Godfried Bomans Sprookjes (1946)
Gebruikte editie
De eerste druk van de bundel “Sprookjes” verscheen in 1946. De gebruikte editie is de 12e druk uit 1962, een pocketeditie die bij Uitgeverij Elsevier te Amsterdam verscheen. Op de voorkant staat een stoel waarin Godfried Bomans als een soort sprookjesverteller heeft plaatsgenomen: zijn hoofd is niet goed zichtbaar, omdat het schuil gaat achter een parasolletje. De bundel telt 158 pagina’s.
Genre
De bundel van Bomans is een verzameling sprookjes. Een sprookje is een wereldlijk verhaal, meestal met menselijke personages, en geheel op fictie berustend . Vaak gaat het verhaal over goed en kwaad of verklaart het op eenvoudige wijze het menselijk gedrag en maatschappelijke verhoudingen. Er kan een wijze les uit worden getrokken. Er wordt meestal een onderverdeling gemaakt tussen volkssprookjes en cultuursprookjes.
Bij een bundel volkssprookjes worden oude volksverhalen jaren of eeuwen na hun ontstaan in de volksmond opgetekend of verzameld door schrijvers. Bekende voorbeelden hiervan zijn: De sprookjes van Moeder de Gans, De sprookjes van Grimm en de Sprookjes van Duizend –en-een-nacht.
Een cultuursprookje wordt geheel verzonnen door een schrijver zelf en is geen verslag van wat er in een samenleving werd rondverteld. Uit de wereldliteratuur kennen we “De Sprookjes” van Hans Christiaan Andersen. In de Nederlandse literatuur geldt Bomans als de belangrijkste sprookjesverteller. In 1975 wordt de bundel opnieuw uitgebracht als Groot Sprookjesboek. In die uitgave zijn 50 sprookjes verzameld.
Bundelopbouw
Aan de sprookjes vooraf gaat een 32 coupletten tellend gedicht van Harry Prenen, een goede vriend van Bomans. Het zijn vierregelige strofen (kwatrijnen) met gekruist rijm (abab) waarin Prenen iets over de geschiedenis van sprookjes vertelt en de verhalen van Bomans aankondigt. Prenen biedt Bomans als het ware de vertellerstoel van Moeder de Gans aan. Daarna volgen 24 sprookjes. Bij een aantal sprookjes heeft Harry Prenen een eenvoudige zwart-wit illustratie toegevoegd. Er zijn heel korte sprookjes van drie bladzijden (De adder in het gras) en de twee langste verhalen zijn Vrolijke Hans en Prinses Stoepje. Deze tellen ongeveer 15 bladzijden.
Perspectief
Zoals het in een sprookje betaamt, is er steeds sprake van een auctoriale verteller. Het is als het ware de sprookjesverteller zelf die alles overziend een verslag van een verhaal geeft. In enkele sprookjes is de verhalenverteller zelfs expliciet aanwezig. In tegenstelling tot de gebruikelijke begin- en slotzin bij volkssprookjes (Er was eens… en ze leefden nog lang en gelukkig) beginnen en eindigen de cultuursprookjes anders.
Thematiek
In tegenstelling tot de volkssprookjes hebben de meeste cultuursprookjes niet altijd een gelukkig afloop. Wel worden algemeen menselijke tekortkomingen aan de kaak gesteld.
Meestal zit er daarom een levensles op praktisch niveau en niet op spiritueel gebied in een sprookje. Vaak zit zo’n algemene waarheid ook al in een bekend gezegde of spreekwoord.
Een aantal voorbeelden bij Bomans:
- je moet tevreden zijn met wat je hebt: ( zie: De rijke bramenplukker)
- je moet je niet al te star vasthouden aan principes ( zie: Prinses Stoepje)
- je moet je niet bezighouden met ledigheid ( zie: Niets)
- je moet eenvoudig blijven in je leven ( zie: De dood van een sprookjesverteller)
- het geluk zit alleen in jezelf (Zie: De terugkeer)
- humor is heel belangrijk in het leven (Zie: Vrolijke Hans)
Op deze manier neigen de sprookjes van Bomans zelfs naar de fabelliteratuur, omdat het bij een fabel normaal is dat de moraal aan het einde wordt weergegeven in een praktische levensles.
De stijl van Bomans en de waardering van zijn werk
Bomans is de humorist bij uitstek. Dat blijkt ook uit zijn boekjes als “De avonturen van Pa Pinkelman” en “Erik of het klein insectenboek”. In zijn Sprookjes kan hij zijn fijnzinnige humor op een bijna weemoedige manier etaleren. De verhaaltjes zijn kort maar elke zin komt uit de mond van een rasverteller. Ze zijn dan ook uitstekend geschikt om voor te lezen.
Bomans heeft dan meer dan 60 boektitels op zijn naam staan en is bijzonder populair - maar niet alom. De letterkundigen verwijten hem oppervlakkigheid en de personages zijn te veel type. Bomans heeft dan ook nimmer een literaire prijs gekregen, hoewel zijn stijl en formuleerkunst buiten kijf staan. Simon Carmiggelt zei eens: "Bomans is een groot schrijver, maar je mag het alleen niet hardop zeggen".
Bomans was in ieder geval veelzijdig, had vele gezichten en speelde allerlei rollen. Het valt nauwelijks uit te maken of hij een humorist was die ernstig wilde zijn, of een ernstig mens die voor humorist speelde. Humor is in elk geval wèl een van zijn opvallendste kenmerken.
Samenvatting van de inhoud
Wanneer een leerling een bundel sprookjes (of verhalen) op zijn literatuurlijst zet, zal de docent bij een mondeling of een overhoring natuurlijk niet alle verhalen navragen. Hij kan zich die zelf ook niet herinneren. Daarom is er in dit uittreksel voor gekozen om van een dertiental sprookjes uit de bundel een korte samenvatting te geven. Het zijn de bekendste sprookjes uit de bundel.
De adder in het gras
Een kruidenier ontdekt op een dag dat hij de Anti-Christ is. Hij spijkert die aanduiding boven zijn deur. De koster die dit ziet, loopt in paniek naar de pastoor. Die komt meteen kijken. Kruidenier Jansen zegt dan opnieuw dat hij de Anti-Christ is. De pastoor zegt echter dat hij Jansen is, lid van het zangkoor, collectant, kerkmeester en zijn beste parochiaan. “Dat klopt”, zegt de kruidenier, “maar staat er niet geschreven, dat de Anti-Christ komt in de meest misleidende gedaante.” Daarna vluchten ze alle drie. De auctoriale verteller zegt dat hij niet weet wat er met hen is gebeurd. Wijze les: hij waarschuwt collectanten, kruideniers en kerkmeesters. Zij kunnen de adders in het gras zijn.
Het aanzoek
Een jonge kikker is vreselijk verliefd. Hij durft het echter niet te bekennen aan zijn geliefde. Een oude kikker biedt aan het haar te gaan vertellen. Maar als de oude kikker de mooie kikkermeid ziet, vertelt hij dat hij zelf verliefd is op haar. Ze gaan samenwonen. Als de jonge kikker een bromvlieg voor haar heeft gevangen en merkt dat de oude kikker hem te slim af is geweest, barst hij in tranen uit. Het kikkermeisje hoort het en hij biecht haar alles op. Ze gaan dan zelf samenwonen. De oude kikker komt verhaal halen. Daarna zit hij treurig op een blad, als er een ooievaar voorbijkomt en hem opvreet. De dubbelzinnige betekenis van de ooievaar blijkt wanneer het kikkermeisje zwanger is. Wijze les: als je verliefd bent, moet je zelf de stoute schoenen aantrekken.
De rijke bramenplukker
Er leefde eens een bramenplukker die dacht dat hij alleen op de wereld was. Hij geniet van de enorme rijkdom in de natuur: hij denkt dat hij parels heeft, en grote spiegels en een mozaïekgalerij. Op een dag komt er een ontdekkingsreiziger langs. Als hij van de schrik bekomen is, dat hij een ander mens ziet, nodigt hij de reiziger uit in zijn huis. Hij vertelt hem van de enorme rijkdommen die hij bezit (de natuur) De ontdekkingsreiziger vlucht weg en gaat naar de stad waar hij alles vertelt. De mensen rukken op naar de omgeving van de bramenplukker. Ze vragen hem waar de rijkdom is: de bramenplukker vertelt van de diamanten (dat is de dauw). de spiegels (dat zijn vijvers), de galerij (dat zijn de bomen). De mensen voelen zich bedrogen en slaan hem dood. Als de nachtegaal begint te zingen (ook al een rijkdom), hangt de bramenplukker een takje lager.
Wijze les: kijk goed om je heen wat de ware rijkdom in het leven is.
Vrolijke Hans of Hoe het lachkruid ontstond
Dit is het langste verhaal uit de bundel. In een land Tuba woonden heel ernstige mensen: de Tubanters. Ze zijn heel erg gericht op producten maken. Als er een grappenmaker langskomt, herkennen ze zijn product (de grappen) niet. In het land woont een smid die een zoontje Hans krijgt. Vanaf de geboorte doet het jongetje vreemd: hij lacht namelijk. Dat mag niet in Tuba, Er komen allerlei hulptroepen aan te pas. De dominee komt, maar Hans blijft lachen. Hij blijft alles vrolijk opvatten. Hij trekt lachend door het land van Tuba. Hij gooit een hamer door een ruit om een koek te stelen. De rechter veroordeelt hem tot de doodstraf, maar wanneer de beul zijn hoofd eraf heeft gehakt, blijft het lachen. De blijheid valt nu eenmaal niet te doden. De koning laat het hoofd in een zak naaien, maar ook daar doorheen klinkt zijn lach. Het wordt in de stadsgracht gegooid, maar niets helpt. Dan komt zijn moeder aan de koning vragen of zij het hoofd mag hebben. Ze zal het in een put werpen. Er gaat heel veel zand over het hoofd van Hans.
Maar op de plek waar het hoofd begraven was, groeide een gewas (Het lachkruid) en iedereen die aan het kruid rook, begon te lachen. Zelfs de koning aanvaardde dat het lachkruid was ontstaan en liet het wetenschappelijk herbus risus noemen.
Juffrouw Prillewits
In Zutphen merkt het hoofd van de lagere school dat een van de personeelsleden verliefd is geworden. Hij spreekt met haar en alle symptomen blijken inderdaad te kloppen: ze is verliefd. Met haar gaat hij alle mogelijke kandidaten af: ze vallen stuk voor stuk af: ze zijn vrouw, ze zijn getrouwd, ze zijn te oud. Er blijft er nog maar één over. Aan het einde heeft hij het door. Hij stamelt: “Ik mag het niet geloven… ik mag Anna.”
Prinses Stoepje
In een land heeft de koning Boroeba alles voor het zeggen. Alle onderdanen moeten vinden wat hij vindt, anders wordt hun hoofd er af gehakt. Hij heeft ook drie principes: erwtensoep eten, het spelletje “Jan, waar ben je?” spelen en een rijtour om 5 uur ’s middags maken. Op een dag wordt er een kind geboren. Omdat het een meisje is, springt de koning van woede op zijn stoep heen en weer en om die reden heet het meisje Prinses Stoepje. Ze groeit op en wordt heel erg mooi. Ze baalt wel van de erwtensoep en het spelletje en moet ook mee op de rijtoer elke dag. Maar omdat ze zo mooi is, krijgen de onderdanen een niet te onderdrukken lust om haar te kussen. Zo vindt een slagersjongen de dood, maar ook de agenten die haar moeten beschermen, willen haar kussen. Boroeba vraagt zijn adviseurs wat hij moet doen. Die raden hem aan haar te laten trouwen. Boroeba laat alle potentiële kandidaten opdraven, maar ze moeten wel van erwtensoep houden. Wie dat niet lust valt af. De tweede eis is dat ze het spelletje “Jan, waar ben je?” moeten kennen. Niemand komt door de selectie heen, want er zijn ook prinsen die niet van een rijtour houden. De prinses trouwt daarom helemaal niet. Ze sterft, het rijk komt in verval. Het paleis wordt een reünie en later een zandvlakte. Af en toe wordt er een oud soepbord gevonden, waarvoor een professor weer een wetenschappelijke verklaring probeert te bedenken. Maar niemand vraagt het aan de sprookjesverteller.
De oprechte moordenaar
Een reiziger loopt in een eng, donker bos. Hij klopt aan bij een hutje en vraagt of hij onderdak krijgt. De man die er woont, zegt dat hij dat wel wil verlenen, maar dat hij een moordenaar is. De reiziger lacht. Als hij binnen is, wordt de bewoner heel somber, omdat hij de reiziger zal doden. De reiziger vraagt hem waarom dat moet en de moordenaar vertelt zijn levensverhaal. Van jongs af aan vermoordt hij mensen, omdat hij in zijn jeugd een moordenaar had ontmoet en hij hetzelfde wilde zijn. Hij vermoordt dan ook al snel mensen. Als hij wordt opgepakt door de gendarmerie, verklaart hij later voor de rechtbank dat hij altijd in het openbaar heeft gezegd dat hij een moordenaar was. De koning veroordeelt hem tot een bijzondere straf. Hij wordt niet gedood, maar hij wordt in een huisje gezet, geheel geïsoleerd en hij mag mensen ontvangen, als hij maar eerlijk vertelt dat hij een moordenaar is. Een mooi compromis dus. De oprechte moordenaar zegt dat vrijwel niemand hem gelooft, maar dat hij toch echt een moordenaar is. Kijk maar, en hij slaat met een bijl het hoofd van de reiziger af.
De herbergier van Pidalgo
De herbergier van Pidalgo staat er om bekend dat hij een echte superkok is en dat hij alles wil doen om het zijn gasten naar de zin te maken. Daarom komen de mensen van heinde en verre om bij hem in de herberg de maaltijd te nuttigen en nooit worden ze teleurgesteld. Maar door een misoogst komt er een hongersnood in het land. Toch kan de herbergier zijn gasten nog heel lang plezieren, maar tenslotte zijn ook zijn middelen op. Hij verveelt zich dood en wordt heel somber. Op een dag komt er een rijke vreemdeling in een koets voorrijden en vraagt of hij de herbergier van Pidalgo is. Ook vraagt hij of hij een week later een maaltijd voor zijn gezelschap kan klaarmaken. De herbergier gaat aan het werk en weet de lekkerste karbonades klaar te maken. Als de hertog terugkeert, kan niemand de herbergdeur openen. Het gezelschap gaat naar binnen, waar de herbergier zich verontschuldigt en aangeeft dat hij niet zelf kan bedienen. De maaltijd is echter verrukkelijk, het vlees is heerlijk, maar wanneer een van de gasten iets laat vallen en onder de tafel kijkt, ziet hij tot zijn grote schrik dat de herbergier een houten been heeft: De dienstverlening voor zijn gasten is deze keer wel heel ver gegaan. Kort daarna sterft de waard en hij wordt begraven in Cordova.
De terugkeer
Een zeer rijk man was niet gelukkig. Hij laat zijn paarden voorspannen en gaat een rijtour maken. Hij komt in een stadje waar hem alles bekend voorkomt: tenslotte staat hij stil voor een huis waarin hij als kind heeft gewoond. Een oude priester die het huis nu bewoont, ziet hem en vraagt naar zijn verdriet. De rijke man wil het huis kopen. De priester geeft toe: de rijke man mag alles doen, wat hij wil, maar hij moet beloven de spreuk die boven het bed van de priester hangt, te laten waar hij is. Er was namelijk een heel leven voor nodig om de waarheid van die spreuk in te zien. Er staat op: “Het geluk ligt in ons.”
De rijke man gaat in het huis wonen, maar gelukkig is hij niet, want hij mist de knecht en de meid van zijn ouders. De priester zegt dat ze nog leven en dat ze hem wel weer willen dienen.
Gelukkig is hij niet, want het huis leek hem vroeger veel groter. De priester geeft hem de raad het huis dan uit te bouwen en alles veel groter te maken,: hij heeft immers geld genoeg. Als dat is gebeurd, is de rijke man nog niet gelukkig. Nu waren de knecht en de meid weer te klein geworden. De priester bestelt twee reuzen die in de stad wonen om de rijke man te plezieren. Maar ook nu is hij niet gelukkig. De priester leest in de Bijbel: “Als u niet wordt als deze kleinen, zult gij het rijk der hemelen niet binnengaan.”
De rijke man zegt dat hij alles heeft gedaan. De priester ontkent dat, omdat de rijke man alleen zijn omgeving heeft vergroot, terwijl hij zelf klein moest worden. Het Geluk van de mens zit namelijk in hemzelf. Die zin wil de priester graag boven het graf van de rijke man schrijven.
Niets
Een koning wandelt door zijn tuin. Hij verveelt zich dood. Hij vraagt zijn minister van Plezier en Vermaak iets nieuws te bedenken, maar ook dat verveelt weer snel (een vuurwerk, een circus, een heel duur glazen huis). Alles verveelt hem en hij is door al zijn fratsen bovendien erg arm geworden. Hij gaat zwerven, de mensen vragen hem wat hij doet en wat hij kan en steeds is zijn antwoord: “Niets”. Dan komt hij een man tegen die op zijn rug in een weiland ligt en ook niets doet. Dat schept een band. Maar de man doet het maar twintig minuten en de koning al twintig jaar. Na een poosje gaat de man hard werken op het land en de koning gaat hem helpen. Daarna weet hij wat er werkelijk belangrijk is in het leven en hij gaat terug naar zijn paleis. Daar zit een nieuwe koning die zich ook al te pletter verveelt. De oude koning wil hem waarschuwen en advies geven. Je moet hard werken, want dan is tien minuten niets doen tussendoor heel erg leuk. De nieuw koning kijkt verveeld op en beveelt de landloper van zijn land te verjagen, want de man verveelt hem.
Anita
Anita Dobbelmans wordt geboren: ze is een meikever van goede komaf, want haar vader heeft reeds vele lintjes gekregen. En zo’n kind betaamt het niet te schreeuwen en te wiebelen.. Als de heer Dobbelmans thuiskomst, ziet hij zijn dochter Anita voor het eerst. Het lijkt een vreedzaam gezinnetje, maar erg gelukkig zijn ze niet. Mijnheer Dobbelmans is jaloers op mijnheer Netelmans omdat die in een roos woont met een meeldraad meer. Mevrouw Dobbelmans is jaloers op het servies van mevrouw Netelmans. ’s Avonds praten ze met elkaar en vader Dobbelmans vertelt dat Anita met Jan Rinkelaar moet trouwen. Maar dat wil Anita niet: zij wil schreeuwen en wiebelen en springen in de zon. Maar vader is onverbiddelijk, want Jan Rinkelaar vader heeft een betrekking aan het gouvernement. Maar ze moet haar vaders wil doen en ze trouwt met Rinkelaar. En als haar kleine meikevertje wordt geboren, dat wil schreeuwen en springen, dan mag dat niet. Want een Rinkelaar schreeuwt niet en wiebelt niet en zo begint de geschiedenis weer van voren af aan.
Het misverstand
Een oude man leeft geheel afgezonderd en heeft met vrijwel niemand contact. Als hij ook zijn laatste familielid heeft begraven, krijgt hij een zonderlinge gedachte. De dood heeft hem overgeslagen. Hij wil zich nu echt afzonderen, dooft het vuur, timmert zijn huis dicht en laat geen levensteken meer horen. Maar hij merkt dat hij moet eten. Hij beseft dat hij een knecht nodigt heeft om eten voor hem te halen. Maar hij kan in de stad niemand vinden, totdat hij hoort dat er ergens een oude zonderlinge grijsaard woont die hem misschien kan helpen. Hij gaat naar de grijsaard toe en vraagt hem of hij hem wil dienen. De grijsaard zegt dat hij een andere grijsaard zoekt voor wie hij eigenlijk bestemd is. De eerste grijsaard maakt zich bekend en de tweede grijsaard wil dan wel bij hem in dienst treden. Hij zal de laatste zijn die het huisje van de oude man zal betreden. Dat komt heel goed uit, vindt ook de tweede grijsaard. Zelden heeft u een knecht gehad, die u zo goed ter wille zal zijn. En zie, hij wordt die avond op zijn wenken bediend.
De dood van de sprookjesverteller
Een oude sprookjesverteller is aan het eind van zijn leven, waarin hij altijd over kabouters heeft verteld en in kabouters heeft geloofd. Hij vraagt aan God om voor zijn dood nog een keer een echte kabouter te mogen zien. En hij gaat wachten op de Dood. Die wil eerst maar niet komen, omdat hij de weg is kwijtgeraakt. Dan vraagt de sprookjesverteller de Dood om hem mee te nemen. Hij is namelijk helemaal niet bang voor de Dood. De Dood zegt dat hij beter aan andere dingen kan denken in het uur van zijn dood. Maar hoe hij het ook probeert, zijn laatste gedachte is steeds die aan de kabouter. Dan komt de Dood hem definitief halen. God vraagt aan de Dood wat de laatste gedachte van de sprookjesverteller was en de Dood zegt dat het over een kaboutertje was. “Dat is een goede gedachte,” zegt God glimlachend. “Laat hem derhalve binnen.”
Recensies bij de verschijning
Over de bundel zijn nog via Literom twee recensies verkrijgbaar na de publicatie. Op 24 mei 1947 schrijft C.J.E. Dinaux een positieve reactie in De Stem. “Is er een bekoorlijker vorm om weemoed te verbergen dan achter de humor van het sprookje? Juist 250 jaar na het verschijnen van Perraults sprookjes van Moeder de Gans heeft H. Prenen, inleider en illustrator van dit boek, in een dichterlijke ouverture aan Godfried Bomans de aloude stoel van Moeder de Gans aangeboden.”
In de Maasbode van 1 maar 1947 zegt de recensent W.P.: “Bij het vaststellen van de literaire waarde van dezen bundel, moet men in aanmerking nemen dat we hier met een jeugdwerk van den schrijver te doen hebben. Hij schreef de meeste van deze sprookjes als student in de jaren 1933 tot 1935. Zijn talent in dit genie is in ieder geval onmiskenbaar en het is te hopen dat hij den tijd en de ambitie heeft om deze bundel nog eens uit te breiden. Hij zou er een zeer breed publiek een plezier mee doen, zowel lezers die tevreden zijn wanneer een boek hen amuseert als die moeilijk tevreden te stellen groep zoekers naar Letterkunde.”
Over de schrijver Godfried Bomans
Aan de Bierkade te Den Haag laat Godfried Bomans op 2 maart 1913 voor het eerst van zich horen. Maar het gezin Bomans verhuist een half jaar later naar Haarlem. In deze stad hangt nog de damp van de negentiende eeuw, die Bomans volledig in zich opneemt. Schrijvend en sprekend herschept hij Haarlem mettertijd naar zijn beeld en gelijkenis. Haarlem verandert in ‘Bomansstad’. Bomans lijkt daardoor een typische Haarlemmer. Hij zegt er zelfs geboren te zijn. Bomans krijgt een strenge opvoeding. Hij schrijft daarover: "Het voordeel van een Spartaanse en gevoelsarme opvoeding is dat alles later meevalt en steeds feestelijker wordt, maar het nadeel is ook niet mis. Je houdt je hele leven de trekken van een jongetje dat lief gevonden wil worden". Zijn strenge en afstandelijke opvoeding bepaalt mede zijn ontwikkeling.
Ook het rooms-katholieke geloof is van invloed. Bomans bewaart goede herinneringen aan de kerkelijke geborgenheid. Een geborgenheid die hij ook in zijn latere leven zal blijven zoeken. Nochtans verzet hij zich tegen het gezagsgetrouw aannemen van zaken die tegen het gezond verstand indruisen. In zijn laatste levensjaren maakt hij zich de tolk van het katholieke volksdeel door hun problemen helder te verwoorden en die tot juiste proporties terug te brengen. Reeds in zijn schooltijd heeft Bomans literaire belangstelling; is redacteur van diverse schoolkranten en publiceert korte verhalen. In 1932 schrijft hij het kolderdrama “Bloed en liefde”, dat in 1937 uitgegeven zal worden. Het is een aanzet tot de karakteristieke ‘Bomansiaanse humor’, die met ironie en komisch aandoende archaïsmen bestaande genres als sprookje, melodrama, biografie en detectiveverhaal parodieert. De opvoering in de Jans Schouwburg te Haarlem is een triomf. Ook nu nog is het stuk een topper bij amateurtoneelgezelschappen.
In 1933 gaat Bomans rechten studeren te Amsterdam en wordt redacteur van het rooms-katholieke studentenblad De Dijk. Hierin publiceert hij gedichten, kritieken en korte verhalen. Enkele verhalen beschrijven de herinneringen van een oud-minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen. Zij leiden tot zijn erkende literaire debuut: “De memoires of gedenkschriften van Mr. P. Bas,” dat december 1936 in boekvorm verschijnt. Invloeden van Charles Dickens en Hildebrand (Camera Obscura) zijn onmiskenbaar aanwezig. Het leven in Amsterdam bevalt hem niet. De sfeer is hem te kil, niet knus genoeg. In 1939 breekt hij zijn studie abrupt af en reist naar Nijmegen teneinde daar psychologie te gaan studeren. Ondanks de eerste oorlogsjaren, voelt hij zich in deze ‘katholieke’ stad meteen thuis. Hij leert daar zijn echtgenote kennen en schrijft er zijn meest succesvolle boek “Erik of het klein insectenboek.” In het eerste jaar komen tien (!) drukken uit. De studie mislukt daarentegen en in 1943 keert hij terug naar Haarlem. Zijn drang naar knus- en gezelligheid uit zich in affiniteit met Sinterklaas en in zijn zwak voor clubjes en genootschappen. In 1937 richt hij met zijn schoolvriend Harry Prenen de Rijnlandsche Academie op. Het is een schertsgenootschap, dat echter wel weet te voorkomen dat men de Haarlemse Bakenessergracht dempt. In 1949 sticht hij de sociëteit Teisterbant, die bestaat uit academici en kunstenaars die voornamelijk 'Bomansiaanse humor' beoefenen. In 1956 wordt hij president van de Harlem Branch van de Dickens Fellowship, de eerste tak van dit illustere genootschap in een niet-Engelstalig land.
Vanaf 1946 publiceert Bomans met grote regelmaat (“Sprookjes”, “Kopstukken”, “Buitelingen”...). Het succes is groot, hetgeen vooral te danken is aan zijn humoristische en daardoor relativerende benadering van maatschappelijke problemen. Men gaat gebukt onder de nasleep van de oorlog, maar Bomans stemt weer tot vrolijkheid. "Humor is overwonnen droefheid", zegt hij. Bij Elseviers Weekblad en De Volkskrant (waarin hij met de tekenaar Carol Voges de strip “Pa Pinkelman” doet verschijnen) wordt hij redacteur. Elke dag schrijft hij een column en is daarmee een pionier van dit genre in Nederland. Als radio en televisie hem vragen in programma's op te treden, neemt hij deze verzoeken graag aan. Allengs wordt hij een 'bekende Nederlander'. De daaraan verbonden nadelen treden echter ook op. Men dringt onophoudelijk aan en Bomans kan geen 'nee' zeggen.
In 1971 bivakkeert Bomans op uitnodiging van VARA en AVRO een week alleen op het onbewoond waddeneiland Rottumerplaat, reist Vlaanderen rond om bekende Vlamingen te interviewen voor de BRT, gaat naar Engeland op zoek naar spoken voor de NCRV, houdt een vraaggesprek (zijn laatste!) met Johan Cruyff, blijft dagelijks schrijven... De vermoeienissen eisen echter hun tol. Op 22 december 1971 overlijdt Godfried Bomans aan de gevolgen van een hartaanval.
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
jij bent egt slim
20 jaar geleden
Antwoorden