de Bleeke Jongeling

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Gedichtbespreking door een scholier
  • 6e klas vwo | 1791 woorden
  • 8 december 2015
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
16 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

De Bleeke Jongeling

  1. Analyse van de vorm
  2. Strofebouw/poëzievorm

Het gedicht bestaat uit zes septetten. Er is sprake van vrije (dynamische) vers. Er is sprake van gepaard rijm met rijmschema: aabbccc. Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig eindrijm wisselen elkaar zonder regelmaat af.
Het eerste woord van elke strofe is een dagdeel, gevormd in een werkwoord. (1e drie strofen: ’t Avondt. 4e strofe: ’t Nacht. 5e en 6e strofe: ’t Morgent.) Dit doet denken aan weersomstandigheden (zoals ’t regent of ’t hagelt), maar dan met dagdelen. Dus eerder een soort ‘tijdsomstandigheden’.
De eerste zin van elke strofe begint steeds met acht lettergrepen, behalve de derde en zesde (dus de laatste) strofe (9 lettergrepen). Die twee strofen beginnen (behalve de ‘tijdsomstandigheid’) ook met dezelfde zin: Aan den zoom van ’t meer
De laatste zin is telkens de langste van de strofe.
Strofegrens en zinsgrens vallen steeds samen. Strofe 3 en 6 hebben daar een – bij. Strofe 6 bevat voor dat streepje ook nog een punt. Deze laatste regel bevat dus twee zinnen.

  1. Beeldspraak

Strofe 1:
Personificatie: Het meer bloosde van verlangen en voelt inkarnaat (vleeskleur) gloeien op zijn wangen. Die kleur komt van de dalende zon. Het verlangt ook om de zon in zijn schoot te ontvangen.
Ook is in deze strofe sprake van een Homerische vergelijking. Aan den westertrans zinkt, in goud gehuld en glans, statig ’t zonlicht ter neer in den schoot van ’t wieglend meer,….

Strofe 2:
Vergelijking met als: wind suist als een windharp.
Personificatie: ’t Windeken kust zacht de bloempjes goedennacht. Het orglend lied (orgel, slaat terug op de windharp) van de vogels zwijgt.

Strofe 3:
Scheidend zonnelicht: Metafoor, het licht van de zon lost op in het water.
Tranen spreken van grievend lijden: personificatie
Grievend lijden: synesthesie

Strofe 4:
De zonnevonk verdronk: synesthesie (verdronken zonnevonken)
Duisternis als van het graf: Vergelijking met als (cliché)
Duisternis daalde af: Metafoor
Het suizen van de bladeren en het geruisch der blaren: personificatie

Strofe 5:
Maagdlijk blond: synesthesie
personificatie: maagdlijk blond verft, verder verzilvert het
Verder is hier sprake van heel veel kleur en materiaal dat elkaar opvolgt. Dit zou je op kunnen vatten als waarde (zilver, goud, purper). Dan is hier sprake van Metonymia.

Strofe 6:
Opgehouden heeft te koken: er is geen warmte meer in hem. Een metafoor dus.
Zijn oog is blind: personificatie.

  1. Stijlfiguren

Er is in dit sprake van inversie: Zinkt,…, statig ’t zonlicht ter neer. (strofe 1) Suist […] ’t windeken (strofe 2). Dit is aan het begin van elke strofe en omvat de eerste 2 à 3 regels van de strofe.
Ook lijkt er een strofe 3 een antithese (tegenstelling) te zijn. […] volgt het scheidend zonnelicht. Tranen aan dat oog ontleken […].
Tautologie: Damp en nevelen verglimmen (strofe 4).
Paradox: geruisch der baren. Baren zijn nieuwelingen en daarmee wordt bedoeld de blaren. Nieuwe blaren maken helemaal geen geluid
Ook is er veel prolepsis in dit gedicht: Dat, als bloosde ’t van verlangen, (strofe 1). ’t Donker oog, naar ’t west gericht, volgt… (strofe 3). Lijden, - dat een jonglingshart doet breken. (strofe 3).
Climax: ’t blond verzilvert. ’t Zilver smelt tot een goudzee […] straks tot purper bij zijn opwaartsklimmen (strofe 5).
Alles om hem heen lijkt dood te gaan behalve hijzelf, wat hem veel verdriet doet. Er is geen specifieke techniek in dit strofe gebruikt. Enumeratie: tranen die grievend lijden en een hart doen breken. Dit is een enumeratie want alles komt op hetzelfde onderwerp uit: verdriet. (strofe 3).

  1. Rijm

De zes septijnen hebben allemaal gepaard rijm, met schema aabbccc. Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig eindrijm lijkt willekeurig te zijn gebruikt. Het lijkt niet te zijn gezocht: er is dus geen sprake van rijmdwang. Er komt geen binnenrijm voor. Er is wel een assonantie: gelaat naar (strofe 6). Enjambement is te vinden in elke regel die niet op een punt eindigt. Bijna elke regel dus. Er is wel sprake van rijmverdoezeling: bijv. in strofe 2 en kust zoo zacht al de bloempjes goedennacht.

  1. Metrum/ritme

Er is sprake van een vrij vers. De lettergrepen en klemtonen zijn niet per versregel vastgelegd. Het lijkt wel een beetje op een heffingsvers. In elke eerste regel van de strofe is één beklemtoonde lettergreep, in de rest van de regels twee beklemtoonde lettergrepen. Dactili en trocheëen lijken elkaar af te wisselen.
Er is veel sprake van proclise: Aan het begin van elke strofe: ’t Avondt/Nacht/Morgent. Verder komt dat in elke strofe (zelfs bijna elke regel) voor. Ook lijkt er sprake te zijn van contractie: Jongeling is jongling geworden. Dit kan ook komen door het oude Nederlands.
Het ritme is het spel van grondpatroon van klemtonen en de variatie erop.

2. Analyse van de inhoud

2.1 De verhaallijn

De hoofdpersoon uit het gedicht is de bleeke jongling. Hij zit bij de ondergaande zon bij een meer (erg romantisch). Zijn hart is gebroken. Je vraagt je af waardoor dat zou komen. Waarschijnlijk is hij bedrogen of wordt zijn liefde niet beantwoord. Hij neemt het in ieder geval erg zwaar op: Hij ziet geen licht meer, De ondergaande zon (een idyllisch plaatje, veel mensen vinden het mooi) lijkt hem niets te doen. Ook het opkomen van de zon en het ontluiken van de natuur doet hem niks, het lijkt hem te laten realiseren dat zijn hart gebroken is. Zijn oog is nog steeds blind voor het licht.

2.2 Perspectief

Je lijkt mee te kijken met de bleeke jongling, maar omdat wordt beschreven hoe de natuur eruitziet en hoort, is er sprake van een auctoriaal vertelperspectief. De jongling is namelijk blind voor het licht. Hij neemt het niet op of ziet het niet. Hierdoor moet er wel een auctoriale verteller zijn, anders zou je niet weten hoe het eruitziet als de zon op komt en neergaat en welke kleuren dat heeft.

2.3 Beschrijving ruimte

Het gedicht vindt plaats in de natuur. Bij een meer en een bloemeveld. Ook zijn er veel vogels en insecten. Ook zijn er bomen of struiken met bladeren. Het wordt heel mooi en idyllisch beschreven, ook al ervaart de bleeke jongling dat niet zo (hij moet huilen). Het komt als een erg open omgeving over. In de nacht lijkt het wel een enge plaats (het duister wordt vergeleken met de dood). Verder wordt het omschreven als een erg lichte, kleurige, zonnige plaats.

2.4 Beschrijving tijd

Je volgt een bleeke jongling (jongeman waarschijnlijk) vanaf het ondergaan van de zon tot het opkomen van de zon. In die tijd realiseert de schrijver dat zijn hart gebroken is.

2.5 Thematiek

Ook al kun of wil je het niet zien, de natuur (het eind en het begin ervan) is mooi.
Ook al is er begin van het leven, iemand kan toch één visie hebben (naar het west gericht, het ondergaan van de zon, dus het einde, de dood) en lijden, dus blind zijn voor het opkomen van de zon, het begin van het leven. Als je maar naar de droevige (donkere) kant van het leven kijkt, kun je nooit alles (het zonnige) zien.

3. Functionaliteit

Het eindrijm is per strofe geordend en strofegrens en zinsgrens vallen steeds samen. Dit wijst eropo dat de strofe ook inhoudelijk een eenheid zou kunnen zijn. Alle zes strofes hebben een thema: Strofe 1: Natuur, strofe 2: Tijd, Strofe 3: Verdriet, Strofe 4: dood, Strofe 5 &6: Leven. In strofe 1 wordt de omgeving beschreven, in strofe 2 de tijd dat dit gebeurt. In strofe 3 gaat alles om hem heen dood, behalve hijzelf, dit doet hem verdriet. In strofe 4 is het thema dood, want alles is stil, en donker als het graf (de dood). Ook de jongling zelf zit stil. In strofe 5 en 6 komt alles weer tot leven door de opkomende zon, behalve de jongling zelf. Hij zit nog steeds stil.
Ook lijkt dit gedicht een parodie te zijn (Bron: https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/dichters-uit-het-verleden/piet-paaltjens-1835-1894/piet-paaltjens-romanticus-parodist-tekenaar)
HaverSchmidt gebruikte in zijn poëzie regelmatig de parodie om een komisch effect te bereiken. Marita Mathijsen noemt daarbij als voorbeeld het gedicht 'De bleeke jongeling'. Dit is een parodie op een gedicht van Jan van Beers, 'De zieke jongeling'. Wat betreft de inhoud zijn de twee gedichten wel verschillend. De overeenkomst is volgens Mathijs en te vinden in de thematiek: het ongeziene lijden. In Van Beers' gedicht sterft een jongen aan de tering. Terwijl hij op zijn ziekbed ligt ziet hij buiten zijn geliefde op de kermis met een andere jongen dansen. De dag erna is hij dood. In Paaltjens' 'De bleeke jongeling' sterft een jongen aan een gebroken hart:
Opgehouden heeft te koken
's Jongelings bloed. - Zijn harte was gebroken.
(Mathijsen, 2003, p. 13)
Mathijsen ziet ook verwantschap tussen de twee gedichten in de natuurbeschrijvingen van beide dichters (Mathijsen, 2003, p. 95). Een strofe uit het gedicht 'De zieke jongeling' van Van Beers:
En 't was avond; - kalm en statig
Rees de maan aen d'oostertrans,
Heel het dorpken zacht-omhullend
Met heur zilvren tooverglans.
Deze strofe vertoont grote overeenkomst met de eerste strofe uit Paaltjens gedicht 'De bleeke jongeling':
't Avondt. Aan den westertrans
Zinkt, in goud gehuld en glans,
Statig 't zonnelicht ter neer
In den schoot van 't wieglend meer
(Mathijsen, 2003, p. 96)

4. De dichter in tijd/periode geplaatst
Piet Paaltjens is een pseudoniem van François HaverSchmidt. Hij heeft in eigen persoon het voorwoord geschreven (afgetiteld met F.H.). In het voorwoord wordt uitgelegd dat de gedichten het leven van Piet Paaltjens beschrijven. Dit gedicht gaat daaraan vooraf.
François HaverSchmidt heeft gestudeerd voor dominee. Hij kwam als dominee terecht in een klein Fries plaatsje, waar hij zich niet thuisvoelde. Hierdoor maakte hij een dubbelganger: Piet Paaltjens. Paaltjens geeft zich over aan liefde en erotiek (iets wat HaverSchmidt niet mocht als dominee). Paaltjens is een zwaarmoedige romanticus. Hij komt overal teleurstellingen tegen. HaverSchmidt is dus melancholiek: hij kon alleen met het leven omgaan door de creatie van een dubbelganger. Toen het boek Snikken en Grimlachjes uit kwam in 1867, werd HaverSchmidt bekend als schrijver. Ook las hij zijn gedichten voor. Hij had last van depressies en maakte uiteindelijk in 1894 een eind aan zijn leven.

5. Beargumenteerd eindoordeel

Ik vond het een lastig gedicht om te analyseren. Onder elke vergelijking zit een diepere betekenis (zoals duisternis als van het graf, staat voor de dood). Hierdoor is het moeilijk om te begrijpen waar het over gaat. Ook vond ik het lastig om te achterhalen waarom de jongling lijdt en een gebroken hart heeft.

Een mooi gedicht vond ik het wel. Toen ik het voor de eerste keer las, had ik nog geen idee waar het over ging, maar ik vond het wel fijn lezen. Dit kan komen door het rijm of door de korte zinnen, maar ook door de ‘tijdsomstandigheid’ aan het begin van elke strofe.
 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.