Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Mijn tweede huid door Erwin Mortier

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
Boekcover Mijn tweede huid
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 4e klas vwo | 3951 woorden
  • 21 januari 2005
  • 76 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
76 keer beoordeeld

Boekcover Mijn tweede huid
Shadow
Mijn tweede huid door Erwin Mortier
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Over de schrijver Erwin Mortier werd op 28 november 1965 geboren te Nevele in Vlaanderen (België). Hij studeerde kunstgeschiedenis aan de universiteit van Gent. Op 34- jarige leeftijd kwam hij uit het niets op met het boek Marcel, een roman over een naamloos jongetje dat op het Vlaamse platteland meer en meer achter het zwarte oorlogsverleden van zijn familie komt. Marcel, geprezen om zijn muzikaal-poëtische stijl, werd overladen met eerbewijzen. Het Gouden Ezelsoor voor het beste debuut, de Gerard Walschapprijs, de Van der Hoogtprijs en een nominatie voor de Libris-literatuurprijs. Het leek haast onmogelijk om met zijn volgende boek, mijn tweede huid (2000) weer zo’n succes te krijgen, maar dat lukte hem toch aardig, zonder dat het iets bijzonder nieuws is. Mijn tweede huid is dan ook niet voor niets het vervolg op de roman Marcel. Deze roman gaat opnieuw over een gevoelig kind dat niet volwassen wil worden. Erwin Mortier heeft twee autobiografische boeken geschreven: Marcel en mijn tweede huid, waarin hij zijn levenservaringen beschrijft. Hij ‘bekent’ als het ware in het boek mijn tweede huid dat hij homoseksueel is in de persoon van Anton. Hij heeft in het boek een goede relatie met Willem. Ze doen veel samen tot ze gaan studeren: dan krijgt Willem een auto-ongeluk, wat hem uiteindelijk het leven kost. Dit verandert veel in het leven van Anton. Het tweede boek van een schrijver wordt meestal vergeleken met het eerste. Je zou kunnen zeggen dat je dan over je plankenkoorts heen bent. Zo worden er, na je tweede boek, overeenkomsten en verschillen zichtbaar tussen de beide boeken. En er komen thema’s naar voren die een schrijver nog steeds bezig houden (zoals seksualiteit). Zo kun je dus een soort beeld schetsen van het leven van Erwin Mortier en zo kun je tevens ontdekken waar de kern om draait. Je kunt nu vaststellen dat het in de wereld van Mortier om een huis draait. Een verweerde hoeve, aan de rand van een Vlaams dorp. Je weet ook, na het boek gelezen te hebben, dat als je door de voordeur binnenkomt, je dan in kamers terechtkomt, waar al heel erg lang diverse meubelen staan. Er hangen oude foto’s, er hangt een oude lucht, je kunt aan alles zijn dat dit van een tijd geleden is. Dit kunnen voor Mortier goede of minder goede herinneringen zijn. Nog even over het einde, dat Willem verongelukt. Dit is in het leven van Mortier een soortgelijke situatie die zich voordoet, dus het is waarschijnlijk dat hij zelf ook een belangrijke vriend verloren is. Dat is natuurlijk erg vervelend, maar hij neemt jou erin mee, zodat de lezer ook kan voelen hoe dat is. Erwin Mortier heeft tussen 1991 en 1999 stukken geschreven voor onder andere de Revisor. Revisor-schrijvers problematiseren de werkelijkheid. Voor hen is de voorstelling van de werkelijkheid belangrijker dan de werkelijkheid zelf. In de jaren ’60 en ’70 was het een typisch kenmerk van de literatuur dat ze niet alleen over een inhoud, maar ook over het schrijven zelf gingen. Frans Kellendonk formuleerde de volgende definitie van literatuur voor de Revisor schrijvers: ‘Literatuur is een vorm van onderzoek door middel van de verbeelding.’ Over het algemeen is Mijn tweede huid door de kritiek goed ontvangen. Een 'elegante pirouette op de plaats' noemt Arjan Peters ( de Volkskrant) de roman. Die paar critici aan wie het boek niet bevalt, reageren fel. Daarbij moet vooral het taalgebruik het ontgelden. Voor Hans Warren (PZC / Haarlems Dagblad) is Mortier doorgeschoten: 'hier is toch een schrijver aan het woord die overweldigd is door de glans van zijn eigen virtuositeit, de verleiding van precieuze woorden en gezochte vergelijkingen'. Bovendien heeft Mortier zich volgens hem niet goed ingeleefd in het kind: 'Steeds overwoekert volwassen theorie het kinderlijke onbegrip'. En daarmee kan hij meer waardering opbrengen voor het tweede en derde deel dan het eerste. In Het Parool trekt Robert Anker van leer. Taal en inhoud van het eerste deel, dat hem aan Marcel doet denken, dragen nog wel zijn goedkeuring weg, maar daarna is het gedaan. Als tiener verliest Anton voor Anker zijn geloofwaardigheid, en erger nog: Mortiers taalvermogen begint in zijn ogen te haperen. De schrijver vertelt te expliciet, benoemt Antons gevoelens in plaats van ze uit te beelden en de subtiliteit waarmee de schrijver in het eerste deel zijn vergelijkingen maakt, wordt vervangen door weinig elegante beeldspraak. “Dat lange magere lichaam (...) waarin verliefdheden als spiegels braken” - wat moet ik me daarbij voorstellen?' vraagt Anker zich bijvoorbeeld af. Zijn slotsom is tegenovergesteld aan die van Warren: 'Nu is alleen het eerste deel mooi, over de vroege jeugd - is dat soms Mortiers sterkste onderwerp?' Mijn tweede huid werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs 2001. Samenvatting In het eerste deel van Mijn tweede huid is Anton Callewijn nog een peuter die net zijn eerste woordjes beheerst: “Het was in de tijd voor ik echt kon spreken. Bijna niets had een naam, alles was lichaam” (blz. 7). Antons wereld is niet groter dan de boerderij en het erf waar hij woont: “In de kamer begonnen de planken uit te zetten rond de spijkers die ze in de balken verankerden. Nog even en ze brachten een aanhoudend getik of tromgeroffel voort, soms zo hevig dat de mastiek in de naden met een harde knal lossprong en de neervallende brokstukken over de nerven dansten” (blz. 18). Zijn dagen volgen de vaste kinderrituelen van slapen en eten. De kleine jongen voelt zich beschermd en laat zich lijdzaam door de volwassenen - zijn ouders, zijn tantes Alice, Flora en Odette, zijn oom Michel - verzorgen. Er wordt nog van alles met hem gedaan, zoals in de openingsscène van de roman als zijn vader hem in bad doet. Alleen als hij aan de aandacht van de groten weet te ontsnappen, beslist hij zelf wat hij doet. Dan gaat hij op onderzoek uit in de vele kamers van het huis. Het lieve leventje wordt echter verstoord als Michel, met Anton op schoot, sterft. Het huis vult zich met bezoek, waaronder Antons twee jaar oudere neefje Roland, zoon van nonkel Roger, de oudere broer van Antons vader. Roland is niet bang: brutaal zingend ('In de put', herhaalt hij eindeloos) verkent hij het huis en dringt hij Antons kamertje binnen waar hij de kleine jongen uit zijn bedje aan zijn neus omhoog trekt. Gelukkig komt aan deze pijnlijke ontmoeting een einde als Roland door zijn moeder geroepen wordt. Maar Anton is nog niet van hem af. Aan tafel lacht Roland hem vierkant uit als hij - juist tot algehele bewondering van de volwassenen - van de po in zijn kinderstoel gebruikmaakt. En later, als Anton nieuwsgierig de spullen van de logés onderzoekt, sleurt Roland hem mee naar de kamer waar Michel ligt opgebaard. Anton denkt dat Michel slaapt, maar de dode reageert niet op zijn roepen en zijn handen voelen koud aan. Enkele dagen later zal de kleine jongen het lijk nogmaals aanraken, als zijn vader hem de kisting laat bijwonen. De begrafenis zelf gaat aan hem voorbij en betekent vooral verveling, maar de brave Anton doorstaat het gebeuren, terwijl zijn neef er van zijn moeder weer eens flink van langs krijgt, nadat hij - iets te toepasselijk - zijn 'In de put' aan het graf heeft laten klinken. Deel II begint als Anton bijna twaalf is. Er wordt een kamer ingeruimd voor Roland die een tijdje in huis komt, omdat zijn moeder in een psychiatrische kliniek is opgenomen. Heel anders dan zijn teruggetrokken neefje gedraagt Roland zich al als een man. In het café drinkt hij zijn limonade alsof het bier is met de mannen aan de toog en 's avonds becommentarieert hij met Antons vader de sportwedstrijden op de televisie. Hij krijgt er een biertje bij, iets wat voor Anton nog niet weggelegd is. Ook in de dorpsgemeenschap raakt Roland snel ingeburgerd, daarbij geholpen door de vroegrijpe Roswita, die hij via Anton in het kerkkoor heeft ontmoet. De volgende dag is het dan zover en gezamenlijk vertrekken de jongens op de fiets naar school, de getrainde Roland al snel een stuk voor op zijn iele familielid. In Antons boekentas, op aanraden van zijn ervaren neef ontdaan van al die mooie boeken waar een eersteklasser aanvankelijk zo trots op is, zit alleen wat schrijfgerei, omdat hij op school schriften en andere benodigdheden zal krijgen. De school is veranderd sinds Antons vader erop zat. Het oude klooster wordt nu geflankeerd door strak opgetrokken, betonnen gebouwen rond een binnenplaats. Antons eerste indruk van het instituut zal blijvend blijken: “Nergens viel een horizon te bekennen. Nergens een uitweg. Ook niet als ik naar boven keek. De hemel was vierkant, er lag een deksel van wolken op. Dit was het Sint Jozef-instituut voor Hopeloos Onderwijs, waar het dag in dag uit krijtstof sneeuwde, het steriele stuifmeel der wijsheid. Waar in alle lokalen een centraal bestuurde klok de minuten als lastige vliegen doodsloeg. Waar de clivia's op de vensterbanken met verveling werden bewaterd en uit pure wanhoop bloeiende, misschien voor de laatste keer” (blz. 90-91). “Geen tuchtregel kon dat aroma overtreffen om me in te prenten dat ik vanaf nu een kuddedier was. Een wezen half slachtlam, half insect, met een spichtige onvolgroeide botten, kolkende sappen en een zenuwstelsel dat in al zijn vertakkingen op een verwaarloosde fruitboom leek die dringend, zeer dringend, moest worden gesnoeid” (blz. 91). Een jongen spreekt Anton aan: Willem de Vries. Als zittenblijver die alles al weet, wijdt hij op spottende toon de nieuwkomer in. Ze komen bij elkaar in de klas en na de les rijden ze samen op als Roland nog een tijdje bij de meisjes van het lyceum verderop blijft rondhangen. Roland voelt zich intussen helemaal thuis in zijn nieuwe woonoord. Anton kijkt naar hem op, ruikt zijn zweet als hij gesport heeft en bekijkt hem aandachtig als hij naakt is. Vooral uit nieuwsgierigheid, want het is Willem naar wie zijn eigenlijke interesse uitgaat: “In de buurt van Willem werd ik evenveel met stomheid geslagen als Roland wanneer Roswita hem met haar voelsprieten betastte” (blz. 110). Op een woensdagmiddag komt het bij Willem thuis tot een stoeipartij. Anton wordt door zijn vriend bij zijn heupen gepakt en op bed getrokken: “er ontstond een worsteling die er geen was. Zijn vingers zochten plekken die ikzelf slechts in het holst van de nacht, onder de beschutting van de lakens, als blindenschrift durfde te lezen” (blz. 123). Op school zien de paters de vriendschap met lede ogen aan. Met een parabel waar Anton maar weinig van snapt, waarschuwt de directeur hen voor hun intieme omgang: de jongens mogen elkaars bloemknopjes nog niet openen. Maar Willem begrijpt drommels goed waar het over gaat en wijst het schoolhoofd fijntjes op de geldschenkingen, die zijn vader regelmatig aan de school doet. Toch ondernemen de paters actie en na de zomervakantie blijken de vrienden in verschillende klassen te zijn geplaatst. Voor Anton verstrijkt de tijd nu nog langzamer: “Zonder hem [Willem] waren de lesuren compacte eeuwigheden. Verveling legde steeds dikkere sjaals om mijn hals en leek me langzaam te wurgen” (blz. 130). Het liefst zou hij de tijd willen tegenhouden en weer leven in de zorgeloze wereld van het kind dat hij eens was. Alleen december brengt nog een lichtpuntje als wegens strenge vorst de vakantie met een week wordt verlengd. Willem en Anton schaatsen op het kanaal en die nacht blijft Willem slapen. Op zoek naar het toilet treft hij Anton in de woonkamer, kniezend in het donker. Willem gaat achter Antons stoel staan en schuift zijn handen onder Antons kraag, waarna hij zich naar voren buigt. In deel III zijn de jongens net van school af. Ze zullen in Gent gaan studeren, Anton geschiedenis en Willem geneeskunde. Tijdens de vakantie, waarin Willem naar de kust is vertrokken om wat te klussen in het bakkerijtje van een tante, richt Anton zijn huurkamer in. Terug van inkopen doen, waarschuwt zijn hospita hem dat hij zijn vader moet terugbellen: het is dringend. “Ik kreeg mijn vader aan de lijn. ‘Slecht nieuws,” zei hij. Zijn woorden leken niet tot me door te dringen. (…) ‘Ik moet ernaartoe,’ zei ik tegen mijn vader” (blz. 168). Anton wordt ontvangen door Willems zus Katrien. Ze vertelt dat ze altijd heeft geweten dat de vriendschap tussen Anton en haar broer meer was dan vriendschap alleen. Haar ouders, vermoedt ze, weten van niets. Anton gaat naar huis, waar de voorbereidingen worden getroffen voor de verhuizing van zijn ouders naar een goedkoper rijtjeshuis. Moedeloos kruipt hij in bed en droomt van de tafel onder de beuk op het erf, waaraan alle gestorven familieleden hebben plaatsgenomen. Ook Willem is aangeschoven: vrolijk heft hij het glas, maar als hij Anton iets toeroept, kan deze hem niet verstaan. Regen maakt een eind aan het samenzijn. Later die nacht droomt Anton nog eens van Willem, die met “Ik ben terug. Ik heb me bedacht” (blz. 179) het café instapt waar Anton met een leraar en een paar klasgenoten zit. De volgende dag gaat Anton naar het mortuarium. Willems handen zijn in verband gewikkeld, zijn kin is opgebonden, zijn wangen bepoederd om de blauwe plekken te maskeren. “Ik veegde mijn tranen weg, boog voorover en zette mijn lippen op Willems voorhoofd. De kou was onverdraaglijk” (blz. 183) De dag van de crematie treft Antons vader zijn zoon in de badkamer aan. Hij probeert hem te troosten: “Het zal moeten slijten” (blz. 189). Omdat Anton zich naar zijn smaak niet zorgvuldig heeft geschoren, doet hij het nog eens over. Voorzichtig legt hij het mes tegen de wangen van zijn kind. “Gewoon meegaan met de stroom. De lijn van uw wezen volgen. Dan zult ge u niet rap snijden” (blz. 189) is zijn advies, dat ook op het leven in het algemeen lijkt te slaan. Anton beseft dat hij de man eens verdriet zal moeten doen en hem zal moeten vertellen over zijn seksuele geaardheid, waardoor hij zijn ouders geen kleinkinderen zal schenken. Dan rijdt hij weg van de boerderij, waar hij na de crematie niet zal terugkeren, omdat zijn ouders dan elders zullen wonen.
Personages • Anton. Ikverteller Anton verliest zijn zekerheden op het moment dat hij als tiener de harde wereld in gaat. Erg goed uitgerust is hij niet: een mager scharminkel, nog lang kinderlijk, gekleed in kleren die zijn moeder in aanbiedingsacties koopt, kind van een man die van boer fabrieksarbeider geworden is. Van vrolijke peuter groeit hij uit tot een tiener die niet goed in zijn vel zit. Toch redt hij het, vooral door de aanwezigheid van drie mannen: zijn vader, die hem meer aandacht geeft dan zijn altijd haastige moeder; neef Roland, de stoere bink die moeiteloos in het leven staat en Willem die hetzelfde gemak kent en Anton bovendien in zijn waarde laat. • Roland. Roland vormt Antons tegenpool. Het verschil tussen Roland en Anton lijkt hem vooral in het doel van handelen te zitten: “Zelfs de wandaden waarmee hij [Roland] zijn ouders altijd op de proef had gesteld, leken meer op een richtingloos verzet, dan op de steeds geraffineerder terreur die ikzelf op mijn moeder losliet” (blz. 67). Die wandaden bestaan ook uit het martelen van dieren, terwijl Anton niet verder komt dan wat plagerijtjes. Bovendien boert en bralt Roland, gedrag dat in scherp contrast staat met zijn bijna ziekelijke netheid, terwijl Anton zich juist terugtrekt en zijn spullen het liefst laat slingeren. • Willem. Willem vormt net als Roland een tegenpool van Anton. Maar de tegenstelling tussen Anton en Willem ligt anders: Willem - beschaafd en gracieus - is van goede komaf, zoon van een architect die zich niet, zoals Antons vader, laat sturen. Wel is hij net als Anton een buitenstaander, maar dat stoort hem niet: hij heeft duidelijk zijn eigen levensweg gekozen en trekt zich niets aan van de omgeving die hem bij monde van de directeur van school veroordeelt op onder andere zijn homoseksualiteit. Titelverklaring De titel komt niet letterlijk in de tekst voor, maar Mijn tweede huid schetst situaties die Anton als een tweede huid passen. Ten eerste de koesterende wereld van zijn vroegste jeugd. Iets van de geborgenheid van die eerste jaren vindt hij terug bij Willem, die hem accepteert zoals hij is: “Het was alsof ik binnen in zijn lange lichaam naar boven klauterde en de wereld door zijn ogen bezag” (blz. 118). De schrijver zelf verwijst wat de titel betreft naar het proces dat zich aan Anton voltrekt: “Het meeste speelt zich onderhuids af” (interview met Sandra Heerma van Voss in NRC Handelsblad ). Opbouw Mijn tweede huid heeft Mortier de structuur van de sonate meegegeven. Bij het eerste deel, waarin de kleine Anton onbezorgd zijn leventje leeft, is er sprake van 'allegro ma non troppo', dit betekent ‘vrolijk, maar niet te veel’. Het tweede deel is een 'adagio', dit betekent 'Ik ging zitten’, waarvan het langzamere tempo prima past bij de stuurloosheid van de tiener Anton. Het derde deel, waarin alle elementen moeten samenvallen, is gepresenteerd als 'presto', dit betekent ‘spoedig’, vertelt de auteur in De Morgen aan interviewer Jeroen de Preter. In het verlengde daarvan is er sprake van een cirkelstructuur: de roman begint en eindigt met een sterfgeval. De scènes waarin eerst de vader zichzelf scheert en aan het eind van het boek zijn zoon, maken deze opzet af. Hoewel een enkele zin duidelijk maakt dat er in Mijn tweede huid sprake is van een volwassen ikverteller die terugkijkt, is het vooral het eerste hoofdstuk van het derde deel waarin dit perspectief naar voren komt. Hier probeert Anton, bijna veertig, zich voor te stellen hoe hij vroeger was. “Wie is dat daar?” (blz. 153) vraagt hij zich af als hij foto's van zichzelf bekijkt. Logischerwijze staan deze passages in de o.t.t., maar het overgrote deel van de tekst staat als terugblik in de o.v.t. Omdat de verwijzingen naar de volwassen verteller slechts sporadisch voorkomen, kan de lezer dit perspectief uit het oog verliezen en het idee krijgen dat de verteller nog in de peuter- of de middelbareschoolleeftijd is, een idee dat versterkt wordt door de gedetailleerde beschrijvingen van de gevoelens die Anton als kind had. Het boek bestaat uit drie delen: in deel I is Anton nog een baby, in deel II is hij bijna twaalf, in deel III is hij 19. Het tijdsverloop binnen een deel is chronologisch, er zitten wel sprongen tussen de delen van een aantal jaar. Antons geschiedenis speelt zich af in Stuyvenberghe vlakbij Ruizele, in de boerderij aan de dijk aan het kanaal naar Brugge, die al generaties door zijn vaders familie wordt bewoond. De boerderij is meer dan een adres alleen. Hij staat voor de onbedorven, landelijke omgeving die Anton als kleine jongen heeft gekend. Als hij bijna twaalf is, is dit idyllische paradijs verdwenen: over het kanaal is een nieuwe brug aangelegd en aan de horizon razen de auto's over de snelweg. Deze vernietiging gaat gelijk op met de veranderingen in Antons leven die op die leeftijd moet merken dat het leven niet zo aangenaam is als het leek. Thema en motieven Het thema van dit boek is: De moeilijkheden die een homoseksueel persoon ondervindt bij het opgroeien en het zoeken naar zijn identiteit. De motieven in dit boek zijn: • Opgroeien. In Mijn tweede huid kijkt bijna-veertiger Anton terug op zijn jeugd. Opgroeien is hem niet makkelijk afgegaan. Zijn naam wordt pas voor het eerst genoemd op blz. 90 als hij Willem voor het eerst ontmoet. Hij is dus als het ware op zoek naar zichzelf. Het is Willem uiteindelijk het proces van het opgroeien voor hem afsluit, want hij is het van wie Anton dan eindelijk zijn schoenveters leert strikken: “Veters waren voor hem [Willem] niet langer late navelstrengen die hem aan zijn moeder bonden, zoals de mijne, die ik maar met grote moeite zelf kon knopen” (blz. 69-70). • Tijd. Als hij uiteindelijk op eigen benen kan staan, is Anton alles wat hem dierbaar is kwijt: de behaaglijke omgeving van de onbezorgde peuterjaren, Willem, zijn ouders die Anton als volwassene moet achterlaten. De tijd is de boosdoener. Die beheerst het leven op aarde, aanvankelijk via de vaste gewoonten die de dagindeling van de kleine Anton bepalen - in die tijd zet Antons vader de staande klok in de gang nog stil -; later via de klokken die de uren onbenut laten wegtikken met een loodzware verveling als resultaat. Niet voor niets vergeet Willem de dag van het fatale ongeluk zijn horloge. Hij heeft de tijd niet meer nodig. “In de hemel zijn geen horloges”, vertelt meester Snellaert zijn leerlingen op de lagere school. “Alleen de gong van het laatste oordeel” (blz. 82). • Foto. Het verleden, waar Anton als volwassene zo intens naar terugverlangt, wordt bewaard op foto's. Zo zijn de vorige generaties van de familie vereeuwigd en ook Anton en Willem en ten slotte, op een uitgeknipte krantenfoto, Willem alleen, onder een laken na het ongeluk. Tekenend voor die metamorfose van het heden in een afbeelding is de slotzin van de roman, waarin Anton zijn ouders in de achteruitkijkspiegel van zijn auto al als in een fotolijstje ziet: “Ik keek hoe ze ingelijst kleiner werden, hoe de kruin van de beuk boven de stallen leek uit te groeien, en tenslotte, voor ik de snelweg opreed, alles verdween” (blz. 192). • Taal. Anton heeft een middel gevonden om de vergankelijkheid onder controle te krijgen: taal. Die leerde hij als kind van zijn ouders en gebruikte hij meteen al om zich de dingen om hem heen eigen te maken. Later streeft hij zijn ouders voorbij, vooral zijn vader die niet verder komt dan het invullen van het kruiswoordraadsel in de krant en daarbij telkens de hulp van zijn zoon inroept. Een gewoonte die algemener moet worden opgevat: “Hij vond nooit zijn woorden. Wanneer 's zondags Roswita's vader het café betrad, trok hij zijn schouders rond zich op. Als hij sprak, hoorde ik zijn vingers in zijn broekzakken met muntgeld en sleutels rammelen, verbeten op zoek” (blz. 117). • Eenzaamheid. Anton groeit op in een heel besloten gemeenschap, in een klein dorpje in een oude boerderij. Hij heeft niet echt vrienden, voor zover uit dit boek blijkt, het enige moment waarop hij andere mensen ontmoet is bij een koor. Als er in deel II een snelweg wordt aangelegd langs zijn dorp, zou dit kunnen worden gezien als het gedwongen worden door anderen om uit de gesloten gemeenschap te stappen. Hij moet ook naar school, een stuk weg van de ‘grenzen’ van het voor hem bekende gebied: “Tot aan de spoorwegbrug was de wereld me vertrouwd. (…) Aan de overkant ging al die openheid over in het dichte kroondak van het bos” (blz. 87). In een interview met Sandra Heerma van Voss in NRC Handelsblad zegt Mortier dat het boek gaat over het 'heel besloten opgroeien en door het leven gedwongen worden naar buiten te gaan'. Stijl Naarmate het verhaal vordert, vereenvoudigt het taalgebruik van een barok impressionisme tot een veel minder opgesmukte vorm. Deze verandering loopt gelijk op met het volwassen worden van Anton. Als klein kind dat niet meer dan een enkel woordje kan zeggen, moet hij het hebben van zijn tast- en reukvermogen, en de essentie van de sensaties die hij ervaart, komt het best tot zijn recht door middel van beeldspraak. Daarbij springt vooral de personificatie in het oog, waarmee de kleine Anton zijn huis en de meubels om zich heen een ziel geeft. Het huis is een weerspiegeling van zijn familie: “We waren Callewijns. We schurkten tegen elkaar, achter de muren van het erf die op hun beurt weer wegkropen tegen de dijk” (blz. 120). Poëtische beelden dus, die regelmatig versterkt worden door het spel met rijm, zoals het binnenrijm met de o-klank in de beschrijving van Michels begrafenisstoet (blz. 40). De taal waar Mortier als schrijver voor kiest, ligt in het verlengde van het motief van de taal als middel voor Anton om de vergetelheid te bedwingen. Deze keer echter spant die taal zich 'als een tweede huid' om de inhoud.

REACTIES

A.

A.

Goed boekverslag, heb ik zeker wat aan gehad! Eén kleine verbetering: bij je motieven schrijf je dat Antons naam pas op pagina 90 voor het eerst wordt genoemd, maar dit is op blz 9 al het geval als zijn moeder hem roept.

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Mijn tweede huid door Erwin Mortier"