Het pauperparadijs door Suzanna Jansen

Beoordeling 7
Foto van een scholier
Boekcover Het pauperparadijs
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 5082 woorden
  • 16 april 2012
  • 199 keer beoordeeld
Cijfer 7
199 keer beoordeeld

Boek
Auteur
Suzanna Jansen
Genre
Non-fictie
Taal
Nederlands
Vak
Eerste uitgave
2010
Pagina's
260
Geschikt voor
bovenbouw havo/vwo
Oorspronkelijke taal
Nederlands
Literaire thema's
Armoede,
Amsterdam,
Gezin

Boekcover Het pauperparadijs
Shadow
Het pauperparadijs door Suzanna Jansen
Shadow
I Zakelijke gegevens
Schrijver: Suzanna Jansen
Titel: Het pauperparadijs
Ondertitel: Een Familiegeschiedenis
Motto: ‘We zijn niet dom, alleen maar arm. (…)
Dat is altijd door elkaar gehaald.’
- Orhan Pamuk in Sneeuw
Voorberichten: n.v.t.

II De eerste reactie
Ik heb dit boek gekozen, omdat dit boek mij was aangeraden, en ik wilde het wel graag lezen, omdat het mij best interessant leek.

Ik vond het een erg mooi boek. Je zit er als lezer gelijk middenin. En ik had echt nooit kunnen bedenken dat zoiets in Nederland heeft plaatsgevonden.

III Verdieping
a. samenvatting. zie laatste pagina.
b. Personages

Tobias Braxhoofden
Vader van Cato Braxhoofden, en grootvader van Helena
◦ Naïef, want hij nam dienst bij de Hollandse strijdkrachten, toen iedereen kon zien aankomen dat ze niet afzijdig zouden blijven.
◦ Geen vrees, want hij had zich in de strijd geworpen, zonder vrees voor lijf en leden. Hij had merkbare littekens op zijn lichaam gehad.

Cato Braxhoofden
◦ Doorzetter, de jonge meisjesjaren van Cato waren getekend door kramen en begraven. Ze hielp ook mee met de baby’s en de zieke kinderen. Want Christina (haar moeder) kon onmogelijk het grote gezin in haar eentje draaiende houden.
En ondanks dat er van alles tegenzat: ze verloor haar baby’s en haar man lukte het haar toch nog om Veenhuizen te verlaten.

Helena Gijben
◦ Moederlijk, ze wilde haar dochters koste wat het kost het leven besparen wat zij doormaakte.

Roza Keijzer
◦ Netjes, want ondanks alle armoede die ze had meegemaakt, had ze zich nooit overgegeven aan die uitzichtloosheid. Ze vermaakte de afdragertjes van haar kinderen tot nette kleding, en voerde een fatsoenlijk huishouden.

◦ Beschermend, want ze wil haar kinderen beschermen voor hun vader, omdat hij alcoholist is.

Elisabeth Dingemans
◦ Ze schaamt zich voor haar achtergrond, omdat haar familieleden bijna allemaal in Veenhuizen hebben gezeten, en ze allemaal erg arm waren.
◦ Sterk, want ze reageert steevast fel in gesprekken over onrechtvaardigheid of over mensen met geld.

Wat de personages bezighoudt, is het overleven in de ‘echte wereld’ ondanks alle armoede die ze hadden, en proberen het verleden van Veenhuizen uit te wissen.

De relatie tussen de personen is dat ze familie van elkaar zijn.
De ontwikkeling die ze doormaken is van een welgesteld gezin, naar een arm gezin in Veenhuizen, en wanneer ze dan naar de grote stad gaan, hebben ze het etiket ‘uitschot’ op zich geplakt, en proberen ze dat van zich af te krijgen.

De persoon die ik het meest sympathiek vind is Elisabeth: omdat dankzij haar een deel van het verhaal kan worden verteld, door de informatie die zij had, en omdat zij heel veel heeft meegemaakt: ze is als baby naar een kindertehuis gebracht, haar vader was alcoholist, haar moeder was arm, en haar broer Koos gedood.

De persoon die ik het minst sympathiek vind is: Wouter, omdat hij zijn gezin steeds verlaat, en niet van de drank af kan blijven.

Ik beoordeel hun gedrag op basis van de informatie die ik over hen krijg, en wat Suzanna van hen vond.

Ruimte
Het verhaal speelt zich af in Veenhuizen (Eerste, Tweede, Derde, Vierde Gesticht), in Amsterdam (De Jordaan) en in het klooster.

De ruimtelijke beschrijvingen zijn belangrijk voor gebeurtenissen, omdat ze zorgen voor sfeer en karakterisering van de personen.

‘In een vitrine ligt een ‘spuwmasker’ dat volgens de bijbehorende foto met linten strak om het gezicht werd geknoopt. Bij wie? Waarom? Ik schrik het meest van de slaapkooi: een nauw, ijzeren hok met daarin een strakgespannen stuk jute bij wijze van bed. Op een plankje boven het voeteneind staat een po en een bord met instructies in pictogrammen over het opvouwen van het beddengoed. De kooien golden als een belangrijke verbetering in vergelijking met de hangmatten, zo vermeldt het bijschrift.
- Blz. 27

Tijd
Het verhaal speelt zich af van 1785 tot 2005. Dit is belangrijk voor het verhaal, omdat het een familiegeschiedenis is.

De tijdsopbouw van het verhaal is chronologisch, met de levens van familieleden ertussen.

Er is sprake van een gesloten einde, omdat je erachter bent gekomen hoe haar familie heeft geleefd, en Suzanna heeft nu een goed leven.

Flashbacks:
Het zijn niet echt flashbacks. Het zijn voornamelijk de levensverhalen van de familieleden van Suzanna.

Vooruitwijzingen:
Niet van toepassing.

Tijdsvertragingen:
“Je moet ons met rust laten,” riep moeder wanhopig.
Hulpeloos keek vader haar aan. Een paar tellen, het leek wel een minuut, gebeurde er niets. Toen draaide hij zich om en vertrok.
- Blz. 15

Tijdsversnellingen:
‘Twee zaalopzieners, ongetwijfeld buren, hadden aangifte gedaan.
Een maand later werd Cato veertien.’
- Blz. 83

‘Zeventig jaar later is dit een herinnering die Elisabeth nog altijd liever vergeet. Ze spreekt zelden over haar jeugd.
- Blz. 15

Perspectief
Je volgt het verhaal door de ogen van Suzanna Jansen.
‘Ik zag een jongen voor me die een man wilde worden, krap één meter 60 lang, het babyvet nog op de kaken. Bij zijn aanmelding moet mijn voorvader serieus hebben gekeken vanonder zijn donkere wenkbrauwen, zijn tamelijke mond in een besluitvaardige streep.
– Blz. 34.

Ik wist dat Roza, mijn oma, altijd diep gelovig was geweest. Mijn moeder had me verteld hoe ze vroeger door haar werd gewekt als het ’s nachts onweerde. Met haar kinderen zat Roza dan geknield aan het bed te bidden tot het voorbij was. Ik dacht: in de hoop dat ze niet zouden worden getroffen, maar dat was het niet. Tegen het noodlot kon je toch niets doen, je moest er alleen wel voor zorgen dat je ziel zuiver was, op het moment dat het toesloeg.
– Blz. 159

Het perspectief is onbetrouwbaar, omdat de verteller niet alles kan weten, en dan vooral waarom ze iets hebben gedaan. Nu zijn het vooral aannamen.

Stijl
In het boek worden vooral alledaagse woorden gebruikt. Naarmate de tekst het heden nadert, gebruikt de schrijfstersteeds meer anekdotes die haar verhaal tot leven brengen en de personages raak typeren. Het Pauperparadijs van Suzanna Jansen begint met een bijna filmische scène van drie pagina’s vanuit het perspectief van de kinderen: de vader van een gezin keert na lange tijd thuis om zijn vrouw en kinderen op te zoeken. De moeder wil echter met rust worden gelaten omdat ze het agressieve karakter van hem vreest en haar eigen kinderen wil beschermen en dwingt hem te vertrekken.
‘Het was op een zondag na de kerk dat ze onverwacht vader zagen lopen. Met onzekere tred kwam hij op het huis af, alsof hij bij elke stap aarzelde. Wie hem het eerste had gezien, viel zeventig jaar laten niet meer te achterhalen, maar de schrik had zich in ieders geheugen vastgezet. Moeder was net op tijd bij de voordeur om het slot erop te doen. Met een paniekerige stem dwingt ze de kinderen zich te verstoppen. De groten kropen onder de tafel en trokken de kleintjes mee, de jongens doken samen achter de leunstoel.
Het was windstil, de halmen op de dijk bewogen niet. Bij de ingang van de kerk stond de pastoor nog na te praten met een parochiaan. Ergens achter het huis, door de schuttingen en schuurtjes van de binnentuin heen, klonk het gehuil van een baby. Elisabeth hield vanachter de vingerplant de situatie in de gaten.’
Het taalgebruik is zakelijk, maar tegelijk meeslepend: de lezer wordt in een spannende scène betrokken, de sfeer is gezet, de lezer zit gelijk midden in het verhaal. De scène eindigt als volgt: ‘Vader had een ruitje uit de achterdeur getild, voorzichtig, om het niet te breken, en nu liep hij de trap op naar zolder. De kinderen schoven naar de verste hoek van de bedden. In gelukkiger tijden was hij hier achter hen aan gekropen, alsof hij een spin was, en dan zei moeder lachend dat ze de dekens straks wel weer recht moesten trekken.
“Wie komt me een zoen geven?” Vader stak zijn hoofd door het trapgat en deed zijn best jolig te klinken. Elisabeth, Toos en Lenie, de drie groten, hielden elkaar vast, of misschien hielden ze elkaar wel tegen, uit vrees dat één van hen voor zijn smeekbede zou bezwijken. Ze moesten loyaal blijven aan moeder, dat kon nu eenmaal niet anders. Met zijn afhangende schouders en zijn treurige ogen leek vader op een schooljongen die door de rest van de klas wordt gemeden. “Je moet ons met rust laten,” riep moeder wanhopig.
Hulpeloos keek vader haar aan. Een paar tellen, het leek wel een minuut, gebeurde er niets. Toen draaide hij zich om en vertrok. (p. 15).

Het taalgebruik past bij de personages, omdat het zich in het verleden afspeelt en dat is natuurlijk ouderwetser, en wat zich in het heden afspeelt is helder taalgebruik, net zoals we nu ook praten.
‘Toen wij het Derde Etablissement bezochten, ontmoetten wij (den geneesheer) daar bezig met het onderzoeken van nieuw aangekomene kinderen; hij deed dit met de meeste menschenlievendheid en beval voor eenigen dadelijk, wat hij voor den dienstig oordeelde; ook verzocht hij den Adjunkt-Direkteur de kagchels in de zalen te doen plaatsen, ten einde deze jonge kinderen geene koude zouden lijden.’ - Blz. 68

Thematiek
De hoofdgedachte is: Ondanks dat alles je tegen kan zitten, en je een bepaalde stempel op je krijgt gedrukt, dat je nooit moet opgeven, maar gewoon door moet gaan. Ervoor blijven vechten.

Motieven:
◦ Alcohol. ‘Hoe goedhartig hij ook was, en hoe gezellig het kon zijn als hij op bijzondere dagen met veel theater sinaasappels ging toveren, vader viel thuis niet te handhaven.’ Een zin uit het 1e hoofdstuk van het boek. Zo uit het leven gegrepen en zo ‘schildert’ de auteur de rode draad van het boek. Het ene gezin na het andere wordt slachtoffer van de drankverslaving, en zo komen ze dan ook onder andere terecht in Veenhuizen.

◦ Verslaving. Aan het einde van het boek lijken armoede, rijkdom en alcoholisme ook familie te zijn. De ‘geslachtslijn’ die deze 3 hebben lijkt ook nooit verbroken te kunnen worden. De historische feiten bewijzen dan nogmaals dat de actuele verslavingsproblemen niet ver van vroeger af blijken te staan.

◦ Armoede. De familie van Suzanna Jansen begon als goed bedeelde familie. Maar doordat nu ook de invalide militairen naar Veenhuizen moeten, komt de familie terecht in Armoede, en duurt het tot aan de moeder van Suzanna voordat ze daar pas weer uitkomen.

◦ Geloof. De Familie van Suzanna was katholiek, maar dit was niet goed, omdat in Nederland het protestantse geloof gold. Zelfs op de plek waar haar familie ligt begraven (man, kinderen, schoonouders, vader, broertjes, zusjes, neefjes & nichtjes van Cato) zijn de geloven gescheiden. Links liggen de katholieken, en rechts de hervormde.

Verband tussen motto en hoofdgedachte.
Motto is: ‘Wij zijn niet dom, alleen maar arm. Dat is altijd door elkaar gehaald.
Vaak werd gedacht dat alleen domme mensen arm waren, maar dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Doordat de familie terecht kwam in Veenhuizen, is die reputatie er nooit meer afgegaan. Ze kregen gelijk een stempel opgedrukt van ‘uitschot’. Alle dochters van Roza hadden gestudeerd, maar nog waren ze arm thuis, want ze moesten steun aanvragen.

Ik ken geen boek of film met dezelfde hoofdgedachte.

IV Beoordeling
Ik zou zeker nog een keer een verhaal van dezelfde schrijfster willen lezen, omdat ik dit een erg mooi, indrukwekkend en aangrijpend boek vond, en zoals ik al eerder heb gezegd, ik nooit had gedacht dat zoiets in Nederland had plaatsgevonden.

Er zijn geen verhaalelementen die een negatieve werking hadden.

Ik zou een ander zeker aanraden om dit boek te lezen, omdat ik het een mooi boek vond, en het zeker de moeite waard is om het te lezen, omdat je er ook veel van leert.

Samenvatting

Norg (bij Assen)

Elisabeth (moeder van Suzanna Jansen) heeft 70 jaar later nog een herinnering die zij liever vergeet. Samen met haar broertjes en zusjes moeten zij zich van moeder verstoppen voor hun vader, omdat hij een alcoholist is, en al vaker van huis is weg gegaan.
Suzanna Jansen gaat op zoek naar informatie over haar familie.
Ze had en bidprentje gevonden bij haar moeder thuis, en daar stond de plaats Norg op. (bij Assen). Suzanna gaat op onderzoek uit. Ze komt erachter dat onder het kopje geboorteplaats van de moeder van haar overgrootmoeder geen Norg staat, maar Veenhuizen, het Derde Gesticht. Dit was een bedelaarskolonie.

Volgens Suzanna is Veenhuizen opgezet volgens een vooropgezet plan.
Het is alsof zij rondloopt in een opluchtmuseum na sluitingstijd, een verstild dorp waar een bevreemdende ouderwetsheid is geconserveerd. Achter bomen ontdekt zij een betonkolos met tralies: nog een gevangenis.
Veenhuizen, de vroegere bedelaarskolonie, telt anno 2003 haast duizend gevangenen en nauwelijks meer vrije inwoners.
Veenhuizen was vroeger een ‘dwangkolonie’ waar bedelaars en landlopers met tucht en militaire discipline in het gareel werden gebracht. Maar dat was niet makkelijk, omdat de kolonieklanten nogal van een borrel hielden. Aan de binnenzijde van het gesticht, n de zalen die uitkwamen op de binnenplaats, huisden de bedelaars die onder dwang naar de kolonie waren ‘opgezonden’. De woningen aan de buitenzijde waren voor armelui die zich uit eigen beweging hadden aangemeld.
Dit is cruciale informatie voor Suzanna, omdat haar overgrootmoeder, Helena, in zo’n gesticht is geboren.
Suzanna krijgt als ze weer thuis is een mailtje waarin de beschrijving van Veenhuizen staat. Het ging over de idealen en de vooruitstrevende ideeën waarmee de oprichter van Veenhuizen de paupers een menswaardige toekomst bood. Het werd omschreven als een plek van ‘zorg en respect voor elkaar en de omgeving’.
Kennelijk had de waarheid hier meerdere gezichten. Als ze de impact van een verblijf in deze paupergestichten wilde begrijpen, dan moest ze om te beginnen de aard van dit sociale experiment zien te doorgronden, want alleen zo kon duidelijk worden wat dit had gedaan met haar voorouders.

Tobias
Tobias Braxhoofden meldde zich tijdens een gevechtspauze in de oorlog tussen Frankrijk en Engeland, vrijwillig bij de kazerne.
Hij nam dienst bij de Hollandse strijdkrachten, toen iedereen kon zien aankomen dat ze niet afzijdig zouden blijven.
Tobias was de vader van Cato Braxhoofden en grootvader van Helena.
Ook hij had in Veenhuizen gezeten. Hij was de eerste geweest.
Er volgde allerlei overwinningen waar Tobias aan had meegeholpen.
In 1811 zwaaide hij af, en dat was maar goed ook, want anders was hij in de sneeuw gesneuveld.

Johannes van den Bosch is de oprichter van Veenhuizen. Hij heeft de kolonie gesticht naar zijn eigen ideeën en idealen.
De stadpaupers moesten zich op het platteland behaaglijk voelen, anders gingen ze terugverlangen naar hun ‘luie’ bedelaarsbestaan.
Opmerkelijk bleek de kolonie alleen ‘fatsoenlijke’ armen toe te laten, en niet de overlastgevende bedelaars en ‘verbasterde’ lieden over wie eerder was gerept.

Tussen het afzwaaien in 1811 en zijn inschrijving in Veenhuizen zat 17 jaar, en als de familieverhalen klopten, moest Tobias gedurende die periode zijn opgeklommen tot een figuur met aanzien en een zekere rijkdom.
Hij was getrouwd met Christina Maria Koenen, en in 1814 kwam hun eerste eenling ter wereld: Cato Braxhoofden.

Voor Veenhuizen was te weinig geld geweest, en veel gezinnen weigerde om hiernaar toe te gaan. Om alle plaatsen gevuld te krijgen werden arbeidsongeschikten hier naar toe geplaatst en ook invalide militairen.
Tobias Braxhoofden bleek voor deze categorie geselecteerd: Hij werd voor de rest van zijn leven overgeplaatst naar Drenthe.

Cato
Cato Braxhoofden was de dochter van Tobias en Christina, en samen met ouders, haar zusjes Marie en Stientje, en de peuters Wim en Karel, en Freddie, die pas een paar weken eerder was geboren, waren ze naar Veenhuizen vertrokken.
Het gezin Braxhoofden kreeg na aankomst in Veenhuizen een eigen vertrek toegewezen, in het Derde Gesticht. (dit was een kindergesticht).
In de kolonie werden scholen gesticht, en alle kinderen inclusief Cato, als dochter van een veteraan, zaten dagelijks in de schoolbanken tot ze 14 waren. Daarna moesten ze ook nog eens naar de avondklassen.
De jonge meisjesjaren van Cato waren getekend door kramen en begraven. Ze hielp ook mee met de baby’s en de zieke kinderen. Want Christina kon onmogelijk het grote gezin in haar eentje draaiende houden.
Op een bepaald moment leren Teunis en Cato elkaar kennen. Ze hadden veel gemeen, maar toch was Teunis de zoon van een kolonist, en niet van een veteraan.
Maar ondanks dit verschil trouwen ze toch met elkaar op zondag 26 juli 1835.
De jonggehuwden wilden hun toekomst in eigen hand nemen door de kolonie voorgoed vaarwel te zeggen.
Op papier waren hun kansen niet ongunstig, maar wie uit Veenhuizen kwam, kreeg vanzelf het etiket ‘uitschot’ opgeplakt.
Als Cato niet onder haar stand was getrouwd, had ze van dat Veenhuizen-stigma wellicht minder last gehad; een bewakerszoon behoorde tot de gevestigde orde, een kolonistenzoon tot de gevallenen. Maar toen Suzanna de trouwpapieren bekeek was er nog iets aan de hand met Teunis. Hij was katholiek.
En dat betekende dat Cato van geloof had moeten veranderen.
En Cato was hierdoor door haar ouders verstoten en onterfd.
Waarom hadden haar ouders dan toch met het huwelijk ingestemd?
Hun eerste kind Pier kwam ter wereld op 21 november 1835, 4 maanden na de bruiloft. En een zwangerschap voor het huwelijk werd als doodzonde beschouwd.
Cato en Teunis hadden in 1840 hun toekomst gezocht aan de rand van Assen. Hier was werk te vinden, maar dat was zwaar. Alleen duurde het turfseizoen maar van april tot juni.
Na Piet, kwam ook nog Stijntje. En beide bleven leven. En toen durfde ze het aan. De Maatschappij bood een vangnet: als ze het in de buitenwereld niet zouden redden, mochten ze binnen een jaar nog terugkeren. Daarna zou de poort gesloten blijven.
Om de doorstroom te bevorderen besloot het bestuur dat 7 jaar Veemhuizen het maximum was. Zo werd 1 op de 10 gestichtsbewoners buiten de poort gezet, maar veel ontslagenen waren het ontwend om voor zichzelf te zorgen en keerden weer terug.
Niemand wilde hierdoor nog weg. Om deze mensen af te schrikken werd in 1838 het onderscheid tussen de soepeler bejegende vrijwilligers en de veroordeelden eenvoudig afgeschaft. Zo werd Teunis op dezelfde hoop geveegd als de landlopers en de zwervers, en hij sleepte vrouw en kinderen mee.
De regering wilde de Maatschappij het liefst opheffen om nog grotere verliezen te voorkomen. Maar Van den Bosch vond juist dat de overheid moest investeren in de kolonie.
Hij slaagde erin de maatschappij te redden van het faillissement, maar dit was van korte duur.
Toen Van den Bosch begreep dat hij niet kon winnen kondigde hij zijn ontslag aan.
Niemand voelde er iets voor ‘de koloniale bevolking’ aan haar lot over te laten, en daarom werd een constructie bedacht waarbij de staat de kosten van de Maatschappij overnam.
In die periode stapten Cato en Teunis de buitenwereld in. Hier kwam hun 3e kind: Hanna ter wereld.
Cato en Teunis moesten het in Kloosterveen doen zonder geestelijke raadsman (omdat zij katholiek waren) en ook zonder gestichtsdirecteur die ervoor zorgde dat er te eten was. In de winter raakten de voorraden op. De omstandigheden werden steeds zwaarder, en daarom klopten ze op de allerlaatste dag dat ze nog mochten binnenkomen aan bij het Derde Gesticht. In 1844 overleed Tobias.
Hun vroegere posities in Veenhuizen waren door hun mislukte ontsnappingspoging gewist, ze waren nu ‘gewone kolonisten’.
In deze periode verloren ze achter elkaar 3 van hun 4 pasgeboren baby’s.
Elke keer als een zuigeling stierf, werd zijn naam doorgegeven aan het volgende kind: uiteindelijk bleven er een Toon (de 3e) en een Kaatje (de 2e) in leven. Als laatste hadden ze in 1856 Helena erbij gekregen. Maar 6 maanden nadat Cato haar op de wereld had gezet, verloor ze haar man, en in dat zelfde jaar ook Piet (hun oudste zoon).

Eigenlijk raakte heel Veehuizen verweesd. Armoede was een individuele kwestie.
Daarom hadden ze een metamorfose bedacht.
Stap voor stap werd de goedbedoelde opvoedkazarne onttakeld en omgevormd tot een staatsinstelling.
In die stroom van veranderingen was het Cato gelukt om Veenhuizen te verlaten. Ze waren naar Amsterdam vertrokken.
Suzanna vindt in een archiefdoos de naam van Cato’s moeder, er staat dat ze Katholiek is. Cato kon dus niet zijn verstoten. Het verhaal was een mythe, eentje die in het leven moest zijn geroepen om de schandevlek van Veenhuizen te verdoezelen.

Helena
Cato was met haar kinderen in een van de Willemsstraat gaan wonen. Na een tijdje verhuisde ze naar de Passeerdersgracht en daarna naar andere straten.
Na 33 jaar in het Derde Gesticht was Cato niet veel luxe gewend, maar de overgang van de verstikkende zekerheid van Veenhuizen naar de vrijheid van de stad was wel erg groot.
Suzanna komt voor het eerst Helena Gijben tegen in een dossier. Op 14 oktober 1898 had ze aangeklopt bij de bedeling.
Ze was getrouwd met Harmen Keijzer, maar die had haar verlaten. Ze had 5 kinderen:
Harm (2), Roza (7), Tinie (10), Stien (12), Maria (14).
Helena had een schaars inkomen, en er was een acute nood voor de huurachterstand, die in de 6 weken zonder echtgenoot was opgelopen, waardoor huisuitzetting dreigde.
De sleutel tot de ontsnapping uit het Derde Gesticht bleek te liggen bij Stijntje, Helena’s oudste zus. Stijntje en haar man vertrokken in 1860 naar de grote stad. Een jaar later was moeder Cato met de kleine Helena en de anderen bij hen ingetrokken in de Willemsstraat.
Maar Stijntje kon Helena niet helpen, net als haar broer Toon en haar andere zussen: Marie, Hanna en Kaatje.
Niet lang na haar moeders dood had Helena haar man ontmoet: Harmen Keijzer. Maar op een gegeven moment liet hij zijn gezin achter.
Harmen Keijzer werd gearresteerd omdat hij zwerver was, en hij werd voor 3 jaar naar Veenhuizen gestuurd.
De staatscommissie wilde de verpleegden (mensen in Veenhuizen) een kans bieden op een zelfstandig bestaan. Daarom werd er voor Veenhuizen nu een opvoedingsmethode van beloning en straf bedacht. Dit was al eens gedaan door Van den Bosch, maar dit plan was nu verfijnder en leek ook beter doordacht. Harmen had alleen niets aan die veranderingen gehad, omdat voordat de commissie haar rapport had afgerond, was hij in herhaling gevallen en opnieuw tot 3 jaar veroordeeld tot Veenhuizen.
Helena werkte als dienstbode bij mevrouw Slicher. Ze had tot aan haar trouwen gediend, maar op cruciale momenten had mevrouw Slicher haar een hand boven het hoofd gehouden.

Roza
Op 16 jarige leeftijd ging Roza net als haar zussen naar het ‘Liefdesgesticht’ te Zoeterwoude, om zich onder de hoede te plaatsen van de Zusters van Liefde des Goeden Herders.
Terwijl Harmen in Veenhuizen zat, verdwenen zijn kinderen geruisloos uit het wereldlijke bestaan. Waarschijnlijk had Helena haar dochters weggebracht omdat ze de opvoeding in haar eentje niet aankon.
De eisen waaraan Roza zich onderwierp waren onbereikbaar hoog. Ze stelde haar leven in dienst van het verwerven van ‘de zuivere liefde tot God, de voortreffelijke liefde tot den naast, de diepe nederigheid, de nauwgezette gehoorzaamheid, het onoverwinnelijke geduld, de kinderlijke goedaardigheid, de algeheele onderworpenheid aan God’s wil, de volmaakte verloochening van zichzelf, de volkomen verachting van de wereld’.
Suzanna krijgt van een medewerkster van De Goede Herder een envelop met kopieën, daarin staat niks over Roza. Hierdoor blijkt dat Moeder-overste Roza op een dag bij zich heeft genomen om te vertellen dat ze niet voldoende roeping had. Ze moest het klooster verlaten.
Roza werkte daarna bij de Familie Schmitz, en op een dag komt Wouter Dingemans binnen. Het duurde een tijdje voor ze met elkaar liepen. Na een jaar verkering trokken ze in bij Wouters familie. Vanaf 11 november 1920 zou ze door het leven gaan als Roza Dingemans.
Eigen woonruimte was voor zo’n pasgetrouwd stel niet weggelegd.
Wouter had een vaste betrekking, Roza was een nette huisvrouw.
Het leek of ze alles mee hadden, maar al snel kwam Roza erachter dat er iets niet klopte: Hij kon niet zonder drank. Kort daarna werd hun eerste eenling geboren: Lenie, daarna Betsy (Suzanna’s moeder), en daarna Toos.
Maar in het 5e jaar van hun huwelijk ging er iets verschrikkelijk mis. In elk geval, Toos en Betsy werden in een kindertehuis in Noordwijkerhout geplaatst, in het internaat van de Arme Zusters van het Goddelijk Kind van de Voorzienigheid.
Voor Roza en Wouter werd het vinden van eigen woonruimte een halszaak. Er werden in die tijd veel goedkope huurhuizen gebouwd. Zo ontstond een tuindorp, aan de overkant van het IJ. De ‘ontoelaatbaren’ werden geïsoleerd in Asterdorp (vergelijkbaar met de binnenzijde van een Veenhuizer gesticht). Het volk dat niet veel huur kon betalen maar wel fatsoenlijk was kreeg in Tuindorp Oostzaan een huis. En voor de groep daartussenin kwam Floradorp. Een wijk zonder dwang, maar wel met extra toezicht. Roza en Wouter kregen een huis in Tuindorp Oostzaan. Na deze verhuizing konden ze Betsy en Toos weer in huis nemen.
Helena stierf op 8 december 1934.
In datzelfde jaar deden Roza en Wouter hun eerste aanvraag voor onderstand.
Maar in de steundossiers stond dat Wouter onbetrouwbaar was, geen werk had, en veel geld had verduisterd. Hierdoor werd de steun voorlopig afgewezen, en zelfs ingetrokken.
Toen bekend werd dat Wouter werk had, kregen ze wel weer steun. Roza wil later haar man onder geen beding meer binnenlaten in het huis. Hierdoor krijgen ze weer steun. En zo gaat het verder. Na anderhalf jaar had Roza zich toch met Wouter verzoend. Ze was er na bemiddeling van de pastoor mee akkoord gegaan omdat hij beterschap beloofde. Maar misschien ook nog wel omdat ze van hem hield.
In de jaren dat ze in Tuindorp Oostzaan woonde verdienden haar dochters wat geld, en een pastoor had gezegd dat Lenie moest doorleren (later ook de andere dochters). Alleen, de school lag buiten Tuindorp Oostzaan. En Roza had erop gerekend dat ze steun zou krijgen. Helaas was dit niet zo, daarom verhuisden ze naar Floradorp. (ofwel ‘de Rimboe’).
Hier konden ze opnieuw beginnen, want niemand wist hier wat er allemaal was gebeurd. Maar toch was de verhuizing een nederlaag. Floradorp, Veenhuizen, het was in feite hetzelfde: als je van zo’n plek kwam, was het oordeel al geveld. Daarom deed Roza wat haar oma Cato ook had gedaan bij haar vertrek uit Veenhuizen: ze drukte haar kinderen op het hart om te verzwijgen waar ze vandaan kwamen.
Maar de oorlog zou de kansen voor het gezin Dingemans doen keren, maar niet zonder een prijs. In de jaren ervoor waren de kinderen één voor één gaan werken. Maar het gezinsinkomen schoot nog altijd te kort. De kentering begon zich voorzichtig af te tekenen op 24 augustus 1939, een week voor Duitsland Dantzig binnenviel en Nederland alsnog de mobilisatie afkondigde. Koos en Harm waren te jong voor het leger, en hun vader te oud. Maar de opengevallen plaatsen in de fabrieken bezorgden Wouter een paar maanden werk. Een half jaar later liepen de nazi’s Nederland onder de voet. Maar vanaf 1940 ging de Arbeidsbeurs ook werklozen selecteren voor werk over de grens. In Duitsland zelf, bij voorkeur.

Elisabeth

Betsy Dingemans is inmiddels 55 jaar getrouwd met Chris Jansen. Ze had hem leren kennen toen ze zich in de kerk ging aanmelden om brieven naar jongens te sturen die in Duitsland gedwongen tewerk waren gesteld, en Chris had toevallig achter de inschrijftafel gezeten.
Betsy’s verkering met Chris bracht haar in contact met een andere wereld. Maar hoe mooi alles ook was, Betsy kon de verschillen nooit helemaal uit haar hoofd zetten.
De gelukkige omstandigheid dat de familie Dingemans tijdens de oorlog in de Potgieterstraat was beland, in een fatsoenlijke buurt, had een beladen achtergrond. (aan de goede kant van het IJ). Het kwam namelijk dankzij, en niet ondanks de oorlog: Wouter was in 1941 door de steun naar Duitsland gestuurd. Met het loon dat hij daar in een fabriek verdiende, plus de inkomsten van de kinderen, hadden ze kunnen verhuizen.
Maar volgens Betsy zette de oorlog alles op scherp en toonde het allerlelijkste gezicht van de armoede. ‘Kijk, dat is wat armoede met je doet. Je verliest je waardigheid.’
Koos was Betsy’s 3 jaar jongere broer. En in 1941 besloten zijn ouders dat hij samen met Wouter voor de vijand moest gaan werken. In 1943 overleed Koos.
De brievenactie waarvoor Betsy zich een paar maanden later voor opgaf, kon niets aan de dood van haar broer veranderen. Dat ze de andere jongens van hun heimwee afleidde, verzachtte hooguit even haar eigen verdriet. Chris was de eerste geweest die ze in vertrouwen had genomen. In de chaotische maanden na de oorlog had Wouter weer de gang naar de steun moeten maken.
Voor Betsy was het huwelijk de uitweg geweest uit de armoede.
Ondanks de opgewektheid van de wederopbouwjaren, had Betsy zich wel zorgen gemaakt om haar ouders. Wouter had snel werk gevonden, maar hoe meer hij verdiende, hoe groter de schulden. Hij begon weer te drinken. Dit was de druppel voor Roza. Wouter werd naar een kliniek gestuurd. Na de behandeling was het drankprobleem opgelost, maar toch ging het na een tijdje niet goed met Wouter. Hij had een overreactie op zijn kuur, en zo kreeg hij therapieën.
Wat opviel was dat Roza, onbedoeld, een echtgenoot had gekozen die uit hetzelfde hout was gesneden als haar vader. Een jaar later nadat Wouter door de ziekenbroeders was meegenomen, keerde hij terug naar huis. Hij was nog niet genezen, maar het ging steeds beter. Nu de kinderen uit huis waren, kwam het op Wouter neer om voor Roza te zorgen als ze ziek was. Hij vervulde die rol met toewijding.

Veenhuizen (Bij Norg)
Wanneer Suzanna bij Veenhuizen komt, gaat ze langs het ‘Vierde Gesticht’. Dit was de begraafplaats. Maar wat ze niet kan begrijpen is waarom Cato haar zuigelingen of 22 jarige zoon hier niet mocht begraven. Ze beeldt zich dan ook in dat ze hier staat namens Cato, bij wijze van compensatie. Na een laatste ronde gaat ze op weg naar de opening van het museum.
Nog net op tijd voor de opening komt Suzanna aan bij het Gevangenismuseum.
Terwijl de sprekers elkaar opvolgen laat ze haar blik over het publiek glijden. ‘Daar zitten we dan: een zaal voor nette dames en heren, die zich nooit tussen de landlopers zouden hebben vertoond, luisterend naar gewichtige speeches over de ‘internationale uitstraling’ van het museum, en de pogingen Veenhuizen ‘op de kaart te zetten’. Ook al hebben mijn voorouders tussen deze muren gewoond, ik ben zonder twijfel bij een ander milieu gaan horen.’
Maar als ze een kooi binnenstapt, vindt ze het daarbinnen niet eens onaangenaam. Het voelt zelfs veilig, alsof je je op een eilandje hebt teruggetrokken, en een plek waar niemand je kan raken.

REACTIES

W.

W.

2e klas vwo.... Handig.. Heb hem ook gelezen. Missen af en toe wat dingen etc… maar wel handig ik herinner het me nu beter.

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.