In een ver verleden, toen Moeder Aarde nog door een immense ijslaag werd bedekt, zaten Azië en Noord-Amerika tienduizenden jaren lang aan elkaar vast, via een zeer smalle landengte in de Beringstraat. Ergens tussen de 15.000 en 20.000 jaar geleden stak een groep nomaden uit Siberië deze landbrug voor het eerst over en zo raakte het tot dan toe onbewoonde Amerika bevolkt. Na de eerste groep Aziaten zouden er nog vele volgen. Eenmaal in de Nieuwe Wereld beland, bleven de Siberiërs natuurlijk niet op het westelijkste puntje van Alaska hangen. Reislustig als ze waren zwierven de nomaden uit over het continent en rond 9000 voor Christus waren ze tot Mexico en Midden-Amerika doorgedrongen. Deze oer-indianen vulden hun tijd voornamelijk met rondtrekken en jagen op reusachtige mammoeten. Omstreeks 7000 voor Christus gebeurde er iets dat van cruciaal belang zou blijken voor het verdere verloop van de menselijke geschiedenis. Waarschijnlijk ten gevolge van een ingeslagen meteoor of meteorietenregen, steeg de temperatuur op aarde aanzienlijk. Overal begon het ijs te smelten en zo veranderde de witte vrieswereld langzaam maar zeker in een groen paradijs van bossen, grasvlakten en jungles. Het smelten van het ijs had echter nóg twee belangrijke gevolgen. Ten eerste steeg het peil van het zeewater, waardoor de landbrug over de Beringstraat verdween. Amerika was nuvolledig geïsoleerd van Azië en de bewoners van beide werelddelen zouden zich vanaf dat moment in volstrekt verschillende richtingen ontwikkelen. Het tweede belangrijke gevolg van het smelten van het ijs was het uitsterven van de mammoet, de grootste voedselbron van de nomaden. Deze moesten derhalve op andere manieren in hun voedselbehoefte trachten te voorzien. Ze lieten het eeuwenoude zwerversbestaan los en vestigden zich als landbouwers in aanvankelijk nog zeer kleine, primitieve nederzettingen.
Met het verstrijken van de tijd raakten de bewoners van Amerika steeds verder ontwikkeld en rond 2500 voor Christus ontstonden de eerste steden. De oudste tot nu toe blootgelegde Maya-stad, het in Belize gesitueerde Cuello, dateert van die tijd. De Maya-cultuur stond toen echter nog geheel in haar kinderschoenen, zij had namelijk nog niet de voor haar ontwikkeling essentiële invloeden van de Olmeekse beschaving ondergaan. De Olmeken zijn het oudst bekende cultuurvolk van Amerika. Zij leefden in de twee millennia voor Christus aan de Golf van Mexico en ontwikkelden zich tot een bijzonder geavanceerde beschaving. Ze legden zich toe op architectuur, politiek, wetenschap, handel en krijgskunst, en stonden aan de basis van alle latere Meso-Amerikaanse civilizaties, waaronder de Tolteekse, de Azteekse én de Mayaanse. De bloeiperiode van de Olmeken lag tussen 1400 en 400 voor Christus. Ergens in deze tijdspanne trok een deel van hen naar de kuststreek van wat nu Chiapas is, en daar ontstond een tweede belangrijk centrum van beschaving, het Olmecoïde Izapá-rijk. Dit rijk grensde aan Guatemala, samen met Belize het oorspronkelijke woongebied van de Maya's vormend, en via handelscontacten absorbeerden de Maya's veel Olmeekse enIzapaanse kennis. Toen de twee Olmeekse civilizaties aan invloed begonnen in te boeten, namen de Maya's vrijwel ongemerkt de rol van regionale grootmacht van hen over. Hun steden werden steeds groter en machtiger, hun invloedsfeer steeds omvangrijker.
Omstreeks 250 na Christus begint de klassieke Maya-periode, waarin dit volk op het hoogtepunt van zijn macht staat. Deze era zou duren tot circa 900. De meeste ruïnecomplexen in Chiapas, Guatemala, Honduras en Belize stammen uit de klassieke tijd, die in Yucatán dateren echter overwegend van na 900, de post-klassieke tijd (durend tot 1500, de komst van de Spanjaarden). Zoals reeds eerder werd aangestipt, verlieten de Maya's rond 900 de meeste van hun steden; velen kozen voor een primitief jagersbestaan in de jungle, maar er waren ook groepen die naar elders trokken, met name naar Yucatán, en de daar reeds gevestigde steden van nieuwe impulsen voorzagen. Ook geheel nieuwe steden zagen na 900 het levenslicht. Tot de machtigste Mayaanse bevolkingscentra in Yucatán behoordenChichén-Itzá (klassiek, maar met belangrijke post-klassieke stadsuitbreiding), Cobá (laat-klassiek; 600-900), Mayapán (post-klassiek),Calakmul (klassiek) en Uxmal (klassiek; belangrijke post-klassieke invloeden). In de meeste van deze bevolkingscentra leefden de Maya's vanaf circa 1100 in vreedzame co-existentie met de Tolteken, een uit Centraal-Mexico gevlucht volk dat cultureel gezien eveneens door de erfenisvan de Olmeken was gevormd. Tot de komst van de eerste Spanjaarden kende geheel Yucatán een nog immer florerende Mayaans-Tolteekse beschaving.
Bewapend met de nodige historische kennis durf ik het aan mijn eerste excursie naar een oude Maya-stad te maken. Chichén-Itzá, here I come!Chichén-Itzá, gesitueerd halverwege Mérida en Cancún, is het mooiste, best bewaard gebleven en grootste Maya-complex van Yucatán. Deze stad dateert van 550-900, leidde vervolgens 200 jaar lang een bestaan als uitgestorven spookstad, en raakte rond 1100 opnieuw bevolkt, door Maya's en Tolteken.Toen de Spanjaarden arriveerden, bestond Chichén nog steeds en als voorheen was het toen één van de twee onbetwiste machtscentra op het schiereiland. Het andere was Mayapán (1250-1450), even ten zuiden van Mérida.Chichén en Mayapán hebben tussen 1250 en 1450 regelmatig oorlog met elkaar gevoerd, iets wat ook elders in het Maya-rijk zeker niet ongebruikelijk was. Het Maya-rijk heeft namelijk nimmer in zijn bestaan een echte eenheid gevormd, er was altijd sprake van een soort autonome stadsstaten à la Genua, Venetië en Florence in de Italiaanse middeleeuwen. Elke stad werd geregeerd door een eigen koning annex hogepriester, een heerser met absolute macht die enkel aan de goden verantwoording verschuldigd was. Toch vormden de diverse Maya-vorstendommen in zekere zin een eenheid, want zij dreven intensief handel met elkaar en kenden alle dezelfde manier van bouwen, dezelfde rituelen en gebruiken, dezelfde godsdienst en, althans op papier, dezelfde taal. Hierbij zij opgemerkt dat, het huidige aantal van 35 verschillende Maya-talen ten spijt, in de klassieke tijd er slechts twee Maya-talen bestonden: Yucateeks (gesproken in Yucatán en Belize) en Cholan (gesproken in Chiapas, Guatemala, Honduras en El Salvador; hieruit zijn later talen als het Quiché en het Chol geëvolueerd). Deze twee talen verhielden zich zoals anno 1998 het Marokkaans-Arabisch en het Egyptisch-Arabisch; ze werden exact hetzelfde geschreven maar anders uitgesproken. Elke Maya-stad kon dus op zijn minst schriftelijk met iedere andere Maya-stad communiceren. Een per bode verzonden oorlogsverklaring werd door de ontvangende partij dan ook altijd op de juiste wijze geïnterpreteerd.
Met mijn entreebiljet in handen loop ik over een mooi bospad, op weg naar de relicten van Chichén-Itzá. Voor en achter mij doet een enorme stroom toeristen hetzelfde; Chichén is nu eenmaal dé attractie van Yucatán. Het bospad bereikt een grasveld, alwaar de eerste tempels en piramides prijken: het latere, Tolteeks-Mayaanse deel van de stad. De grandeur van weleer komt onmiddellijk tot leven. Ik sta versteld van de omvang en de gaafheid van de monumenten. Vooral El Castillo, de 25 meter hoge centrale piramide, weet door zijn afmetingen respect in te boezemen. Ik beklim dit bouwwerk en geniet boven van een formidabel uitzicht op Chichén en de omringende Yucateekse jungle. Ik stel me voor hoe duizenden precolumbiaanse Maya's ooit aan de voet van deze piramide moeten hebben gestaan, alstoeschouwers bij één of ander bloedig offerritueel. De koning-hogepriester stond dan waar ik nu sta, en hij prevelde aan het begin van de ceremonie allerlei gebeden en magische spreuken om de Zonnegod te eren. Vervolgens begonnen de offers. De Maya's -en alle andere Meso-Amerikaanse volkeren- geloofden dat de Zonnegod verantwoordelijk was voor het voortbestaan van de wereld en de mensheid. Zolang de Zon 's ochtends elke dag opnieuw weer aan het firmament verrees en zolang Hij iedere 365 dagen zijn gebruikelijke Orondje door de kosmos¹ bleef draaien, zolang zou de mens veilig zijn. Maar wanneer de Zon zijn activiteiten onverhoopt zou staken, was het einde der tijden in zicht. Het was voor de angstige Maya's dan ook zaak om de Zonnegod continu gunstig te stemmen, en dat kon maar op één manier: door het laten vloeien van bloed. Daarom brachten de Maya's op gezette tijden offers aan de Zon. De hogepriester stond met een groot mes op de top van de centrale piramidevan zijn stad en sprak het volk en de goden toe. Vervolgens verschenen één of meer "slachtoffers" ten tonele -bij voorkeur een jonge maagd of een kind, want hun bloed gold als het meest zuivere. De hogepriester toog aan de arbeid en sneed zonder pardon het hart uit het nog levende meisje of kind. Dit gebeurde zonder verdoving en was dus niet zo prettig voor de persoon in kwestie. Soms was de hogepriester in een milde bui; hij sneed dan enkel de oren, neus en/of penis van het slachtoffer af. Wanneer bijvoorbeeld Chichén-Itzá in een oorlog met Mayapán veel krijgsgevangenen had gemaakt, dan bleef de eigen bevolking dit lot een tijdje bespaard. De vijand werd dan eerst geofferd. Dit was één van de belangrijkste redenen waarom de Maya's zo stelselmatig oorlog voerden met elkaar. Rituele zelfmutilatie kwam onder de Maya's eveneens op zeer grote schaal voor.
Na ook ín El Castillo te zijn geweest -onder de piramide ligt een tweede, kleinere piramide, met nauwe gangenstelsels die bezichtigd kunnen worden- trek ik naar de overige bouwwerken rond het grasveld. Ik loop langs prachtige oude tempels, met sculpturen, reliëfs en stucwerk van jaguars, slangen en adelaars, heilige dieren in de ogen van de oude Maya's. Ook de regengod Chac en Kukulcán, de Gevederde Slang (elders Quetzalcoátl genoemd) worden veelvuldig geportretteerd. Twee oudheden van Tolteeks-Mayaans Chichén mogen hier niet onbesproken blijven: het Grote Pelota-veld en de Cenote Sagrado. Bijna alle Maya-steden bezaten één of meer pelota-velden en cenotes. Pelota was dé sport onder alle Meso-Amerikaanse volkeren. Het was een uiterst ruw spel, meestal gespeeld door twee teams van twee man, gewapend met een massief slaghout, die moesten proberen een rubberen bal in een soort basketbalring te slaan. Men mocht de handen en het hoofd niet gebruiken, verder was alles geoorloofd. De knuppels troffen vaker het hoofd van de tegenstander dan de bal, en het kon uren duren eer de bal in één van de ringen belandde. Het enthousiasme van de spelers was begrijpelijk, want de verliezers stond een nogal onaangename huldiging te wachten: zij werden geofferd aan de Zonnegod. Het pelota-spel was dus letterlijk een strijd op leven en dood. Iets heel anders waren de cenotes, putten annex reservoirs om regenwater inop te slaan. Net als de Zonnegod moest ook de Regengod Chac te vriend worden gehouden, en dus werden op gezette tijden offers in de cenote geworpen. Waaruit deze offers bestonden, laat zich raden.
Het Tolteeks-Mayaanse deel van Chichén heb ik bekeken, het oudere, puurMayaanse stadsdeel nog niet. Om daar te komen volg ik wederom een paadje door de jungle en na enige minuten beland ik bij een sterk vervallen groepje ruïnes: het klassieke Chichén. Hier is vooral een pand met de naam ElCaracol (De Slak) bezienswaardig. Dit ronde, met veel decoratieve spiralen en maskers van Chac opgeluisterde bouwwerk fungeerde eeuwenlang als sterrenwacht. De Maya's waren -net als de Olmeken en de andere indiaanse volkeren uit de regio- ronduit geobsedeerd door de bewegingen van alle hemelobjecten, natuurlijk vooral omdat zij hierin hun goden meenden te herkennen. Zij tuurden nacht na nacht naar de sterren en probeerden allerleiastronomische wetmatigheden te ontdekken. De belangrijkste hemellichamen die bestudeerd werden, waren de zon, de maan en de planeet Venus. De Maya's waren meesters in de astronomie; zo wisten zij met hun verhoudingsgewijs primitieve instrumenten de omlooptijd van de maan rond de aarde tot op zeven minuten nauwkeurig te berekenen. Bij hun berekening van de omlooptijd van Venus rond de zon zaten ze er slechts twee uur naast (een Venus-jaar duurt 225 dagen). Behalve door de hemellichamen waren de Maya's ook geobsedeerd door het fenomeen tijd. Het voert te ver om hier diep op het briljante kalendersysteem van de Maya's in te gaan. Ik volsta met de opmerking dat zij na talloze uitbreidingen en herzieningen van voorgaande tijdsindelingen kwamen tot een later in geheel Meso-Amerika in zwang geraakte periodisering van de tijd, namelijk die van de Grote Cyclus. Deze bestond uit maar liefst 5125 jaar en kende volgens de meeste 20e-eeuwse Maya-wetenschappers als officieel beginpunt 11 augustus van het jaar 3114 voor Christus, ver voor de opkomst van de eerste Maya-steden. Dit punt was voor de Maya's wat de geboorte van Christus voor ons is: het nulpunt van tijd. De Grote Cyclus eindigt op 23 december 2012. Elk feit uit het Maya-verleden kon middels het systeem van de Grote Cyclus exact worden gedateerd; zo weten we nu wanneer welke koning aan de macht was en van wanneer tot wanneer er weer eens een oorlog werd gevoerd. Al deze kennis hebben de Maya's in hun nog maar gedeeltelijk ontcijferde hiërogliefenschrift vervat. Sommige Maya-astronomen vonden de Grote Cyclus een nóg te beperkte tijdschaal; zij maakten modellen voor nog veel grotere tijdscycli. De grootste tot op heden bekende Mayaanse tijdscyclus waarvan ooit in een hiëroglief melding werd gemaakt, is aangetroffen in Cobá. Een waarschijnlijk ietwat wereldvreemde astronoom had daar een model ontworpen met als basis 41.341.050.000.000.000.000.000.000.000 jaar. Ter vergelijking: volgens de meest optimistische theorieën bestaat ons heelal zelf nog maar 18.000.000.000 jaar!
hichén-Itzá zit erop, maar op de één of andere manier kan ik bij het verlaten van het complex het verleden niet gelijk weer van me afschudden. De Maya-geschiedenis intrigeert mij mateloos, er valt nog zoveel te ontdekken. De volgende dag staan Uxmal (600-900; met de imposante Piramide van de Magiër) en de Puuc-route (tocht langs de kleinere complexen Labná, Sayil enKabah) op het programma. Ook nu geniet ik weer intens van piramides,balspeelvelden, putten, Chac-maskers, Gevederde Slangen en observatoria. Steeds meer kom ik tot het besef dat de wereld van de Maya's eigenlijk een universum binnen het reguliere universum was. Te complex om met onze logica volledig te doorgronden. In Mexico omvatte het voormalige Maya-imperium een nog veel groter gebied dan enkel Yucatán; ook delen van Chiapas (denk aan de machtige klassieke stad Palenque en het in de Selva Lacandona gelegen duo Bonampak enYaxchilán) en Tabasco behoorden ertoe. De meest westelijke stad van het Maya-rijk was het in Tabasco gesitueerde Comalcalco (500-900); trok men hier verder westwaarts, dan belandde men in één van de vazalstaten van het eveneens zeer machtige Teotihuacán (bij het huidige Mexico-stad). Ongetwijfeld een uiterst boeiend oord, maar dat kan ook gezegd worden vanKohunlich, van Xelha en Tulum, van Xkichmook, Xtampak en Xpuhil... Ik kan helaas niet alles zien, ik moet verder en wil mij bovendien weer even wijden aan de verlokkingen van deze tijd. Met pijn in het hart laat ik na ruim een week Yucatán tientallen fascinerende ruïnesteden onverkend achter. Mijn volgende halte wacht reeds op mij: Belize, het kleine Engelstalige buurland van Mexico, beroemd om zijn mooie koraalriffen, eilandjes en stranden.
"She likes to party, have a good time, lalalalalala."
Bob Marley en ik zijn per bus onderweg naar Belize City. De passage van de Mexicaans-Belizeaanse grens verliep probleemloos, iets wat van de busrit zelf niet gezegd kan worden. We hebben namelijk een nogal irritante medepassagier aan boord, een dikke neger in vergevorderde staat van beschonkenheid. Hij zegt niet veel, maar produceert aan de lopende band kokhalsgeluiden. Meneer moet kennelijk kotsen. Voor hem zitten twee andere, netjes geklede zwarte heren, die hun achterbuurman angstvallig in de gaten houden. Ze zijn waarschijnlijk bang dat hun kledij in de zeer nabije toekomst met braaksel besmeurd raakt. Het gekokhals van de dronkelap duurt gelukkig niet lang. Nadat ook andere passagiers zich bij de chauffeur hebben beklaagd, stopt deze zijn oude Amerikaanse schoolbus zomaar ergens in de jungle van Noord-Belize, pakt de kokhalzer bij zijn kladden en schopt hem letterlijk de bus uit. Zo, dat heeft hij weer diplomatiek opgelost.
Belize, tot 1973 Brits-Honduras geheten en pas sedert 1981 onafhankelijk, is in veel opzichten een buitenbeentje. Het minder dan 200.000 inwoners tellende staatje is het enige Engelstalige en overwegend zwarte land van Midden-Amerika. Door zijn verleden, zijn taal en cultuur bezit Belize veel meer verwantschap met de Cariben dan met Midden-Amerika. Maar liefst 60 procent van de bevolking is zwart of gedeeltelijk zwart en noemt zichzelf "Creole". Verder woont in Belize een merkwaardig allegaartjevan drie verschillende Maya-stammen (de Mopán in het westen, de Kekchi in het zuiden en de uit Mexico geëmigreerde Yucateken in het noorden), Duits-sprekende mennonieten van Zwitserse origine, Spaans-sprekende blanken en mestiezen van Mexicaanse afkomst, Garifuna's (volk met gemengd indiaans-zwart bloed en een eigen taal, het Garifuna), rastafari's uit Jamaica, alsmede Britten en Indiërs die hier na 1981 zijn blijven hangen. Belize is tevens een uiterst leeg land, veruit het grootste deel van het landoppervlak bestaat uit maagdelijk, met kreken doorspekt regenwoud en zompige moerassen. De naam van het land spreekt wat dit betreft boekdelen; deze is afgeleid van het Mayaanse woord "belix", wat "modderige wateren" betekent.
Tot 1500 maakte Belize deel uit van het Maya-imperium. De belangrijkste blootgelegde steden uit die tijd zijn Cuello (daterend van 2600 voor Christus, daarmee het Ur der Maya's), Altun-Ha (pre-klassiek; het bekendste en best bewaard gebleven complex van Belize), Xunantunich (klassiek),Caracol (klassiek; ooit een zeer geduchte concurrent van het nu Guatemalteekse Tikal), Lamanai, Nohmul, Chan Chich en Lubaantun. Deze Maya-steden ogen over het algemeen iets minder imposant dan die in Mexico enGuatemala; de piramides zijn vaak minder hoog en veel bouwwerken zijn nog grotendeels met vegetatie overwoekerd. De blootlegging van de oude Maya-centra staat in Belize eigenlijk nog in de kinderschoenen. Bovendien vermoedt men dat er in dit land nog tientallen onontdekte steden liggen. Zo werd het in Zuid-Belize gesitueerde, vroeg-klassieke Uxbenka pas in 1984 blootgelegd. Over de geschiedenis van Belize na 1500 valt weinig te melden. De onherbergzame, door malaria en tyfus geteisterde moeraswouden werden door de Spanjaarden gemeden, de enige niet-Mayaanse bewoners waren aanvankelijk groepjes Britse piraten en houtexploitanten. Pas in 1798 nam Groot-Brittannië officieel bezit van de kolonie, maar echt tot ontwikkeling is Belize nooit gekomen. Het doet ook in onze tijd nog steeds denken aan een ietwat achtergebleven, rurale streek van boeren, vissers en bosbouwers. Er is vrijwel geen industrie en geen hoogbouw, en de enige twee wegen van Belize City naar het zuiden, de Hummingbird Highway en de Southern Highway, zijn niet veel meer dan ongeasfalteerde bospaadjes door de jungle. Dit alom aanwezige dorpse karakter vormt echter één van de grootste charmes van het land.
Via de Northern Highway, een hobbelige eenbaansweg langs de steden Corozal en Orange Walk, rijden we naar Belize City. Onderweg zie ik taferelen die in niets aan Latijns-Amerika doen denken, maar des te meer aan Afrika. Zwarte vrouwen met reusachtige manden op hun hoofd, kreekjes waar zwarte vissers met netten in de weer zijn, groepjes zwarte schoolkinderen in hagelwitte uniformen. De keiharde reggae-muziek in de bus zet dit sfeerbeeld opovertuigende wijze kracht bij.
Belize City (50.000 inwoners) blijkt de meest provinciale metropool die ik ooit heb bezocht. Deze grootste stad van Belize, tot 1971 tevens de hoofdstad, bestaat volledig uit houten, in sterke staat van verval verkerende paalwoningen. Tussen deze pastelkleurige panden woekert tropische vegetatie. Op de straten ligt een dikke laag stof en aan de meeste balkons bungelt bont gekleurde was. De meeste zwarte inwoners lijken voornamelijk te lanterfanten, overal staan of zitten groepjes mensen een beetje te kletsen of een biertje te drinken. Gemotoriseerd verkeer is er vrijwel niet, al dobberen op de Haulover Creek, de rivier die de stad doorsnijdt, enkele bootjes met buitenboordmotor. Het is alsof de tijd in Belize City vijftig jaar heeft stilgestaan. Ik blijf drie dagen in deze "City". De sfeer is interessanter dan de culturele bezienswaardigheden, want die stellen weinig voor. De 19e-eeuwse Saint John's Anglican Cathedral, het 19e-eeuwse Government House, de Swing Bridge over de Haulover Creek en het piepkleine Central Park: zie daar dé attracties van een provincieplaatsje aan de kust. Boeiend zijn echter de Baron Bliss Memorial en de Bliss-vuurtoren aan de Caribische zijde van de stad en het Bliss Institute bij de Creek, en dan met name vanwege hun ontstaansgeschiedenis. Al deze monumenten, evenals vele ziekenhuizen en scholen in Belize en zelfs een lounge op de internationale luchthaven zijn namelijk gebouwd met het geld dat Baron Bliss het Belizeaanse volk naliet bij zijn dood. Wie was Baron Bliss? Henry Bliss was een vrij bizarre, steenrijke Brit met een baronstitel, die in 1926 met zijn jacht de haven van Belize City binnenvoer. Hij kon helaas niet aan land gaan, want op het Caribische eiland Trinidad had hij iets verkeerds gegeten en hij had daarbij een voedselvergiftiging opgelopen. De bedlegerige Bliss tuurde met zijn verrekijker echter vele uurtjes per dag naar de taferelen die zich op deBelizeaanse oever afspeelden. Wat hij zag beviel hem zo goed, dat hij verliefd raakte op het land en zijn bewoners. Gedurende enkele maanden bleef het bootje van Bliss dobberen op de Belizeaanse kustwateren, want de baron wilde, zodra hij weer beter zou zijn, ook eens voet aan wal zetten. Het heeft helaas niet zo mogen zijn. Baron Bliss stierf voortijdig aan de gevolgen van zijn voedselvergiftiging. Hij liet het Belizeaanse volk echter een erfenis van ruim vier miljoen gulden na en wordt mede hierdoor nu beschouwd als dè nationale held van Belize. Op de officiële feestdag BaronBliss Day (9 maart) wordt de gulle weldoener nog jaarlijks herdacht. Na zijn dood ging de grootste wens van Bliss, het betreden van Belizeaanse bodem, trouwens alsnog in vervulling. De baron werd begraven bij Fort George Lighthouse.
"Give me a dollar!"
"No."
"Ey, man, you racist! Give me a dollar!"
"No."
"Fuck you, man!"
Niet alle inwoners van Belize City bezitten de noblesse van een Henry Bliss. Vooral de zwarte jongeren komen soms verrassend irritant en agressief uit de hoek. Overal word ik bijna verplicht om ganja (hasj) te kopen, met monsterlijke prostituees mee te gaan en mijn non-racistische inborst via het uitdelen van dollars aan te tonen. Ik besluit op een gegeven moment om maardommetje te spelen:
"No speak English".
Het werkt. Ook mijn ontmoeting op het postkantoor met een groep mennonieten verloopt nogal stroef. Deze streng-religieuze christenen van Zwitserse origine doen door hun ouderwetse, geheel zwarte kleding, hun baarden en hun afkeer van alles wat modern en werelds is, sterk denken aan de Amerikaanse Amish en ultra-orthodoxe joden uit Jeruzalem. De Belizeaanse mennonieten spreken onderling een zeer archaïsch Duits. Wanneer ik drie van hen tref, wil ik ze op de foto zetten.
"Nein!"
"Warum nicht?"
"U gaat onze foto dan verkopen en veel geld verdienen aan ons."
"Nee, ik beloof u dat ik de foto niet zal verkopen."
"Ja, ja, dat zegt u nu."
"Het is de waarheid."
"Toch mag u geen foto van ons nemen."
(Gedesillusioneerd verlaat de auteur het pand.)
Om bij te komen van alle doorstane emoties wip ik na drie dagen Belize City een weekje over naar Caye Caulker, een schilderachtig eilandje dat bekend staat als snorkel- en duikersparadijs. Het maakt deel uit van het Belize Reef, met een lengte van 250 kilometer het grootste koraalrif van het Westelijk Halfrond. De onderwaterwereld van Caye Caulker is magnifiek; tijdens mijn dagelijkse snorkelexpedities ontdek ik tientallen soorten tropische vissen, die zich in het polychrome koraalwoud uitstekend thuis lijken te voelen. De avonden opCaye Caulker zijn eveneens aangenaam. Ik verorber kreeften, goûteer hetBelizeaanse Belikin-bier en frequenteer menige uitgaansgelegenheid. De wereld van de Maya's lijkt verder weg dan ooit.
Toch keer ik er terug. Na ook nog een week in Zuid-Belize te hebben rondgekeken -eerst via de schitterende Hummingbird Highway naar de Garifuna-stad Dangriga, daarna via de Southern Highway naar PG (Punta Gorda), de zeer rustige zuidelijkste "stad" van Belize- besluit ik verder te trekken naar hét Maya-land bij uitstek, Guatemala. Ik neem in PG de bus retour naar Belize City en stap daar over in de bus naar het westen. Spoedig passeren we Belmopan, één van de kleinste en saaiste hoofdsteden op aarde. Er wonen slechts 5000 mensen en hetgezelligheidsgehalte ligt er lager dan op een kerkhof. In 1961 werd de toenmalige hoofdstad Belize City getroffen door een woeste orkaan, waarbij talloze panden werden vernietigd. Bevreesd voor een herhaling van deze ramp ging de Belizeaanse overheid op zoek naar een nieuwe regeringszetel. In 1970 werd begonnen met de bouw van Belmopan en reeds in 1971 werd de nieuwe hoofdstad geïnaugureerd. Men dacht aanvankelijk dat Belmopan geheel vanzelf zou uitgroeien tot een grote, drukke stad, maar deze hoop bleek ijdel. De meeste ambtenaren bleven gewoon in het bruisende Belize City wonen en reizen ook nu nog dagelijks op en neer tussen de twee bevolkingscentra. Ook bedrijven, scholen, hotels en uitgaansgelegenheden schitteren in Belmopan door massale afwezigheid. De toeristische waarde van de stad is al met al nihil. Na Belmopan verandert het landschap. De vlakke, moerassige jungle maakt plaats voor een glooiende, met naaldbomen begroeide heuvelrij, de Mountain Pine Ridge. Een streek die door zijn mooie bossen en zijn vele visrijke, wild stromende beekjes op vrij grote schaal bezocht wordt door Noord-Amerikaanse wandelliefhebbers, hengelaars en kayakkers. Het urbane centrum van dit fraaie natuurgebied in West-Belize is San Ignacio (8000 inwoners), een stad die zichzelf in binnen- en buitenland promoot met de originele slogan "the west is the best". Hier breng ik mijn laatste nacht in Belize door. Het voedsel in "the west" blijkt allerminst "the best", want die nacht krijgt mijn maag het Baron Bliss-iaans te verduren.
Waren de bussen in Belize al niet om over naar huis te schrijven, die in Guatemala zijn ronduit een lachertje. Ik ben op weg naar Flores en zit in een rijdend blik vol gaten in de ruiten en zelfs in de vloer, naast een indiaans weltergewicht van mannelijke kunne en zijn eega, een superzwaargewicht. Het bankje is eigenlijk bedoeld voor twee personen, maarop Guatemalteekse busbanken worden standaard drie mensen naast elkaar gepropt. Ik zit, mede door de ruimte die de matrone in beslag neemt, behoorlijk krapjes. Door de abominabele stofweg door de Noord-Guatemalteekse Petén-jungle en de aftandse vering van de bus vlieg ik bovendien om de vijf minuten een halve meter de lucht in. Echt comfortabel is het ritje dan ook niet. Mijn buurman is blijkbaar kippenfokker, want hij heeft twee stuks pluimvee bij zich. De kippen zitten in een kartonnen doos bij mijn buurman op schoot. Ze zijn nogal onrustig, fladderen woest met hun vleugels en maken een hels kabaal. Bevreesd om gepikt te worden, poog ik de vogels nauwlettend in de gaten te houden, maar met al dat gehobbel komt daar weinig van. Ik word gelukkig niet gepikt, maar kom na een rit van zes uur wel geradbraakt aan inFlores.
Guatemala was de bakermat van de Maya's en ook nu nog is het de meest indiaanse staat van Midden-Amerika. Van de 9,2 miljoen Guatemalteken is 55 procent zuiver Mayaans en 42 procent mesties. Allerlei gebruiken uit deprecolumbiaanse tijd, waaronder bijvoorbeeld de ornamentatie van het gebit met pyriet, leven in Guatemala tot op de dag van vandaag voort. De bontgeklede Maya's en de vele pittoreske indiaanse markten vormen voor veel buitenlanders hét hoogtepunt van La Ruta Maya. In de precolumbiaanse tijd telde Guatemala talloze Mayaanse bevolkingscentra. De belangrijkste waren het roemrijke Tikal (pre-klassiek; de belangrijkste stad van de Noord-Guatemalteekse laaglanden), het zeer oudeKaminaljuyú (daterend van circa 2000 voor Christus, het oudste ruïnecomplex van Guatemala), Quiriguá (klassiek), El Mirador (pre-klassiek), Zaculeu (post-klassiek), Uaxactún (pre-klassiek; een belangrijk rivaal van Tikal) enUtatlán (post-klassiek; de belangrijkste stad van de Zuid-Guatemalteekse hooglanden). Evenals in Mexico kan ik ook hier weer niet alles bekijken, ik kies door tijdnood gedwongen enkel het voornaamste complex uit: het imposante Tikal, de beroemdste en mooiste aller Maya-steden. Flores, op een uurtje rijden van Tikal, is dé gebruikelijke uitvalsbasis voor het bezichtigen van het ruïnecomplex. Dit charmante plaatsje ligt amfitheatersgewijs op een eiland in het grote Petén-meer en wordt via een één kilometer lange pier verbonden met het vasteland. Bij zware regenval lopen de onderste straten van Flores onder water, men kan zich er dan enkel met roeibootjes verplaatsen. Zodoende wordt de stad ook wel het Venetië van Guatemala genoemd. Flores bezit legio hotels en restaurants, want bijna elkeTikal-ganger vertoeft hier enkele dagen.
De schoonheid van Tikal betovert mij. Het vermaarde ruïnecomplex, daterend van 700 voor Christus maar met bloeiperiode 250-900, was eeuwenlang de grootste en machtigste stad van Midden-Amerika, qua importantie enkel vergelijkbaar met Teotihuacán en het latere Inca-bolwerk Cusco. Rond het jaar 500 was Tikal uitgegroeid tot een stad met 100.000 inwoners en een oppervlakte van maar liefst 1200 vierkante kilometer. Politiek, economisch en militair was Tikal oppermachtig, de handelscontacten van de stad reikten tot ver in Noord-Mexico en Midden-Amerika, wellicht zelfs tot Colombia en Peru. Toch zag ook Tikal rond 900 om nog onverklaarde redenen zijn inwonersmassaal wegvluchten uit de stad. Gelukkig bevinden de blootgelegde piramides en tempels zich in dermate intacte staat, dat men een goed beeld krijgt van de grootsheid van weleer. De bezichtiging van Tikal neemt een hele dag in beslag. De bouwwerken liggen op diverse locaties in de jungle en staan via een uitstekend netwerk van wandelpaden met elkaar in verbinding. Lopend door het woud wordt de bezoeker geconfronteerd met de aanblik van allerlei bonte tropische vogels en het onophoudelijk gekrijs van hoog in de boomtoppen toevende brulapen. De architectuur van Tikal is eveneens van adembenemend kaliber. Uiteraard bezichtig en beklim ik de 38 meter hoge Piramide II aan het Grote Plein -het hart van Tikal- en de 64 meter hoge Piramide IV, het hoogste precolumbiaanse bouwwerk van heel Amerika. Vanaf beide tempels is het uitzicht formidabel. Piramides I en III zijn helaas onbeklimbaar maar daarom niet minder imposant. Ik loop van de Centrale Acropolis naar het ensemble Mundo Perdido, van Piramide V naar Complex Q, van noord naar zuid, van oost naar west. De hele dag struin ik langs tientallen altaren, pelotavelden, stèles met inscripties, beelden van Chac en cenotes, maar tegen de avond heb ik nógslechts een zeer summier gedeelte van alle monumenten gezien. Tikal is eenvoudigweg té groot.
De schoonheid van Tikal betovert mij. Het vermaarde ruïnecomplex, daterend van 700 voor Christus maar met bloeiperiode 250-900, was eeuwenlang de grootste en machtigste stad van Midden-Amerika, qua importantie enkel vergelijkbaar met Teotihuacán en het latere Inca-bolwerk Cusco. Rond het jaar 500 was Tikal uitgegroeid tot een stad met 100.000 inwoners en een oppervlakte van maar liefst 1200 vierkante kilometer. Politiek, economisch en militair was Tikal oppermachtig, de handelscontacten van de stad reikten tot ver in Noord-Mexico en Midden-Amerika, wellicht zelfs tot Colombia en Peru. Toch zag ook Tikal rond 900 om nog onverklaarde redenen zijn inwonersmassaal wegvluchten uit de stad. Gelukkig bevinden de blootgelegde piramides en tempels zich in dermate intacte staat, dat men een goed beeld krijgt van de grootsheid van weleer. De bezichtiging van Tikal neemt een hele dag in beslag. De bouwwerken liggen op diverse locaties in de jungle en staan via een uitstekend netwerk van wandelpaden met elkaar in verbinding. Lopend door het woud wordt de bezoeker geconfronteerd met de aanblik van allerlei bonte tropische vogels en het onophoudelijk gekrijs van hoog in de boomtoppen toevende brulapen. De architectuur van Tikal is eveneens van adembenemend kaliber. Uiteraard bezichtig en beklim ik de 38 meter hoge Piramide II aan het Grote Plein -het hart van Tikal- en de 64 meter hoge Piramide IV, het hoogste precolumbiaanse bouwwerk van heel Amerika. Vanaf beide tempels is het uitzicht formidabel. Piramides I en III zijn helaas onbeklimbaar maar daarom niet minder imposant. Ik loop van de Centrale Acropolis naar het ensemble Mundo Perdido, van Piramide V naar Complex Q, van noord naar zuid, van oost naar west. De hele dag struin ik langs tientallen altaren, pelotavelden, stèles met inscripties, beelden van Chac en cenotes, maar tegen de avond heb ik nógslechts een zeer summier gedeelte van alle monumenten gezien. Tikal is eenvoudigweg té groot.
Hoe hebben de Maya's in Tikal en de overige steden nou precies geleefd? Zij besteedden natuurlijk niet al hun tijd aan offeren, oorlog voeren en naar de sterren turen. In het leven van alledag hield een deel van de bevolking zich vooral bezig met het verbouwen van maïs- en bonenplanten, de belangrijkste voedingsproducten van de Maya's. Uit de als heilig beschouwde maïsplant -men dacht dat de eerste mens uit maïs ontstaan was!- bereidden deze landbouwers niet alleen tortilla-achtige deegwaren, maar tevens allerlei drankjes -zowel alcoholische als non-alcoholische. Andere beroepsgroepen legden zich toe op het bestuur van de stad en het bouwen van tempels en huizen voor de elite. De koninklijke familie alsmede andere notabelen woonden in stenen huizen, het gewone volk in hutjes van riet en palmbladeren. Tussen de verschillende steden bestonden intensieve handelscontacten. Belangrijke ruilgoederen waren obsidiaan, amber, pyriet en de felgekleurde veren van de kleine quetzal, de heilige Maya-vogel die nog altijd als het nationale dier van Guatemala geldt. Waarschijnlijk bedreven de Maya's ook ruilhandel met de primitieve Arawaakse en Carib-volkeren op de Antillen; toen Columbus op zijn vierde reis (1502) namelijk bij het Hondurese eilandRoatán aankwam, bespeurde hij daar een kano met Maya-kooplieden. Sommige wetenschappers schrijven zelfs een deel van het op Marajó aangetroffen aardewerk toe aan de Maya's. Nota bene: Marajó is een Braziliaans eiland, gelegen bij de monding van de Amazone!
Na Tikal trek ik twee weken kriskras door Guatemala. Ik reis per pickup door de woeste Petén naar Cobán, snuif daar de sfeer van de plaatselijke indiaanse markt op, en trek verder naar Guatemala-stad. In Guate (zoals de drukke, twee miljoen inwoners tellende hoofdstad in de volksmond heet) blijf ik slechts een dag, het is een oord zonder veel verve. Interessanter blijken de Spaans-koloniale architectuur van Antigua, de indiaanse markten vanChichi en Sololá, en het azuurblauwe, door drie met sneeuw bekapte vulkanen omringde Atitlán-meer. De bekende trekpleisters van Guatemala, maar daarom niet minder bezienswaardig. Dan, met nog één week Ruta Maya voor de boeg, maak ik mij op voor het allerlaatste grote Maya-bastion: het in Honduras gesitueerde Copán, het meest oostelijke machtscentrum binnen het oude Maya-imperium.
Het westen van Honduras en El Salvador markeerden de oostgrens van de Maya-wereld. Weliswaar zijn in Oost-Honduras ruïnecomplexen als Tenampua enCalamuya blootgelegd, maar in deze steden bleven de Maya-invloeden tot een minimum beperkt. Waarschijnlijk leefden hier nog wel verdwaalde groepen Maya's, maar dan als minderheid binnen een relatief primitieve, niet-Meso-Amerikaanse gemeenschap (bijvoorbeeld van Pipil-indianen). Hetzelfde geldt voor Oost-Salvadoraanse complexen als Quelepa en Corobán, ook die zijn grotendeels niet-Mayaans. De drie grote Maya-complexen van West-Salvador zijn Cara Sucia, Cihuatán enTazumal (post-klassiek; het grootste en bekendste complex van Salvador); in West-Honduras is eigenlijk alleen Copán van toeristisch belang.Copán blijkt evenwel een hekkensluiter om u tegen te zeggen. De uit de 4e eeuw stammende stad behoort samen met Tikal, Chichén-Itzá en Palenque tot de crème de la crème van Maya-architectuur. Nog één keer trekken ze aan mijn oog voorbij: de piramides, de altaren en pelota-velden, al die andere typisch Mayaanse bouwwerken. Ik bewonder de Escalinata Jeroglífica, de met 2500 pictogrammen gesierde Hiërogliefentrap, en werp een laatste blik opKukulcán en Chac. En in mijn hoofd reis ik nog één keer terug in de tijd. Ik zie hoe de bewoners van Copán angstig naar de zon en de sterrenhemel turen, ik aanschouw hun offerrituelen en hun bloedige oorlogen, maar ook hun uitzonderlijke activiteiten op wetenschappelijk en cultureel vlak. En in een fractie van een seconde lijkt het Maya-universum te versmelten met de eeuwigheid.
De Maya's hebben zonder meer geschiedenis geschreven. Een deel van deze historie is reeds ontrafeld, maar er bestaan nog altijd vele vragen. Waren de Maya's verwant aan de Olmeken? Waarom vluchtten de Maya's rond 900 zo massaal weg uit hun steden? Hadden zij contact met de Colombiaans-Peruaansecivilizaties? Ligt er in Noordoost-Honduras inderdaad nog éénallerallerlaatste Maya-metropool verborgen in het Misquitia-woud, het in diverse legenden vermelde La Ciudad Perdida (De Verloren Stad)? En welke onontdekte cultuurschatten zullen er in de toekomst nog in de Petén en deBelizeaanse moeraswouden worden opgegraven? Alleen de Tijd, de door de Maya's zo verafgode Tijd, zal het leren.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
F.
F.
hey enjoycie,
geinig...kom ik zomaar een van mijn reisreportages op deze site tegen. hopenlijk was de reportage enigszins leesbaar. moest je hier iets mee doen voor school of zo?
groet,
francois
17 jaar geleden
Antwoorden