de zelfmoordenaar

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Gedichtbespreking door een scholier
  • 6e klas vwo | 1233 woorden
  • 26 december 2015
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 8
27 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

De Zelfmoordenaar


  1. Analyse van de vorm

    1. Strofebouw/poëzievorm

      Het gedicht bestaat uit tien sextetten, gescheiden door een witregel. Strofe 5 bevat daarbij twee zinnen. De versregels lijken regelmatig qua lengte:

      regel 1: mannelijk eindrijm (behalve strofe 2, vrouwelijk eindrijm) en 6 lettergrepen

      regel 2: mannelijk- (strofe 1,3,4,6,7,9) of vrouwelijk- (strofe 2,5,8,10) eindrijm en 6 of 7     (strofe 1 en 2) lettergrepen.

      regel 3: mannelijk- (strofe 2), vrouwelijk- (strofe 1,3,5,6,7,8,10) of onzijdig- (strofe 4 en 9) eindrijm en  9 (strofe 2 en 3) of 10 (strofe 1,4,5,6,7,8,9,10) lettergrepen.

      regel 4: overal mannelijk eindrijm (behalve de laatste strofe, vrouwelijk eindrijm) en 6 (strofe 1,2,4,6,7,8,9) of 7 (strofe 3,5,10) lettergrepen

      regel 5: mannelijk eindrijm (behalve in strofe 4, vrouwelijk) en 6 lettergrepen (behalve in strofe 2, die heeft er 7).

      regel 6: heef mannelijk-, vrouwelijk- en onzijdig eindrijm en 10 lettergrepen (behalve in strofe 1,2,3 en 9).
    2. Beeldspraak

      In het gedicht zijn metonymia te vinden: zocht zijn blik (regel 1, strofe 3) en er een paar arm in arm (regel 5, strofe 5).

      Al was hij aan het malen (regel 6, strofe 1), hiermee wordt het beeld van een koe opgeroepen, dit versterkt het effect van de natuur die een rol speelt in het gedicht.

      De adder die hij broedt en de draak die hij aan zijn borst heeft in regel 2 en 3 van strofe 2 zijn een metafoor. Hiermee zegt de schrijver dat de zelfmoordenaar gevaar koestert. Een andere metafoor is te vinden in de eerste regel van strofe 9: Zijn horloge stond stil, het was niet alleen zijn horloge die stil stond, maar ook de tijd van het leven van de zelfmoordenaar was gestopt.

      Een andere metafoor is te vinden in de tweede regel van de vierde strofe: En wel tienmaal zo koud. Wel tienmaal zo koud betekent dat het heel veel kouder werd.

      In de vierde regel van de laatste strofe is een vergelijking te vinden: ’t Zag van schrik zóó spierwit, waarbij van het verbindingswoord is. Een asyndetische vergelijking dus.

      Een polysyndetische vergelijking is in de laatste drie regels van het gedicht te vinden: ’t Zag van schrik zóó spierwit  Als een laken, wen dit  Reeds een dag op het gras ligt te bleken. Het verbindingswoord is als. De vergelijking die doorgaans wordt gebruikt, is: hij zag zo wit als een laken. In dit gedicht zag het paar niet alleen zo wit als een laken, het zag zo wit als een laken dat al een dag op het gras ligt te bleken. Dit is natuurlijk een overdrijving (hyperbool).

      Er is in de eerste regel van de vijfde strofe een personificatie te vinden (de winter vlood heen).
    3. Stijlfiguren

      Er zijn exclamaties te vinden in het gedicht, bijvoorbeeld: ‘Ha!’ (regel 1, strofe 2), ‘Al mijn leven!’ (regel 1, strofe 7).

      Er zijn ook hyperbolen in het gedicht, zoals: ’t Spattend slik had zijn boordjes bemorst schier. (regel 6, strofe 3). Wanneer iemand in een plas springt, spat het water (modder) meestal niet zo hoog als de boordjes. Een tweede voorbeeld is te vinden in de vierde strofe: Het werd stil in het woud   En wel tienmaal zo koud,. Tienmaal zo koud is een overdrijving.

      Een tegenstelling is te vinden in de laatste twee regels van de zevende strofe: Dien mijnheer, eens zoo dik   En nu tot een geraamte afgekloven. Dik staat hier tegenover geraamte. Het is een antithese. In de laatste regel van de achtste strofe is een enumeratie te vinden (blikten mieren en wurmen en spinnen).

      Alles in het gedicht is ironisch beschreven. De schrijver voegt ironie toe om de stof te verergeren.
    4. Rijm

      Het rijm is per strofe geordend en gaat volgens schema: aabccb, het is dus een combinatie van gepaard en omarmend rijm. Gezocht lijkt het eindrijm nergens: van rijmdwang is dus geen sprake. Er zijn wel assonanties, zoals zijn oog zag zoo dof (strofe 1). Ook zijn er alliteraties: bijv. zag zoo, zat zoo (strofe 1), zocht zijn (strofe 3) en zoo zacht (strofe 6). Enjambement vind je in: regel 1/2/3 (strofe 1), 1/2/3, 4/5/6 (strofe 2), 1/2/3, 4/5/6 (strofe 3), 1/2/3, 3/4/5/6 (strofe 4), 2/3, 4/5/6 (strofe 5), 1/2/3/4/5/6 (strofe 6), 1/2, 2/3, 4/5/6 (strofe 7), 1/2/3, 3/4, 5/6 (strofe 8), 1/2/3, 4/5/6 (strofe 9), 1/2/3, 4/5/6 (strofe 10).
    5. Metrum/ritme

      hoeft niet

       

  2. Analyse van de inhoud

    1. De verhaallijn

      In het gedicht wordt een man beschreven die zelfmoord gaat plegen. Hij droeg nette kleren (met boordjes), die een beetje versleten waren (zijn goed zat zoo slof). Hij is een beetje verward en in de derde strofe hangt hij zich op aan een eikentak. Na ongeveer drie seizoenen komt er in de zomertijd een verliefd paar door het bos wandelen om onder die eik te gaan zitten. Maar net voordat ze gaan zitten, glijdt de laars van het been van de man naar wie de hele tijd niet meer omgekeken is (hij was dus erg eenzaam, niemand denkt eraan om hem te zoeken en naar beneden te halen om te begraven). Hij was helemaal verteerd en zijn kleding was gerafeld. Hierdoor had het paar geen behoefte meer om te vrijen en zijn ze zo wit als een laken.
    2. Perspectief

      In het gedicht is spraken van een auctoriaal vertelperspectief. In het begin wordt beschreven wat er in de omgeving aan de hand is en wat de verwarde man in het bos doet. Daarna wordt beschreven wat het paartje besluit terwijl het verliefd in het bos loopt. Hierdoor wordt duidelijk dat er sprake is van een alwetende verteller.
    3. Beschrijving ruimte

      Het gedicht speelt zich af in het woud. Het is een woud waar weinig mensen komen, want anders was de zelfmoordenaar wel eerder gevonden. Het bos heeft elk seizoen een andere functie: wanneer het koud is, is het de plek voor eenzame mensen (de zelfmoordenaar) en wanneer het warm is, is het de plek voor liefde (het paar).
    4. Beschrijving tijd

      De tijd waarin het gedicht zich afspeelt is te vinden in de eerste, vierde en vijfde strofe. In de eerste strofe wordt beschreven dat het eind herfst is wanneer de zelfmoordenaar door het woud loopt te dwalen (het was al erg koud). In de vierde strofe wordt beschreven dat de herfst winter wordt en in de vijfde strofe komt de lente, die voor de zomer wijkt. Dit betekent dat er ongeveer drie seizoenen voorbij zijn gegaan.
    5. Thematiek

      Het thema van het gedicht is de dood (zelfmoord). Het is het bekendste gedicht uit de Nederlandse literatuur over zelfmoord. Dit komt door de nuchtere manier van schrijven (bijvoorbeeld: hij hing op zijn doode gemak, terwijl hij aan een strop hangt).

       

  3. Functionaliteit

    Het eindrijm bleek per strofe geordend en ook bleken strofegrens en zinsgrens steeds samen te vallen. Dit wijst erop dat de strofe ook inhoudelijk wel eens een eenheid zou kunnen zijn. In strofe 1 wordt het uiterlijk en gedrag van de zelfmoordenaar beschreven. In de tweede strofe wordt duidelijk dat de man verward is (riep hij verwoed). In de derde strofe zoekt de man een eikentak en hangt zichzelf daaraan op. In de vierde strofe komt de winter en hangt de zelfmoordenaar nog steeds (op zijn doode gemak) aan de tak. Zelfs de mussen zijn verbaasd dat hij zo eenzaam is (en niemand hem is komen zoeken en van de tak af komen halen). In de vijfde strofe gaat de tijd verder tot in de zomer, wanneer een paar door het bos kwam zwerven. In de zesde strofe glijdt de laars van het been van de man, waardoor het paar in de zevende strofe naar boven kijkt en een geraamte ziet. In de achtste en negende strofe wordt beschreven hoe de man eruit ziet, na al die tijd aan de eikentak te hebben gehangen. In de tiende strofe leef je weer mee met het paar, dat erg geschokt is.

     

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.