Antiloop

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Gedichtbespreking door een scholier
  • 4e klas vwo | 740 woorden
  • 7 juni 2001
  • 39 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
39 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Antiloop een analyse

Inhoud
De lurische ik in dit opvallend traditionele sonnet is bepaald een somber type. Wie het gedicht leest krijgt niet bepaald een vrolijke wereldbeschouwing voorgeschoteld. Toch is het verraderlijke aan de tekst dat deze tegelijk erg humoristisch is. Wie moet niet lachen wanneer hem de krukken, de kunstbenen en de stokken om de oren vliegen van invaliden van het levendie toch sneller zijn dan jij. Al in de eerste strofe is het raak: een stadion met sintelbaan wordt vergeleken met het leven en daar komt de lyrische ik uit de startblokken. Aarzelend en neerslachtig reeds bij de geboorte. Dit belooft de lezer weinig goeds. De rest van de strofe levert geen problemen op. Al direkt wordt verwezen naar de eindstreep. In strofe één wordt de lokroep van de dood al weergegeven.

In de tweede strofe is het van hetzelfde laken een pak. De auteur hethaalt zichzelf. Het blijft een treurige boel. Hier en daar een oplevinkje, maar iedereen verstomt als de dichter weemoed de tribune passeert. Iets klinkt nog door van verlangen naar geluk als Vrouwe Fortuna wordt opgevoerd. Toch wordt die hoop snel de bodem ingeslagen. Wie een beroep doet op het geluk wordt uitgejouwd en nagefloten.

In het eerste terziene wordt de ellende nog aangedikt. De verstotenen in dit leven – zij die niet valide zijn – steken de draak met de lyrische ik. Kunstbeen, kar of kruk passeren de revue in volle vaart. De lyrische ik blijf eenzaam steken; zijn stijl van leven past nergens bij.

En dan de wending. Ach, eigenlijk verandert er niets alleen de lyrische ik gaat over in de tegenwoordige tijd. Hij is er nog, maar niet voor lang. Als paria los van alles en iedereen zinspeelt hij op een plotselinge maar voorziene dood waarin hij zelf de hand heeft. De verwijzing naar zelfmoord – ik schiet het pistoo, dat mij dan voorgoed wegschiet – is niet mis te verstaan. Het gedicht heeft daarmee ook geen vrolijk einde.

Vorm
Het gedicht zit strak en vormvast in de jas. Het is een sonnet met 2 kwatrijnen en 2 terzienes. Een duidelijke wending is er niet. Vanaf het begin is er alleen ellende die tot in het heden voortduurt. Eindrijm houdt alle regels vast en alle rijmen kloppen waarmee het gedicht ietwat ouderwets overkomt. Alliteratie vinden we in de derde, bij de overgang tussen de zesde en zevende (sjokken – smeken) , achtste en als klap op de vuurpijl tiende regel (kunstbeen, kar of kruk). In het gedicht zijn wel meer voorbeelden van alliteratie te vinden. Assonantie – klinkerrijm – komt ook voor en dan wel aan het begin en eind. A’s in de eerste twee versregels en O’s in de laatste twee. Het is alles a en o. In het gedicht komt zoveel beeldspraak voor, die allemaal ontleend is aan de wereld van de sport – startschot, blokken, goud, de meet, tribune, kussentjes, sintelbaan, chronometer en pistool – dat we wel kunnen spreken van een allegorie – lang volgehouden beeldspraak - . Ook de titel – Antiloop – is beeldspraak en een woordspeling tegelijk. Het lijkt te gaan over dat watervlugge dier, maar wie het gedicht leest dat de lyrische ik een slechte loper is in het leven – een antiloper -.

Qua stijl sluit het gedicht goed aan bij de romantiek. De dichter is ontevreden over het hier en nu en dat is letterlijk de betekenis van romantiek.

Beoordeling
Wat moeten we met zo’n gedicht. Is het wel werkelijk poëzie? Houdt de dichter ons niet voor het lapje? De goede lezer wordt er niet treurig van, integendeel; het gooien van kussens en stokken vrolijken hem alleen maar op. En dat is pas het begin. Omdat dit gedicht niet de werkelijke gevoelens uit wordt het niet echt tot de poëzie gerekend.

Antiloop

Als het startschot viel bij de aanvang van mijn leven,
kwam ik aarzelend en neeslachtig uit de blokken,
want ik wist dat er geen goud viel te vergeven
en ik hoopte dat de meet maar snel zou lokken.

Klonk er hier en daar gejuich van de tribune:
het verstomde waar ik wenend lans kwan sjokken
En op ’t smeken om wat gunst van Vrouw Fortuna
sloege een regen neer van kussentjes en stokken.

Ach! door wie most ik mij niet laten passeren,
spottend nagewuifd door kunstbeen, kar of kruk,
die mijn eigen loopstijl niet konden waarderen.

Door het hele veld van sintelbaan verstoten,
is het tijd dat ik mijn chronometer druk…
en dàn ’t pistool waarmee ‘k voorgoed wordt weggeschoten!

REACTIES

A.

A.

Wie is de schrijver van dit gedicht?
Verder trouwens heel goed :)
Grtz Arthur

23 jaar geleden

W.

W.

Ik had graag eens geweten wie het gedicht 'Antiloop' geschreven heeft?
dank

23 jaar geleden

V.

V.

Puik gedicht, Wobke. Heb je meer?

22 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.