3. Uitgever, druk en jaar van de eerste uitgave: Lemniscaat Rotterdam, 16e druk, 1979
4. Genre: Oorlogsverhaal. 5. Vind je dat de schrijver de titel goed gekozen heeft? Ja, hij is namelijk echt helemaal alleen sterker nog hij wordt zelfs gepest. 6. Uit hoeveel hoofdstukken is het verhaal opgebouwd? 28 hoofdstukken. 7. Komen er veel illustraties in het verhaal voor? Kopieer minstens één illustratie en schrijf erbij of je de illustratie mooi vindt en waarom. Nee geen alleen een op de voorkant. Ik zet op de voorkant van mijn werkstuk de illustratie hier zeg ik wat ik er van vind: er is weinig over te vinden eigenlijk het is een zeer vage foto van een langsrijdende Duitse vrachtauto met soldaten erin, dit heeft met het verhaal veel te maken omdat dit beschreven word bij een kennis van Arnold. 8. In welke tijd speelt het verhaal zich af? Geef daarvoor enkele bewijzen uit de tekst. De tijd waarin het verhaal zich afspeelt is in de 2e Wereldoorlog. Het bewijs staat op blz.5 waar staat op de eerste regel donderdag, 30 april 1942 en op blz. 245 waar staat op de 14e regel dinsdag, 5 september 1944. 9. Hoeveel tijdsverschilzit er ongeveer tussen het begin van het verhaal en het einde? Geef aan hoe je aan je antwoord komt. 2.5 jaar zie de vorige vraag. 10. Op welke plaatsen speelt het verhaal zich af? Het verhaal speelt zich af in Nederland. De plaats zelf is niet beschreven in dit boek. 11. Geef een korte samenvatting van de belangrijkste gebeurtenissen. In het begin van het boek wordt Arnold in elkaar geslagen door 3 jongens uit zijn klas: Johan, Hans en Martin, omdat hij heeft gezegd dat de koningin toch niks doet in Engeland. Vanaf de tijd als Piet op school komt, wordt Arnold minder gepest. Dat komt omdat Piet zich niet uit laat schelden. Op een dag komt Arnold uit school en hij gaat Martin achtervolgen, maar ineens is hij hem kwijt. Dan ziet hij Martin uit een woonboot komen. Hij gaat daar ook eens een kijkje nemen en ziet daar allemaal gestolen spullen en geeft ze aan bij zijn vader. Een paar weke daarna gaan ze naar een stadion in Utrecht naar een bijeenkomst van de NSB Mussert is er zelf ook (Mussert is de lijder van de NSB). Ze zingen liedjes en thuis is de keel van Arnold
schor.. Moeder is op een middag erg ziek: ze heeft wel 40 graden koorts. De zus van Arnold, Rita gaat fruit en groente halen. Hierdoor knapt ze op. Arnold gaat een week of wat daarna schaatsen maar hij heeft niet door dat het ijs best wel dun is. Hij zakt door het ijs en komt vast te zitten met zijn schaats in de bodem. Twee jongens van zijn school komen hem helpen en dat is vreemd want zij zijn geen NSB-ers. Vooral Freek wil hem graag eruit halen zijn vriend Alex wil hem er eerst niet uithalen maar Alex helpt Freek toch. Hij komt er met een paar dagen verkoudheid van af. Zijn vriend Piet denkt in deze weken ergens anders aan: dienen in het leger tegen Rusland. Uiteindelijk is hij gegaan. Op een avond kreeg Arnold de opdracht om kolen te halen en toen hij daar wachtte, werd hij in elkaar geslagen door de jongens van de boot met de gestolen spullen. Hij is bewusteloos en moet naar het ziekenhuis hij heeft twee gebroken ribben, een gebroken sleutelbeen en een kapotte arm. Hij krijgt het bericht dat Piet in Rusland is overleden. Arnold ligt in het ziekenhuis naast een man Jeroen heet die moet langer in het ziekenhuis blijven dan Arnold. Jeroen zegt als dat als hij weer beter is gevangen word genomen maar dat wil Arnold niet. Hij wordt uit het ziekenhuis ontslagen. Hij gaat als hij weer een poosje thuis is een bezoek aan Jeroen brengen. Hij pikt de revolver van zijn vader die zijn vader voor de veiligheid van hem zelf had gekocht en geeft hem aan Jeroen en die kan ermee ontsnappen. Het is dinsdag 5 september 1944. Iedereen zegt dat de eerste tanks van de bevrijders al bij Breda zijn. De familie Westervoort gaat naar Duitsland: de Duitsers zullen hen wel beschermen. Dan moet Arnold even naar de wc. Hij duikt de struiken in het is mij niet duidelijk geworden of hij nog meeging naar Duitsland of niet. 12. Wie zijn de hoofdpersonen? Beschrijf het uiterlijk en het karakter van de hoofdpersonen. De hoofdpersoon is Arnold Westervoort · Zijn karakter is nogal bang. · Zijn uiterlijk wordt niet beschreven in het boek. 13. Wie zijn de bijfiguren? De bijfiguren zijn: Gea zijn moeder, Koos zijn vader, Rita zijn zus, Piet de enige NSB-er op zijn school, Hans, Johan en Martin jongens die hem pesten op school. 14. Wat is het belangrijkste probleem in het verhaal? Hoe wordt het opgelost? Het pesten van Arnold op school, het wordt eigenlijk niet opgelost maar de vader van Arnold probeert het wel. 15. Lossen de hoofdpersonen het probleem zelf op of helpen andere hen daarbij? De vader van Arnold die probeert het op te lossen. 16. Beschrijf in het kort het hoogtepunt van het verhaal (Het hoogtepunt kan iets heel leuks, maar ook iets heel droevigs zijn.) Het hoogtepunt van het verhaal staat op blz. 241/242: Arnold keek behoedzaam de zaal rond. ‘Onder de koekjes’, fluisterde hij weer. ‘Maar wees voorzichtig.’ Jeroen trok een samenzweerderig gezicht, stopte de trommel half onder de dekens en opende het deksel. ‘Mmmm, dat ziet er goed uit!’ ‘Nee, man, dat bedoel ik niet.’ ‘Een stuk papier’, constateerde Jeroen. ‘Plattegrond van het ziekenhuis?’ ‘Doe niet zo onnozel!’ Jeroen haalde er nu een paar koekjes uit en tilde het papier op. Het volgende ogenblik hapte hij van verbazing. ‘Alle donders, Arnold! Hoe kom je daaraan?’( het moment waarop Arnold aan Jeroen het pistool geeft.)