Jaar van uitgave: 1999
Eerste druk: 1979
Aantal pagina’s: 252
Genre: oorlogsverhaal/oorlogsroman Titelverklaring: Arnold Westervoort, de hoofdpersoon van het boek, zit midden in de Tweede Wereld Oorlog (WO2) hij wordt in zijn klas veel gepest omdat zijn vader een NSB’er is, iemand die lid is van de politieke partij de NSB, hij heeft daardoor geen vrienden en zijn klasgenoten beschouwen hem als een verrader, ook in zijn eigen familie heeft bijna nooit iemand tijd voor hem. Met zijn vader kan hij niet goed praten omdat deze alleen maar aan zijn eigen belangen en die van de NSB denkt. Zijn moeder wil zijn vader niet in de steek laten maar steunt hem niet echt in zijn ideeën en ook met zijn zus heeft hij niet echt goede contacten. Vandaar is de titel dus heel logisch gekozen, Arnold zit tenslotte in een oorlog zonder vrienden. Het verhaal speelt zich af tussen 30 april 1942 en 5 september 1944. Gebeurtenissen Samenvatting: Het boek begint op 30 april 1942 de WO2 is op dat moment in volle gang. Arnold Westervoort is 14 jaar oud. Arnold zijn vader is lid van de NSB en Arnold wordt hier vaak mee gepest. Arnold staat op het schoolplein. Arnold beweert dat "dat mens in Engeland" niks kan doen tegen de Duitsers, hiermee bedoelt hij de Koningin Wilhelmina die naar Engeland was gevlucht vanwege de WO2. Dit had hij beter niet kunnen zeggen. Arnold kon de knokkels van Martin Jonkers, Johan Laning en Hans van Beek al niet meer ontwijken. Ze slaan hem helemaal in elkaar. De jongens slaan hem in elkaar omdat ze felle NSB-haters zijn.. Arnold's vader, Koos Westervoort, komt een uurtje eerder thuis van zijn werk vanwege hoofdpijn. Hij hoort van de vechtpartij en gaat meteen weer weg. Hij is fanatiek NSB-lid. Als hij ook maar een beetje merkt dat Arnold twijfelt aan de NSB, is hij gelijk boos. Hij heeft een spits gezicht, donkerblond haar en donkere, koude ogen en werkt op het stadhuis. De volgende morgen is het helder en fris weer. Arnold doet als of hij richting zijn school loopt maar als zijn moeder hem niet meer kan zien, slaat hij een zijstraat in. Na twintig minuten komt hij uit bij de dijk van een rivier. Arnold loopt naar de steiger, waar twee boten aangemeerd liggen. Op de boten zijn vier Duitsers bezig kisten uit het laadruim te halen. Een van de mannen vraagt of hij kan helpen. Arnold besluit met het voorstel in te stemmen. Na een tijdje komen er vliegtuigen overgevlogen. Een van de Duitsers duwt hem op de grond en beveelt hem dekking te zoeken. De Engelse vliegtuigen beginnen te schieten. Een oorverdovend geluid komt van de vliegtuigen af. Meteen beseft Arnold dat hij midden in een luchtaanval zit. Een van de Duitsers ziet kans op het schip te springen. Hij haalt een doek van een machinegeweer af en begint op de vliegtuigen te schieten. Hij slaagt erin om een vliegtuig neer te schieten, maar dat kost hem echter wel zijn eigen leven. Arnold volgt het allemaal voorzichtig van achter de kist en let goed op waar het Engelse vliegtuig, die de Duitse slodaat met het Machinegeweer had neergeschoten, neer komt. Hij wijst de Duitsers vervolgens die plek aan. De Duitse soldaten nemen de Engelsman, die op wonderbaarlijke manier het ongeval had overleefd door zijn parachute te gebruiken, gevangen. Arnold gaat vervolgens, terwijl hij dus de hele dag had gespijbeld naar huis. Aan de tafel zit zijn zusje, Rita. Ze vraagt Arnold waarom hij zo vroeg thuis is, waarop hij boos antwoord geeft. Rita is zeventien jaar. Ze bemoeit zich nergens mee en doet waar ze zelf zin in heeft. Ze heeft bijna altijd ruzie met Arnold. Als zijn vader thuis komt, is Arnold bang voor een van zijn driftbuien. Zijn vader reageert echter positief, hij zegt dat Arnold iets goeds heeft gedaan, maar dat het wel gevaarlijk van hem was. De volgende morgen is het vies, nat weer. Hij hoort kinderen praten over Martin Jonkers. De boekwinkel van de familie Jonkers is in puin geslagen door Duitsers. De volgende dag heeft hij vrij. Hij loopt over straat. Hij besluit een kijkje te nemen in de winkel van de familie Jonkers. Als hij daar aankomt ziet hij Martin weglopen. Hij besluit hem onopvallend te achtervolgen. Hij volgt hem tot aan een woonboot. Martin is echter nergens meer te bekennen. Na een tijdje ziet hij de gordijnen van de boot bewegen. Hij blijft wachten, maar houdt zich wel gedekt. Na twintig minuten wil hij weg gaan, maar hij hoort een geluid. Hij besluit nog even te blijven en kijkt naar binnen en ziet iemand op de loopplank met een boodschappentas bij zich. Daarna komt ook Martin naar buiten met een gevulde boodschappentas. Op het moment dat beide jongens uit het zicht zijn schroeft Arnold het slot van de deur af en neemt een kijkje in de boot. Hij ziet allerlei dingen: fietsbanden, sterke dranken, koffie, benzine en nog veel meer dingen die niet of nauwelijks meer verkrijgbaar zijn. Hij schrijft op een briefje dat ze tien gulden in het park onder een steen moeten leggen, anders zal hij hun verraden. Hij legt dit briefje in de boot. De volgende dag ligt er tien gulden onder de steen. Zijn vader vertelt hem van een bijeenkomst in het stadion: de verjaardag van Anton Mussert, de leider van de NSB. De volgende dag op school. Tijdens een repetitie komen er twee Duitse militairen de klas in, ze houden een tassencontrole. Bij Arnold in de tas wordt een tekening gevonden van Anton Mussert met een spottende tekst eronder. De tekening is natuurlijk in zijn tas gestopt, maar de Duitsers geloven hem niet. Een paar dagen later gaat Arnold weer naar de boot. Hij wil een briefje, waarin hij om twintig gulden vraagt, onder de deur doorschuiven, maar dat lukt hem niet. Na een tijdje hoort hij voetstappen. Hij kijkt om en ziet Martin en zijn vriend voor hem staan. Hij kan er niet meer langs. Ze duwen hem naar binnen en binden hem vast. Ze vragen of iemand anders er van weet. Hij verzint een naam en een straat. Ze gaan weg. Arnold slaagt erin om los te komen, maar is net te laat. Martin en Karel, zijn vriend, zijn terug. Arnold pakt twee flessen drank en slaat die kapot op de hoofden van Martin en Karel. Vervolgens vlucht hij naar huis. Als hij thuis aankomt vertelt hij het hele verhaal aan zijn vader. Zijn vader neemt hem mee naar de politie. Op het politiebureau doen ze aangifte. Ondertussen gaat de telefoon. De boot is in brand gestoken. Het is 20 juni 1942. De verjaardag van Anton Mussert. Met de Jeugdstorm gaat Arnold naar het stadion. De tienduizenden mensen die aanwezig zijn in het stadion maken er een groot feest van. Wanneer hij thuiskomt geeft zijn moeder hem een envelop. Hij maakt hem open en leest: “Jij hebt ons verraden, vuile NSB-er. Dat vergeten wij nooit. En we zullen je dat smerige verraderswerk betaald zetten”. Zijn hele dag is hierdoor verpest. Meneer Westervoort komt thuis. Zijn stemming is zeer goed, maar verandert wanneer Arnold hem de brief laat lezen. Sinds dat hij die brief aan zijn vader gaf hoort Arnold niets meer van ze. Zijn vader zegt hem dat hij vaker naar de Jeugdstorm moet gaan. Rita kiest dan voor het eerst Arnold’s kant. Meneer Westervoort gaat sinds lange tijd weer eens naar de kerk. Na een uur is hij weer terug. Hij is uit de kerk gezet, vanwege zijn NSB-speldje. Het is 1 september 1942. De school begint weer na de zomervakantie. Er zit een nieuwe jongen bij Arnold in de klas, Piet Bergman. Piet sluit zich helemaal aan bij de NSB. Hij is nergens bang voor. Hij is sterk en groot. Na schooltijd hangt komen Piet en Arnold Hans tegen. Hans leest iets voor: Holderdebolder, Hitler hangt op zolder, met een touw om de nek, en een prop in de bek! Daar hangt die halve gek! Piet Bergman rukt het papier uit de handen van Hans en verscheurt het. Arnold is blij, want er is eindelijk iemand die ook bij NSB is en hem kan helpen. Meneer Westervoort hoort de naam Bergman van Arnold. Hij vertelt dat de vader van Piet een baan heeft op het stadhuis waar meneer Westervoort ook voor had gesolliciteerd. Arnold maakt op school kennis met Piet en ze worden vrienden. Arnold loopt met Piet mee. Onderweg komen twee jongens van school naar ze toe. Ze doen irritant tegen Arnold en Piet. Piet slaat de jongens in elkaar. De volgende dag op school worden de jongens naar de directeur geroepen. Twee Duitsers geven hun een pak slaag. Piet vertelt Arnold dat hij wanneer hij 16 is, met de SS aan het oostfront in Rusland gaat vechten. Het is 17 december 1942. Arnold is blij, want hij heeft een acht gehaald voor zijn wiskunde proefwerk. Wanneer hij thuiskomt ziet hij zijn moeder met drie dekens bij de kachel zitten. Ze is ziek. Arnold gaat de dokter halen. Ze heeft longontsteking. Het wordt steeds erger. Na een paar dagen komt Rita van de trap afgerend met de melding dat moeder geen koorts meer heeft. Na die dag is moeder al gauw weer beter geworden. Arnold wil gaan schaatsen. Zijn moeder zegt echter tegen hem dat het ijs nog niet dik genoeg is. Arnold is eigenwijs en gaat toch. Hij zakt door het ijs. Twee jongens van zijn school rijden langs. Een van de twee wil "die vuile NSB-er" dood laten gaan, de ander helpt Arnold en trekt hem uit het ijskoude water. Op school wordt Arnold verliefd op Marloes. Marloes is een mooi meisje, maar er is een probleem: haar vader zit in het verzet en Marloes helpt hem soms. Arnold weet hier niets van. Na een paar dagen horen ze dat een belangrijk NSB-er is neergeschoten. Er volgen nog drie anderen die maand. Er worden 12 jongens opgepakt van school. Meneer Westervoort heeft ze verraden. Arnold vindt een briefje in zijn zak: jouw vaders smeerlapperij zal hem duur komen te staan. Alleen jammer dat iemand die twaalf jongens verraad, maar één keer vermoord kan worden. Een paar weken later vindt Arnold een verboden verzetsblaadje, "Vrij Nederland", naast de tafel van Marloes. Hij verraadt haar echter niet. Na een paar weken komt meneer Westervoort blij thuis. Hij heeft een nieuwe baan: directeur van het distributiekantoor. In de zomervakantie gaat Arnold met zijn vader mee naar het distributiekantoor om daar te helpen. Na een paar dagen vraagt de bewakingsagent aan Arnold of hij zijn vader wil roepen. Een man loopt zijn vaders kantoortje binnen en na een tijdje roept zijn vader Arnold met een bleek gezicht. Na zijn binnenkomst weet hij het meteen: een overval. Arnold wordt gegijzeld met een revolver en meneer Westervoort moet bonnen uit de kluis halen. De man gaat weg met 500 bonnen. Arnold gaat wandelen. Hij ziet Marloes fietsen en achtervolgt haar. Ze stopt, omdat haar wiel los zit. Arnold gaat naar haar toe om haar te helpen met haar wiel. Als ze besluit verder te lopen, wil Arnold haar helpen met haar tas. Haar tas valt op de grond en er vallen honderden bonkaarten uit. Arnold besluit het opnieuw aan niemand te vertellen. Na een paar weken vertelt meneer Westervoort dat de SD (een groep die banden had met de Duitse geheime dienst) de daders van de overval heeft gevonden. Het spookt door Arnold's hoofd: Marloes wordt opgepakt! Ik moet haar waarschuwen! Arnold gaat naar de straat waar Marloes woont. Als hij daar aankomt ziet hij Marloes net wegrijden. Hij blijft in de straat wachten tot ze weer terugkomt. Na een tijdje komt er een jongetje naar Arnold toe. Hij vraagt waarom Arnold daar staat. Arnold reageert geërgerd en gaat weg uit de straat. Wanneer hij thuis is belt Piet Bergman aan. Piet vertelt Arnold dat hij over een paar weken naar de SS gaat. Hij laat Arnold een stukje lezen dat een vriend van Piet die bij de SS is heeft geschreven. Piet probeert Arnold over te halen ook naar het oostfront te gaan, wat hem niet lukt. Na het bezoek van Piet wil Arnold nog een keer langs gaan bij Marloes. Wanneer hij in de straat van Marloes aankomt ziet hij dat de straat is afgezet. Er staan twee overvalwagens voor de deur bij Marloes. Een man, waarschijnlijk haar vader, wordt onder zware bewaking de wagen ingeduwd. De volgende veertien dagen komt Marloes niet op school. Als ze uiteindelijk weer op school komt, probeert Arnold met haar te praten. Marloes scheldt hem uit voor leugenaar en slaat hem midden in zijn gezicht. Als zijn moeder thuiskomt van boodschappendoen schrikt ze als ze Arnold op zijn bed ziet liggen. Die avond komt meneer Westervoort thuis met een pistool hij vindt het nodig om er een in huis te hebben als bescherming. Het is 22 maart 1944. Het sneeuwt buiten. Mevrouw Westervoort vraagt Arnold of hij even kolen wil halen. Wanneer hij bij de kolenwinkel aankomt, hangt er een briefje op de winkeldeur: ik ben even weg. Kom over een half uur terug. Wanneer Arnold het steegje van de winkel uit wil gaan, wordt de uitgang hem versperd: Martin Jonkers en Karel Rot, dezelfde jongens van de boot staan voor hem. Arnold wordt bijna vermoord met een ijzeren stok en een vlijmscherp mes. Hij wordt gevonden en naar het ziekenhuis gebracht. Bij hem op de kamer ligt een jongen, Jeroen. Hij is van het verzet en is gepakt door de Duitsers. Voor de ingang van de zaal zit een Duitse soldaat om Jeroen te bewaken. Arnold voert lange gesprekken met Jeroen. Na een paar dagen komen Arnold's ouders op bezoek. Meneer Westervoort heeft een krantje bij zich. Zijn vader laat hem de overlijdensberichten zien. Ertussen staat Piet Bergman. Hij is gestorven in de strijd. Als Arnold wordt ontslagen uit het ziekenhuis bedenkt hij een plan om Jeroen te laten ontsnappen. Arnold steelt het pistool van zijn vader. Hij smokkelt het pistool vervolgens het ziekenhuis binnen en geeft het aan Jeroen. Jeroen ontsnapt hierdoor uit het ziekenhuis. Een paar dagen later komt meneer Westervoort met het bericht dat ze met de trein naar Duitsland zullen vertrekken. Op het station zegt Arnold tegen zijn moeder dat hij naar de wc moet. Zijn moeder probeert hem nog tegen te houden, maar Arnold is al weg. Voorgoed. Hij springt over een hek en verschuilt zich achter bosjes. Het duurt eeuwig tot hij de trein hoort wegrijden.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
goed uitreksel je hebt alles geschreven wat belangrijk is
19 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
bedankt voor je verslag, ik zat dik in de punarie en toen vond ik je boekverslag op scholieren.nl. bedankt. (:
18 jaar geleden
AntwoordenK.
K.
WAT BETEKEND W02
7 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
tweede wereld oorlog
6 jaar geleden