Eerste druk
2001
Oorspronkelijke uitgever
Prometheus, Amsterdam
Verteltijd
256 bladzijdes
Motto
‘…eenmaal in drie jaren, brengende goud, en zilver, elpenbeen, en apen en pauwen.’
Koningen 1:10:22
Dit verwijst naar de geschenken die de koningin van Sheba meebracht met haar bezoek aan koning Salomo.
Titelverklaring
Salomo is de naam van een Bijbelse koning. In het verhaal wordt hij meerdere malen aangehaald. “… het glazen paleis dat Salomon voor de koningin van Sheba bouwde om te ontdekken of haar scheenbenen, zoals de geruchten gingen, werkelijk behaard waren als de poten van een bok: toen zij het iriserende gebouw betrad, tilde zij haar rokken op in de waan dat zij door water waadde.” (p. 147)
Een direct verband met deze koning, denkend aan wijsheid (‘een Salomonsoordeel’) kan er niet gelegd worden. Wel had de koning een groot aantal vrouwen. In het boek neemt liefde een centrale plaats in, hoewel op een heel andere manier.
Samenvatting
Deel I
De ikfiguur uit deel één, de naam is niet bekend, is wanhopig op zoek naar liefde. Hij is heel introvert en heeft weinig contact met de buitenwereld. Hij vertelt veel over zijn jeugd, die hij moeilijk los kan laten. Hij was bevriend met Gobo, Vairon en Jak, met wie hij zijn eerste vrouw deelde: een oude prostituee. Hij is de enige van hen die naderhand nog naar de vrouw terugkeert, omdat hij in haar een soort moeder zag.
Hij kan zichzelf identificeren met Kai, die voor een bepaalde tijd tegenover hem woont. Hij beschrijft hem als een mensenschuwe jongeman, die een groot deel van zijn tijd in stripboeken zit te lezen, in de bibliotheek. Later komt er een zwerver bij hem in huis wonen, die hij Bileam noemt. Hij voelt een soort vriendschap voor deze man, totdat Bileam een schaap voor het offerfeest in huis haalt. Dit wordt de ikfiguur te veel, en hij vlucht naar de zolder. Daar heeft hij nog meer last van waandenkbeelden dan normaal. Als Bileam dan ook nog vol vreugde is als hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het de ikpersoon te veel: hij schopt Bileam het huis uit. Aan het eind verhuist ook Kai, zodat de ‘ik’ helemaal alleen achterblijft: Kai weg, Bileam weg en het barmeisje waarop hij verliefd was heeft hem afgewezen.
Deel II
Kai woont tegenover de ikfiguur uit deel één, aan de Hoofdweg nr. 121 (tegenover Artis). Op een dag ontmoet Kai Meranda bij de fontein. Ze worden verliefd op elkaar en beginnen een relatie. Meranda geeft Kai een bijnaam, Moes Kroen. Kai is heel bang dat hij Meranda kwijt raakt, en op een dag vertrekt deze ook. Niet dat ze Kai officieel verlaat, ze gaat op bezoek bij haar vriendin Miranna, die op Sicilië is.
Deel III
In dit deel is Miranna de hoofdpersoon. Ze beschrijft in dagboekvorm hoe ze haar dagen op Sicilië doorbrengt. Ze blijkt een relatie met Kai achter de rug te hebben. Hierna zat ze erg in de knoop met haar zelf, daarom adviseerde haar therapeut haar om op vakantie te gaan en haar gedachten op papier te zetten. Op Sicilië brengt ze haar dagen ontspannen door, ze bezoekt wat stadjes en op 25 juni komt Meranda haar bezoeken.
Personages
Kai zou beschouwd kunnen worden als hoofdpersoon, omdat hij in alle drie de delen een rol speelt. De verteller van het eerste deel voelt zich op een bepaalde manier aangetrokken tot Kai, omdat hij zich in zekere zin met hem kan identificeren. Hij observeert hem regelmatig en maakt opmerkingen die op hem betrekking hebben. In deel twee is Kai zelf de verteller. In deel drie is een vrouw aan het woord die een relatie met Kai heeft gehad.
Van de ‘ikpersoon’ uit deel I is de naam niet bekend. Hij leidt een zonderling bestaan en heeft last van waandenkbeelden. Hij is gefascineerd door Kai, de jongen van de bibliotheek. Hij vertelt over zijn jeugd en hoe hij zijn eerste vrouw (een oude hoer) samen met zijn vrienden deelde. Uiteindelijk was hij de enige die naar haar terug bleef gaan. Later wordt hij verliefd op een barmeisje, maar zij wijst zijn liefde af.
Bileam (eigenlijk Alaam of Allal), is de huisgenoot van de ik-verteller in het eerste deel. Daarvoor leidde hij een zwerversbestaan. Hij is moslim, eet alleen macaroni, heeft last van zweetvoeten en is verliefd op een vrouw aan de overkant van hun woning. Hij aast op een grote uitkering, omdat hij arbeidsongeschikt zou zijn.
Miranna is de vertelster van het derde deel van het verhaal. Ze heeft juist een relatie met Kai achter de rug en om daarvan bij te komen vertrekt ze naar Sicilië. Ze is in therapie bij dr. Schnabber en hij heeft haar de raad gegeven om een dagboek bij te houden, waarin ze haar gedachten en gevoelens kan neerschrijven.
Gobo, Vairon en Jak zijn jeugdvrienden van de ikpersoon die hiervoor is genoemd.
Het barmeisje komt voor in deel één. Zij beantwoordt de liefde van de ikfiguur niet, ook al lijkt ze hem wel het idee te geven dat ze ook iets voor hem voelt.
Meranda is de vriendin van Miranna, de vertelster van deel drie. In deel twee wordt haar relatie met Kai beschreven en daarin wordt ze af en toe ook door hem met ‘jij’ aangesproken. Dit leidt soms tot verwarrende situaties.
Dr. P. Schnabber is de therapeut van Miranna. Hij komt met name voor in het derde deel, maar wordt af en toe ook terloops in de eerste twee delen genoemd.
Tijd
Deel één is geschreven in de onvoltooid verleden tijd. Het verhaal begint post rem, omdat de ik-verteller dingen uit het verleden beschrijft. “Ik begrijp nog steeds niet waarom ze mij elke keer vroeg wat ik te drinken wenste, wat ze inmiddels toch had moeten weten, want ik kwam er bijna dagelijks en ik ben een man die wat drank en voedsel betreft niet van afwisseling houdt. Ik ben dol op organen maar daarover later meer.” (p. 20) en “Ik herinner mij deze twee meisjes omdat zij mij uitzwaaiden toen ik verhuisde en hoe speet het mij later dat ik het magere meisje niet een kus op de zilveren muziek van haar mond had gedrukt.” (p. 80)
Deel twee wordt, met uitzondering van bepaalde momenten (zijn auctorieel), verteld door Kai, in de onvoltooid verleden tijd. Op sommige momenten spreekt hij rechtstreeks tot iemand met ‘jij’. Hiermee wordt Meranda aangeduid. “Ook jij had je kleding afgestoft, om precies te zijn de puntige rondingen van je zitvlak. Daarna liepen jij en hij verder, liepen maar rond, over de beschaduwde naden van het weergalmende park. Droefenis had je verlaten, gelukkig, maar het park trad zachtjes om het verdriet niet weer aan te wakkeren.” (p. 180)
Deel drie is geschreven in dagboekvorm, door Miranna, wederom in de onvoltooid verleden tijd. “onrustig geslapen liggen woelen ik hoorde stemmen en gelach alsof in de andere kamers een feest gaande was en opeens stond een schim aan mijn bed die op mij neerkeek een schim deels rook en deels ether en er vlogen duizenden vogels door mijn kamer muggen zoemden langs mijn oor…” (p. 217)
De laatste twee pagina’s van het verhaal worden verteld door een auctoriele verteller, in de onvoltooid verleden tijd. De eerste alinea is min of meer een samenvatting van deel drie, de laatste alinea gaat over dr. Schnabber, de therapeut. “Dokter P. Schnabber keek uit het raam van zijn praktijk in de Vossiusstraat en zag in de rook, die uit zijn pijp omhoogdwarrelde, de wolken waartussen het vliegtuig, waarin Meranda zat, in miniatuur zweefde.” (p. 256)
Het boek kent een bijna helemaal chronologisch tijdverloop, van ongeveer één jaar. Dit is op te maken uit het verstrijken van de seizoenen. Aangezien het laatste deel in dagboekvorm is geschreven, worden hier ook data vermeld. Dit tijdsbestek loopt van 21 mei 2000 tot en met 29 juni 2000, dat zijn veertig dagen. Hieruit valt ook af te leiden dat het gehele boek zich rond het jaar 2000 afspeelt. In het verhaal komen regelmatig flashbacks en terugverwijzingen voor.
Structuur
Het boek is verdeeld in drie delen, aangegeven met Romeinse cijfers. Deel één bestaat uit 132 bladzijdes en is opgedeeld in 24 hoofdstukken, die stuk voor stuk weer ingedeeld zijn in alinea’s. Dit principe geldt ook voor deel twee, dat bestaat uit 42 bladzijdes en 2 hoofdstukken. Deel drie is een verzameling van dagboeknotities, zonder enige vorm van interpunctie: geen hoofdletters aan het begin van een zin, geen komma’s en geen punten. Dit deel heeft 68 (+2) bladzijdes en beslaat 40 dagen. De laatste twee pagina’s van deel drie is een soort afsluitende beschouwing. Hier wordt het gebruik van interpunctie weer hervat.
Het einde mag wat mij betreft worden beschouwd als een gesloten einde. Hoewel er niet echt een hoofdvraag naar voren wordt gebracht gedurende het verhaal, heeft de laatste zin van het verhaal duidelijk een afsluitende functie: “Ze zijn nu allen veilig gearriveerd.” Aan de andere kant is het ook een zin die opnieuw vragen oproept als ‘waar zijn ze gearriveerd?’ Het is moeilijk om het einde als open of gesloten te benoemen, omdat er geen duidelijke verhaallijn in het verhaal zit verwerkt.
Ruimte
De eerste twee delen spelen zich af in Amsterdam. Dat is op te maken uit opmerkingen van de vertellers. “Ik heb het over de voddige veerbollen die brutaal en onbevreesd in deze stad waggelen en enkele straten en pleinen hebben bezet. Ik geloof dat Het Paleis op de Dam niet meer te betreden is zonder hun toestemming: zwermen lopen en fladderen op de klinkers, andere staan boven elkaar opgesteld, een pilaar van vleugels en snavels, de schouders fier geheven.” (p. 22-23)
Deel drie speelt zich af op Sicilië, waar de vrouw naartoe is gereisd om te bekomen van een stukgelopen relatie. “… dat betekent waar kom je vandaan en ik zei heel Italiaans Olanda maar dacht tja waar kom ik eigenlijk vandaan en ik ben nog naar Fiumefreddo gereden waar alles bedekt was met de as van de Etna en heb daar lauwe cappuccino gedronken”
Andere belangrijke ruimtes, in de eerste twee delen, zijn de bibliotheek, de kroeg en ‘de Wallen’; allemaal in Amsterdam.
Thema en genre
Salomon is een psychologische roman.
Waandenkbeelden en op hol geslagen verbeelding nemen een centrale plaats in in het verhaal, evenals een soort obsessieve liefde. Deze thema’s spelen in alle delen een hoofdrol, ook al gaat het over verschillende personen. Je zou dus kunnen zeggen dat dit de verbindende factoren zijn. De hoofdpersoon van deel één lijkt zelfs gek te worden in zijn eigen huis. “Het gekraak werd luider, ging over in een gebulder. Mijn stapel boeken viel van de tafel af; de tafelpoten schoven knarsend en schoorvoetend op. Ik drukte mijn handen stevig tegen mijn oren aan en vluchtte de koelte en schemer van mijn slaapkamer in.” (p. 47-48)
Wat de liefde betreft: de ‘ik’ uit deel één is verliefd op het barmeisje, die zijn liefde niet beantwoord. Kai, uit deel twee, beschrijft in een groot stuk zijn relatie met Meranda. “Meranda, zei zij, Meranda was haar naam. Zij keek hem aan en lachte, het begin van haar ruime, wijnrode lach gaf zij aan hem en de res ervan aan het park: voordat de lach halverwege was, trok zij haar schouders op alsof ze de lach wilde smoren en ze wendde het gezicht bruusk af.” (p. 157) Zoals eerder vermeld, vertelt de hoofdpersoon uit deel drie, Miranna, over haar verblijf op Sicilië, waar ze bijkomt van een stukgelopen relatie. Ze lijkt wel af en toe het één en ander door elkaar te halen. Dingen die in eerdere delen anders zijn beschreven, zoals een ruzie waarover uitgebreid in deel twee wordt verteld. Dit wijst weer op de waandenkbeelden.
Taalgebruik
Een treffend citaat dat het taalgebruik weergeeft is: “… want ik heb gemerkt dat mensen tijdens hun eerste contacten met mij (ik spreek over vroeger), toen ik nog de onbezonnenheid van de jeugd bezat (ah! de dagen van mijn jeugd!), die niet in staat is tot introspectie, weerzin voelden voor mijn onhoudbare woordenstroom, onderhoudend en onhoudbaar moet ik zeggen… (p. 11)
Zowel in deel één, als in deel twee, is het taalgebruik moeilijk, langdradig en poëtisch. De zinnen beslaan soms een pagina en zijn opgebouwd uit talloze bijzinnen. Er worden regelmatig worden gebruikt die al lang uit het hedendaagse taalgebruik zijn verdwenen (archaïsmen). Het taalgebruik is misschien heel beeldend en ritmisch, maar ook overdadig en onbegrijpelijk.
In deel drie wordt er een andere stijl gehanteerd. Daar is het taalgebruik veel simpeler. Hoewel er geen interpunctie wordt gebruikt, is het makkelijker om te volgen dan voorgaande delen. Opvallend is dat er in geen enkel deel een directe dialoog voorkomt, die gekenmerkt wordt door aanhalingstekens.
Perspectief
Het eerste en het laatste deel (met uitzondering van de laatste twee pagina’s) worden volledig vanuit het ikperspectief verteld. Voor een deel is dit ook het geval in het tweede deel, maar dit wordt soms ook vanuit het auctoriele perspectief beschreven, evenals de laatste twee pagina’s van het derde deel. In het tweede deel zorgt de wisseling van perspectief regelmatig voor veel verwarring.
Plaats in de literatuurgeschiedenis
Salomon behoort tot de moderne literatuur. Het boek is uitgekomen in 2001 en speelt zich af rond het jaar 2000.
Relatie tekst-auteur
Je zou je af kunnen vragen of er wel een relatie is tussen de tekst en de auteur in dit geval. Bouazza is een Nederlandse schrijver van Marokkaanse afkomst met Nederlandse nationaliteit, zoals hij het zelf graag uitdrukt. Over Salomon heeft hij gezegd dat er een paar autobiografische elementen in zitten verwerkt, wat zou betekenen dat hij zelf ook een tamelijk zonderling persoon was/is.
Eigen mening
Dit boek uitlezen is één grote hindernis, het begrijpen is bijna onmogelijk. Bouazza heeft de zinnen wel zo ingewikkeld geconstrueerd, dat je na een paar bladzijdes de draad al kwijt bent. Toch is het in zekere zin ook wel mooi geschreven, heel lyrisch en ritmisch. Kortom: het is geen boek voor op de literatuurlijst, maar wel om een keer te lezen als tijd over hebt.
REACTIES
1 seconde geleden