 en 13 woorden ( ’t meegerekend).
Inhoud
Beeldspraak
Verklaring voor de beeldspraak in het gedicht:
noch die u knevelden, en stieten u vol puisten
Stress kan voor puisten zorgen, maar in dit gedicht wordt er waarschijnlijk bedoeld dat zijn lichaam niet meer volmaakt werd of iets in de richting dat zijn lichaam zwakker werd.
den rietstok hebben of den hamer opgelicht
Er kwam iets aan bod wat hem erg getroffen heeft, de hamer werd opgelicht, er werd iets belicht.
of het vervloekte hout op Golgotha gesticht
Golgotha is de heuvel waar volgens de evangeliën Jezus van Nazareth gekruisigd is. Het vervloekte hout is het kruis waar hij aan hangt.
ik ben de zware boom die u had overlaân
De zware boom in deze regel slaat op de boom, waar het hout van het kruis vandaan komt, de schrijver zegt hiermee dat hij geholpen heeft het kruis te maken/de reden van het kruis is.
ik ben de taaie streng daarmee gij gingt gebonden
De schrijver zegt hier dat hij het touw is dat hem vast hield aan het kruis, dat hem niet liet gaan.
Waarschijnlijk zijn de bovenstaande cursief gedrukte zinnen allemaal metaforen, omdat er niet echt iets vergeleken wordt, maar er wordt wel gezegd dat de ik persoon een voorwerp is.
Stijlfiguren
Er is in dit gedicht sprake van parallellisme, want in de eerste strofe wordt het woordje “noch” vaker herhaald, in de tweede strofe kom het woordje “of” twee keer voor, in de derde strofe is het woordje “ik” drie keer geschreven en in de kaatste strofe wordt het woordje “de” ook tweemaal herhaald.
Thema
In dit gedicht komen de thema’s verraad, spijt en dood voor. Verraad is te zien aan de eerste zin van de derde strofe, spijt is te zien aan de laatste regel van de vierde strofe. In deze strofe wordt duidelijk dat hij het niet kwaad bedoeld heeft, spijt is dan misschien niet de juiste verwoording voor dit thema, maar schuld is al een betere verwoording. Het thema dood is te lezen in de tweede regel van de vierde strofe, hierin wordt duidelijk dat zijn schedel bloed draagt en meestal leidt bloed tot de dood.
Betekenis
Dit gedicht gaat over Jezus die gekruisigd werd en dat wij, de mensen, daar de reden voor waren. In dit gedicht is de ik persoon onrustig en hij voelt zich schuldig, hij heeft namelijk een paar zonden begaan en hij vraagt hier om vergeving.
Dichter 2: Ed. Hoornik
Ik wilde…
Ik wilde bij de dood belet aanvragen, A
hij deed zelf open en hij liet mij in. B
'Er lang omheen praten heeft weinig zin; B
ik kom hier', zei ik, 'om je uit te dagen'. A
Hij glimlachte: je komt dus uitstel vragen; A
kan ik je dienen, een glas port of gin? B
''t Is mij hetzelfde', zei ik, 'schenk maar in'. B
'En nu muziek, daar staat de grammofoon, C
een dodenmars, dat ben je zo gewoon, C
als je op straat loopt en daar loopt te azen.' D
- Geen treurmars speel ik zonder eerbetoon. - C
Hij schonk mij in; wij stootten met de glazen. D
'Kies nu de naald uit', riep ik in extase. D
Ik heb dit gedicht gekozen, omdat dit gedicht iets mysterieus heeft. Het is de moeilijkheid dat een uitdaging is. Er is weinig gebruik gemaakt van moeilijke of oude woorden, wat het vertalen makkelijker maakt, dan wanneer het op een oude manier geschreven was.
Vorm
Metrum: Er is sprake van antimetrie.
Rijmschema: ABBA ABB CCD CDD. Het is dus vooral gepaard- en omarmend rijm.
Soort rijm: Er wordt gebruik gemaakt van eindrijm (aanvragen & dagen, in & zin, dagen & vragen). Er wordt hier geen gebruik gemaakt van assonantie noch alliteratie.
Strofenbouw (vormvast of vrijvers): Dit is een vormvast vers en er is sprake van kwatrijn en terzine.
Regellengte: de regels zijn ongeveer even lang en elke regel bevat tussen de 6 en 10 woorden.
Inhoud
Beeldspraak
Verklaring voor de beeldspraak in het gedicht:
Een dodenmars, dat ben je zo gewoon
Deze persoon is op weg naar de dood wordt hier gezegd.
Als je op straat loopt en daar loopt te azen
Deze persoon probeert voedsel te vinden om te overleven, misschien zelfs wat hulp.
‘Kies nu de naald uit’, riep ik in extase
De dood moet besluiten of hij deze persoon wel of niet meeneemt. Deze persoon zegt zelf in extase te zijn, hij is zichzelf even niet door de toestand van verrukking. Hij moet het weten of hij dood gaat of niet en wilt niet langer lijden.
Waarschijnlijk zijn de cursief gedrukte zinnen allemaal metaforen, omdat er de persoon een dodenmars zou zijn, wat niet echt een vergelijking is. Wel wordt de dood hier als een persoon gezien.
Stijlfiguren
Alles wordt een beetje overdreven in dit gedicht, daarom is het een hyperbool, ook al is dat niet altijd even duidelijk te merken.
Thema
In dit gedicht zijn de thema’s verboden middelen en de dood natuurlijk. Verboden middelen, omdat de dood hier de spuit moet uitkiezen. De spuit verwijst naar het laten leven of het laten dood gaan van de ik persoon in dit gedicht. Het thema dood spreek voor zich. De hoofdpersoon komt uitstel vragen van de dood en daar draait het gedicht eigenlijk om.
Betekenis
Dit gedicht gaat over een persoon die vermoedelijk aan de drugs is of al zijn geld is verloren.
In het gedicht worden dingen gezegd zoals op straat lopen azen, wat kan verwijzen naar de hoofdpersoon geen geld of geen eten heeft. Het gebruik van drugs komt door het woord spuit, dat in de laatste regel staat. Ook wordt er gezegd dat hij in extase was, dus zo enthousiast dat hij zichzelf niet was. Dit kan duidelijk maken dat hij al aan de drugs was.
De hoofdpersoon weet dat hij niet goed aan het leven is en dat de dood hem binnenkort “komt ophalen”, daarom gaat hij uitstel vragen. Als de hoofdpersoon wel dood zal gaan binnenkort zou hij het niet erg vinden, omdat hij zijn leven wel heeft geëerd (dit valt op te maken uit de eerste regel van de vierde strofe).
Dichter 3 : Jean Pierre Rawie
Sterfbed
Mijn vader sterft, als ik zijn hand vasthoud
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.
Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.
Wij volgen één voor één hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten
zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad
Vorm
Metrum: het is een sonnet, want het is 2 x 4 regels en 2 x 3 regels. De Volta komt na de octaaf (2x4) . Het is een jambische pentameter want het is vijf keer jambe.
Rijmschema: ABBA BAAB CDC DCD
Beeldspraak: - Metafoor ,Regel 8 : “het zelfde pad volgen” ze bedoelen met pad het leven, hier is dus het leven vervangen door het pad.
- Regel 10 , dezelfde maat gemeten. Ze bedoelen hier met maat gemeten de dood. Hier is dus de dood vervangen door maat gemeten.
Stijlfiguren: -Regel 3 , in deze regel worden hij en ik tegenover elkaar gezet ( Ik zoek naar woorden maar hij kan niet spreken) dus is het een tegenstelling.
- Assonantie : schud kussens
- Alliteratie : R.6 krachteloze hand in klauwt en R. 13 weg……geweten
Regellengte: Er is duidelijk verschil te zien tussen de regels. De regels bevatten tussen de 6 en 9 woorden.
Thema
Het gedicht gaat tegelijkertijd over de dood van een vader en over de kringloop van het leven. De vader sterft, dat staat al in de eerste zin. In het octaaf wordt de gedachte breder getrokken: iedereen zal sterven en de zoon is in een kringloop beland: hij zit nu bij zijn vader, zoals die bij zijn eigen vader zat.
Betekenis
De vader gaat dood. In het octaaf beschrijft de verteller hoe de stervende man eruit ziet: zijn botten steken door de huid heen, hij is benauwd en zijn hand is krachteloos. De zoon voelt zich nog steeds een kind van de man, hoewel hij zelf allang volwassen is. Ook merkt hij dat hij nooit een perfect kind kan zijn: hij blijft voor altijd in gebreke.
In het laatste gedeelte gebeurt er iets wonderlijks: eerst volgt een algemene bespiegeling op de kringloop van het leven: iedereen moet sterven en de zoon wordt vader. De vader van de verteller was de zoon die bij zijn stervende vader zat en de huidige zoon zal eens op zijn sterfbed liggen.
Het einde van het gedicht is ontroerend: ineens verschuift het perspectief opnieuw en zijn we terug bij de zoon, die zich realiseert dat hij niets voor zijn vader kan doen: de liefde voor zijn vader is machteloos en de vader kan niet weten hoe veel de zoon van hem houdt: de dood is onvermijdelijk en de man is al te ver heen om te communiceren met zijn zoon. De mens is machteloos tegenover de dood.
Dichter 4 : Adriaan Morriën
Uitvaart
Weer een begrafenis.
Weer met een tram of een trein
naar een oord waar het lichaam
van een beminde wordt verdoezeld.
In je jas, als etui,
Loop je achter de baar aan.
Overal tocht het omdat de poort
van het graf op een kier staat.
Op klaarlichte dag verdoezeld,
terwijl de hemel afzijdig toeziet,
de vogel zicht nestelt in zijn gezang
en spaarzame tranen wellen
Vorm
- Drie strofes, drie keer vier regels. Geen onregelmatigheden
Metrum: geen vast metrum. In het begin vaak een dactylus Weer een be Gra fe nis), maar later verdwijnt die dactylus weer. wel vaak twee keer en beklemtoonde lettergreep in een regel .
Voorbeeld:
WEER een beGRAfenis
Weer met een TRAM of een TREIN
Etc.
Rijmschema: geen rijm.
Strofenbouw: Vrij vers
Regellengte: De regels verschillen qua lengte en ook het aantal woorden per regel verschilt enorm. De regels bevatten tussen de 3 en 7 woorden.
Inhoud
Beeldspraak
Verklaring voor de beeldspraak in het gedicht:
- R. 4 “ verdoezeld” metafoor voor begraven. Het lichaam wordt door de mensen onder de grond gestopt, dus als het ware weggemaakt.
- “ in je jas als in etui” = vergelijking met als. Je jas (origineel) is als een etui (beeld). Kennelijk zit iedereen goed ingepakt, bijvoorbeeld vanwege de kou. (In .3 wordt gesproken over “ tocht”. Dus door de koude wind heef men de jassen stijf dichtgeritst.
- De poort van het graf: vergelijking met van . Het origineel (graf) wordt vergeleken met een poort (beeld). De overledenen gaat als het ware naar een andere wereld (bijvoorbeeld de hemel of de hel.) Toch komt er ook kou vanuit die andere wereld: het tocht vanuit de wereld naar deze. Hierdoor hebben we het koud.
- De poort van het graf staat op een kier: metafoor: we voelen de koude “ tocht” van de dood vanuit het graf. Iedereen gaat dood, dus we voelen al dat de dood ons boven het hoofd hangt. De “ tocht” is dus de dreiging van het feit, dat we weten dat wij ook allemaal dood zullen gaan.
- R. 10 Terwijl de hemel afzijdig toeziet: personificatie. De hemel doet niet mee, is dus afzijdig, maar kijkt als het ware toe. De hemel is niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk: God houdt zich stil, doet niets terwijl de mensen sterven, kijkt alleen maar toe.
- De vogels nestelt zich in zijn gezang: metafoor: de vogel zingt en vormt daarmee een knus “ nestje”. Dus hij zingt om zich thuis te voelen en om niet verdrietig te zijn.
Stijlfiguren
Herhaling: weer een begrafenis, weer met een tram of een trein
- Herhaling: verdoezeld. Deze herhalingen geven aan dat het sterven telkens opnieuw gebeurt. De verteller van het gedicht zit als het ware in een sleur van begrafenissen. Telkens opnieuw moet hij erheen, steeds vaker nu hij zelf ouder wordt.
- Alliteratie. Trein en tram. Dit geeft aan dat de sleur of de routine zo groot is, dat et de verteller om het even is of hij met de trein of de tram gaat: het vervoersmiddel verschilt poer keer, maar het principe blijft hetzelfde: iemand is dood en die moet begraven worden.
- Paradox: “op klaarlichte dag verdoezeld” (r. 9) Het verdoezelen vindt meestal in het duister plaats, hier gebeurt het op klaarlichte dag, terwijl iedereen het kan zien. Dit laat de absurditeit van een begrafenis zien, want iedereen weet dat het lijk nog bestaat, hoewel het onder de grond is verstopt. Tegelijk toont het aan dat de dood een groot raadsel is. Het is bijna als een goocheltruc: iedereen staat erbij en kijkt ernaar, maar niemand weet waar het konijn (of in dit geval het lijk) gebleven is.
- Assonantie: “spaarzame tranen” . De herhaling van de ‘ a’ onderstreept dat de verteller en de andere bezoekers weinig moeten huilen. Tranen wellen wel degelijk op, maar ze zijn slechts spaarzaam. Het sterven heeft zo vaak plaatsgevonden, dat niemand meer echt moet huilen. Het begraven is een routine.
Thema
Het gaat over de uitvaart , want hij beschrijft onder andere hoe je er heen komt (met de trein en met de tram) en hij beschrijft hoe je naar het graf toe loopt (achter de baar aan)
Betekenis
Het gedicht gaat over de sleur van begrafenissen. De verteller moet weer naar een begrafenis, zoals zo vaak. Hij herhaalt het woordje weer zelfs. Ook een ander woord, “ verdoezeld” herhaald hij, zoals zich de teraardebestelling in feit ook herhaalt. De verteller houdt van degene die begraven wordt (het is een “ beminde”). Het is een koude dag, zodat de verteller zichzelf heeft ingepakt als een pen in een etui. Toch voelt hij de koude rillingen als hij aan het graf denkt. Hij verbaast zich over het ritueel van de begrafenis, die een “ verdoezeling” op klaarlichte dag is. Verder stelt hij vast dat de wereld gewoon doordraait: de hemel houdt zich afzijdig en kijkt alleen maar toe en de vogel zingt een lied. Hij moet een heel klein beetje huilen.
Literatuurlijst
- De Wikipedia site (Nederlands)
- Gedichten.nl
- Kerknet.be
- Adriaan Morriën verzamelde gedichten
- wikipedia, Enny de Bruijn, Eerst de waarheid, dan de vrede: Jacob Revius 1586-1658, Boekencentrum, 2012.
REACTIES
1 seconde geleden