Germinal door Émile Zola

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
Boekcover Germinal
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas aso | 2895 woorden
  • 21 november 2004
  • 74 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
74 keer beoordeeld

Boekcover Germinal
Shadow
Germinal door Émile Zola
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. Thema, idee en motieven
1.1 Thema
Het thema is de vreselijke situatie waarin de arbeiders leven, hoe die mensen daar mee omgingen. Dit is besproken in al zijn facetten. Zo wordt de mensonterende situatie van de arbeiders zeer rauw beschreven. Hiertoe behoort ook wat de mensen probeerden te doen aan hun situatie. Hierin probeert men hun toestand te verbeteren door te staken tegen het vernieuwde lonensysteem waarbij men veel minder verdient. Dit fragment is op het moment dat Maheu thuiskomt met het loon, dat sterk daalde door de nieuwe loonwetgeving: “ De vrouw van Maheu keek Etienne aan en zag dat hij er stom terneergeslagen bij stond. Toen begon ook zij te huilen. Hoe moest ze voor negen personen veertien dagen uitkomen met vijftig frank? Haar oudste zoon was het huis uit, de oude man kon zijn benen niet meer bewegen: ze zag de dood al voor zich.” B
Er leeft ook hoop bij de arbeiders dat het eens anders zal zijn, dit houdt hen vooral tijdens de staking op de been: “ De arbeiders crepeerden van de honger, moesten de Hennebeaus dan zonodig vis hebben? Maar ze zouden misschien niet altijd vis eten: ook de armen zouden nog eens aan de beurt komen.” (p. 191)
1.2 Idee Emile Zola was een schrijver van het volk, in zijn jeugd heeft hij ook armoede gekend. Met dit boek wou hij de situatie van het proletariaat aanklagen, de mensonterende toestand in de schijnwerpers zetten, ook bij de beter gegoeden. Hij toont ook de nutteloze strijd van de mijnwerkers aan, generaties lang werken ze in de mijn. En wanneer de arbeiders gaan staken komen ze toch weer in hetzelfde eindeloze straatje terecht, van miserie en honger. Gelijk wat de mijnwerkers doen, ze gaan altijd terug naar af. 1.3 Motieven Dynamische motieven: - De steeds wederkerende strijd tussen Chaval en Etienne is een belangrijk verhaalmotief. Het draait steeds om dezelfde persoon: Cathérine. - Grootvader Bonnemort die steeds op dezelfde stoel in de woonkamer zit. Dit is een soort rustgevend element in het verhaal. Bonnemort heeft al jaren geaccepteerd dat in de mijn werken nu eenmaal het lot is voor hem en zijn nageslacht. Hij zit er een beetje berustend bij. Wanneer er dan bij de staking toch misschien een eind kan komen aan de uitzichtloze situatie, kan hij heel raar reageren: de wurging van Cécile. Dit is een soort vergelding van de oude man voor al het leed dat zijn familie doormaakte. - De burgerij, wanneer over hen geschreven wordt, zit bijna altijd aan tafel, ofwel is men eten aan het bereiden. Dit is om nog meer het contrast te benaderen tussen arm en rijk. Wanneer de vrouw van Maheu komt bedelen naar eten wordt er net een brioche bereidt. Zo ervaart de vrouw van Maheu het tekort aan eten nog meer wanneer de heerlijke geur van de brioche in haar neus slaat. “ Eindelijk gingen ze aan tafel, de chocolade dampte in de kommen en heel lang hadden ze het alleen maar over de brioche.” (p. 83) Literair- historisch motief: Men klaagt het bestaan van de arbeider aan, dit motief komt voor in meerdere werken van naturalistische schrijvers, zo kennen wij in België ook Cyriel Buysse. In de 19e eeuw waren er veel naturalistische schrijvers. 2. Verhaalopbouw: ABDES – schema
1. Aanvang:
Dit is begint wanneer Etienne aankomt aan de mijn. Daar maakt hij kennis met de familie Maheu, zij werken al generatielang in de mijn. Men leert de arme familie kennen maar men maakt ook kennis met de Grégoires en de Hennebeaus. Op dat moment merkt de lezer ook al dat ze geen echt gelukkig bestaan leiden, hoewel het er dan nog redelijk aan toe gaat. De Maheus hebben nog net genoeg eten, iedereen leeft dan nog thuis. Bij aanvang is er nog geen sprake van een stakingsactie. 2. Breuk: Dit is het moment waarbij de Maatschappij lagere lonen aankondigt. Alle arbeiders komen met een lager loon thuis, er is steeds minder te eten. De honger steekt de kop op. De arbeiders zijn niet langer akkoord met hetgeen de Maatschappij doet. Langzaamaan begint het verzet te groeien, onder leiding van Etienne. “ Toen begon Etienne het aanplakbiljet voor te lezen. De Maatschappij deelde hun mee dat ze het besluit genomen hadden een nieuwe betalingswijze in te voeren voor het hakken van kolen.” (p. 186) 3. Dynamiek: Op dit moment gaat men tot daden over, men besluit te staken. Hiermee willen ze het nieuwe betalingssysteem verwerpen. Dit is de enige mogelijke manier om iets van protest te tonen. “ s’Avonds werd er in l’Avantage tot staking besloten. Etienne vatte de situatie kort samen: als de Maatschappij per se een staking wilde, dan kon ze een staking krijgen.” (p. 191) De dynamiek bereikt een climax wanneer de arbeiders vernielzuchtig worden. Ze lopen van mijn tot mijn om de mijnen te vernielen en de werkende arbeiders uit te schelden.
4. Evenwicht: Eigenlijk wordt er in dit verhaal geen evenwicht bereikt, er is geen oplossing voor hun probleem. Voor de arbeiders blijft de situatie zoals ze altijd was, hun staking bracht geen verandering in hun ellendig bestaan. Enkel voor de burgerij zou je kunnen spreken dat er min of meer een evenwicht ontstaat als iedereen terug aan het werk is. Zij kunnen weer relatief rustig verder leven, ook al hebben ze hun dochter verloren in de strijd. 5. Slot: Voor de arbeiders gaat het er weer aan toe zoals weleer, wel hebben de vele doden een gapende wonde in hun bestaan geslagen. Elke dag opnieuw dalen duizenden arbeiders opnieuw in de mijnen af om een armentierig loon te ontvangen. “ Geleidelijk verschenen er mensen op de verlaten wegen. Voortdurend liepen er zwijgend en met bleke gezichten mijnwerkers langs Etienne. Overal stampten in de ochtendnevel rijen mensen met de blik naar de grond over in de duisternis gehulde wegen als een kudde vee die naar het abattoir werd gedreven.” (p. 538) Ook bij de burgerij gaat het er weer aan toe zoals vroeger. Wel weten ze nu dat de arbeiders hard kunnen terugslaan, dit m.b.t. de dood van Cécile. Etienne gaat ook terug van waar hij gekomen is, zoals hij vol dromen kwam ging hij ook terug naar Parijs, om een politieke carrière te bewerkstelligen. 3. Tijd 3.1 Kalendertijd Het verhaal speelt zich af in de 19e eeuw, enkele decennia voor 1900. 3.2 Vertelde tijd Het is maart wanneer Etienne naar Montsou komt (p. 1: maartse windvlagen). Er gaat één volledig jaar over, in maart het daaropvolgende jaar gaat Etienne naar Parijs, dit is tevens ook het einde van het verhaal. 3.3 Verteltijd De verteltijd van De mijn is 549 bladzijden. 3.4 Vertelritme Er is een traag vertelritme. Om 1 jaar te beschrijven met alle gebeurtenissen heeft men 549 pagina’s nodig, hieruit kan ik besluiten dat het een traag vertelritme is. 3.5 Chronologie Het verhaal is chronologisch.
4. Ruimte
4.1 Geografische ruimte
De plaats waar het verhaal zich voornamelijk afspeelt is in het landschap van de Voreux, specifiek het mijnwerkersdorp van de 240; in Montsou. Het verhaal speelt zich voornamelijk af in de mijn en in het arbeidershuisje van de Maheu’s. 4.2 Sociaal milieu Emile Zola was de grootste vertegenwoordiger van het naturalisme in Frankrijk. De personen waarover het in hoofdzaak gaat zijn arbeiders, ze hebben amper opvoeding genoten, kunnen niet lezen of schrijven. Zij hebben dus een zeer lage status, ze leven in miserie. Deze mensen proberen zich te verzetten tegen hun lage leefomstandigheden, hun milieu in het algemeen. Ze zetten zich af hiertegen door middel van een staking. De arbeiders komen in conflict met de bazen van de Maatschappij, de rijken. De invloed van het milieu is het duidelijkst bij naturalisme. 4.3 Sfeerscheppende ruimte De mijn wordt altijd als grauw, een vreselijke plaats om in te vertoeven beschreven, zo krijgt de lezer nog meer het gevoel hoe vreselijk het werken daar wel niet moet geweest zijn. (p. 27: “Men liet hem vrij tussen de slecht verlichte gebouwen ronddwalen, vol donkere openingen, verontrustend door hun wirwar van vertrekken en verdiepingen. Na een donkere, half vervallen trap te hebben beklommen, had hij zich opeens op een wankele loopbrug bevonden, daarna was hij door het zeefhuis doorgelopen waar het zo donker was dat hij zijn handen voor zich had uitgestrekt om nergens tegenaan te botsten.” ) 4.4 Symbolische ruimte Wanneer Etienne naar Montsou stapt is het nacht, er overheerst een zwarte kleur ( “In de ondoordringbare en inktzwarte duisternis van een sterreloze nacht...”) , dit is een verwijzing naar de zwarte mijn die hem te wachten staat, het zwarte bestaan dat de arbeiders leiden. In het begin van het verhaal is het maart, maar Zola weert iedere vergelijking met het ontluiken van de lente, met nieuw leven. De winter triomfeert. De mijnwerkers begeven zich altijd te voet, van en naar de mijn. Dit staat in contrast met de burgerij die zich altijd verplaatst met de koets. Er is een symbolisme op de avond wanneer alle arbeiders verzamelen in het bos. “ En de maan zette deze deinende menigte in haar volle licht.” (p. 303) Meestal is er in het verhaal sprake dat er net geen maanschijnsel is. Op dit moment is er een fel lichtgevende maan, dit kan symbool zijn voor de hoop die de arbeiders op de dag erna gezet hebben. Er is ook sprake van symbolisme aan het begin van de dag waarop de arbeiders de mijnen vernielen. “ Om vier uur was de maan ondergegaan en werd het aardedonker.” (p. 307) Dit is de eerste zin uit het vijfde deel, hiermee bedoelt men de ondergang voor zowel Deneulin, de hoofdopzichter, als de arbeiders. De arbeiders denken wel dat ze uiteindelijk hun eis zullen kunnen doorvoeren maar uiteindelijk gaan ze toch terug naar af, buiten dat ze eens hun stem hebben kunnen laten horen bracht het niet veel op. Voor Deneulin is deze dag nog het zwartst, voor hem betekent dit echt de ondergang en daardoor ziet hij geen andere uitweg dan zijn mijn te verkopen aan de Maatschappij. 5. Personages 5.1 Soorten personages Hoofdpersonage: Etienne is het hoofdpersonage, hij maakt de intrige door. Eerst beleeft hij een grote opgang, de mensen kijken naar hem op, luisteren naar hem omdat hij slimmer is dan hen. Etienne vertelt de arbeiders ook wat ze willen horen, hoezeer ze wel niet worden verdrukt en dat ze zich niet hoeven neer te leggen bij hun situatie. Dit blijkt uit het feit dat er een grote opkomst is wanneer er een bijeenkomst is ter voorbereiding van de staking en voor de oprichting van een kas met stakingsgeld. Het hoogtepunt van de opgang is op de avond vooraleer de woede en vernielzucht van de arbeiders toeslaat. Etienne houdt dan een redevoering in het bos waar enkele duizenden mensen naar hem luisteren. Tot dan toe doen ze alles wat hij ze opdraagt. De dag daarna zijn de mensen buiten hun zinnen, gaan Etiennes woorden in de massa op, en wanneer hij hen tot kalmte aanmaant luisteren ze niet meer. Bij zijn redevoering in het bos beseft Etienne langzaamaan dat zijn glorietijden voorbij zijn: “ Maar zijn stem donderde niet langer; hij had de koele toon aangenomen van een eenvoudige volksvertegenwoordiger die rekenschap aflegt.” (p. 293) Hij is een genuanceerd personage, we krijgen zeer veel informatie over Etienne. Nevenpersonages: a) Medespeler: Etienne heeft meerdere medespelers. Een eerste belangrijke is Cathérine. Zij steunt hem van in het begin, bij zijn eerste werkdag in de mijn. (p. 39: “Houd moed, hier is het! zei de stem van Cathérine.” ) Ook Maheu steunt Etienne lang. Door de vriendschap met Maheu verkrijgt Etienne vlug het vertrouwen van de andere arbeiders. Maheu staat gekend als een wijs en betrouwbaar iemand, dus hebben de arbeiders ook snel vertrouwen in Etienne. Zonder Maheu zou dit veel langer geduurd hebben. b) Tegenspeler: Dit is Chaval. Al vanaf de eerste keer dat hij Etienne ontmoet is er een soort rivaliteit tussen de twee. Chaval is een ongenuanceerd personage. Hij wordt voorgesteld als de slechterik. Wel lijkt hij even te veranderen wanneer Cathérine flauwvalt in de mijn, dan is hij zeer lief voor haar. Dit blijkt echter maar van korte duur te zijn. Buiten deze ene keer is hij bijna het gehele verhaal ruw, gewelddadig en onvriendelijk tegen Cathérine. Chaval is een statisch personage, tot op het eind van het verhaal wanneer ze opgesloten zitten in de mijn, blijft hij dezelfde. c) Achtergrondfiguren: Het verhaal kent onnoemelijk veel achtergrondfiguren die geen grote rol spelen in het verhaal. Zo is er bijvoorbeeld de tweeling Lénore en Henri. Veel meer dan zeuren over eten doen de twee niet. Ook is er nog Alzire, zij komt heel weinig aan bod en heeft geen grote waarde in het verhaal. Enkel haar dienstwilligheid en haar ziekte komen in beeld. Men heeft ook nog de familie Levaque en de Pierrons. Zij zijn de buren van de Maheus en onder de drie families wordt er enorm veel over elkaar geroddeld. Ze spelen geen grote rol in het verhaal buiten enkel kleine ruzies.
5.2 Hoe krijgen we informatie over de personages? a) Expliciete voorstelling: Etienne: “Ik heet Etienne Lantier, ik ben machinist. De vlammen verlichtten zijn gestalte, hij leek zo rond de eenentwintig jaar, zeer donkerharig, een knappe man die er ondanks zijn tengere lichaamsbouw sterk uitzag.” (p. 8) Cathérine: “Met beide handen door haar rode haar woelend dat wild over haar voorhoofd en in haar nek hing, rekte ze zich uit. Ze was tenger voor haar vijftien jaar; uit de nauwe koker van haar nachthemd staken slechts haar blauwige, als door steenkool getatoeëerde voeten en haar dunne armen waarvan de melkwitte kleur afstak tegen het doodsbleke gezicht dat er door het voortdurende wassen met groene zeep niet mooier op was geworden. Een laatste geeuw sperde haar wat grote mond open, met prachtige tanden in door bloedarmoede wasbleek tandvlees; terwijl ze vocht tegen de slaap, traanden haar grijze ogen, waarin een uitdrukking van droefenis en krachteloosheid lag die haar hele naaktheid met vermoeidheid scheen te vervullen. Ze leek net een kleine jongen.” (p. 18) Maheu: “Hij was klein, net als de oude Bonnemort, en ook wat betreft zijn dikte, zijn bolle hoofd, zijn platte en bleke gezicht onder het gele, zeer kortgeknipte haar leek hij op hem.” (p. 21) Vrouw van Maheu: “Weggekropen onder de deken toonde ze alleen haar lange gezicht, dat met zijn grove trekken een logge schoonheid had, maar op haar negenendertigste reeds aangetast door haar ellendige leven en de zeven kinderen die ze had gekregen.” (p. 22) Zacharie: “Hij was mager, slungelachtig, had een lang gezicht waarop hier en daar wat morsig baardhaar groeide, peenhaar en dezelfde door bloedarmoede veroorzaakte bleekheid die het gehele gezin vertoonde.” (p. 19) Jeanlin: “ Hij was zo klein, zijn ledematen met de door klierziekte reusachtig opgezwollen gewrichten waren zo mager, dat zij hem gemakkelijk met beide armen kon oppakken. Maar hij spartelde tegen, zijn vale, gekroesde apensnoet met de diepliggende groene ogen, die door zijn grote ogen nog breder leek.” (p. 19) b) Impliciete voorstelling: Etienne: Hij voelt zich onrustig
Etienne tot Rasseneur: “Jij bent zo gelukkig om rustig te blijven, bij mij lijkt het soms alsof mijn hoofd uit elkaar barst.” (p. 248) Etienne is een idealist. “Nee! Je moest je ermee bemoeien, anders zou de onrechtvaardigheid eeuwig duren, zouden de rijken eeuwig het bloed uit de armen zuigen.” (p. 249) 5.3 Tegenstellingen bij de personages 1) Er is een tegenstelling tussen Cathérine Maheu en Cécile Grégoire: Ze hebben ongeveer dezelfde leeftijd maar Cécile heeft alles wat Cathérine niet heeft: ze is rijk, slim, ze ziet er goed uit, ze is sociaal. 2) Er is een tegenstelling tussen het echtpaar Maheu en het echtpaar Hennebeau: De Maheus slapen samen en hebben zo goed en zo kwaad als het kan toch nog een redelijk goede relatie, ondanks de vele miserie die ze kennen. Dit staat in schril contrast met meneer en mevrouw Hennebeau. Zij slapen niet samen, mevrouw Hennebeau bedriegt haar man zelfs. Zij hebben wel veel rijkdom maar dit resulteert niet in een gezonde relatie. 3) Er is een tegenstelling tussen het trio meneer Hennebeau, Négrel en mevrouw Hennebeau en het trio Chaval, Etienne en Cathérine: beide trios hebben een soort driehoeksrelatie. Chaval en meneer Hennebeau zitten beiden in min of meer hetzelfde schuitje, maar de manier waarop ze dit beleven is een grote tegenstelling. Zo blijft meneer Hennebeau er heel rustig onder, hij laat zijn vrouw hem verder bedriegen met zijn neef. Er is wel een soort rivaliteit om dezelfde vrouw maar dan wel diep onderliggend, er is geen sprake van een gevecht of discussie tussen de twee. Tussen Etienne en Chaval is er een zeer grote rivaliteit om Cathérine. Zij uiten die dan ook sterk, er zijn vele woordenwisselingen en meermaals gevechten. Er is een gevecht tussen de twee op café bij Rasseneur, een gevecht bij de grote massademonstratie van de arbeiders en een laatste knokpartij wanneer ze vastzitten in de ondergelopen mijn. Dit laatste gevecht wordt Chaval fataal. Rivaliteit vanaf de eerste ontmoeting: “ De twee mannen wisselden een blik met de gloed van instinctieve haat die plots weer opvlamt” (p. 39) “Maar Chaval volstond met een woedend gegrom en wierp een zijdelingse blik op Etienne.” (p.185) De rivaliteit voor Cathérine wordt steeds beter merkbaar: “ Etienne had Chaval al meteen te lijf willen gaan. Maar de angst dat het dorp bij het lawaai van een vechtpartij te hoop zou lopen, had hem ervan weerhouden Cathérine uit zijn handen te rukken. Nu werd echter ook hij door woede meegesleept en met bloeddoorlopen ogen stonden beide mannen tegenover elkaar. Het was een oude haat, een reeds lang bestaande, onuitgesproken jaloezie die tot uitbarsting kwam.” (p. 241)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Germinal door Émile Zola"