Gegevens van het boek
Auteur: Hilaire Belloc (1870 – 1953)
Oorspronkelijke titel: Marie Antoinette
Voor het eerst gepubliceerd in: 1909
Nederlandse titel: Marie Antoinette
Vertaling: dr. A. Alberts
Omslagillustratie: Karel Thole
Uitgever: Uitgeverij Het Spectrum NV, Utrecht/Antwerpen, 1959, 1e druk, Prisma Pocket 404
Aantal pagina’s: 224
Genre: biografie
Samenvatting van het boek
In het eerste hoofdstuk (“De omkering der allianties”) gaat Belloc in op de politieke situatie in Europa in de achttiende eeuw. Hij belicht daarbij met name de figuur van Wenzel Anton von Kaunitz (1711- 1794). Von Kaunitz was diplomaat, minister en kanselier van keizerin Maria Theresia van Oostenrijk (1717 – 1780). Hij was in feite de architect van de anti-Pruisische alliantie van Oostenrijk en Frankrijk en was ook verantwoordelijk voor het uithuwelijken van Marie Antoinette (1755 – 1793), de dochter van Maria Theresia, aan de latere Franse koning Lodewijk XVI (1754 – 1793).
In het tweede hoofdstuk (“Geboorte en jeugd”) concentreert Belloc zich op de politieke omstandigheden ten tijde van de geboorte van Marie Antoinette. De alliantie tussen Frankrijk en Pruisen was tot een einde gekomen en de Zevenjarige Oorlog (1756 – 1763) begon. Von Kaunitz slaagde erin een nieuwe alliantie tussen Frankrijk en Oostenrijk te smeden. Marie Antoinette zou daarin een grote rol gaan spelen. Belloc stelt, dat de opvoeding en opleiding van Marie Antoinette enigszins verwaarloosd werden. De prinses groeide daardoor op tot een onevenwichtige persoonlijkheid. Ze had weliswaar goede omgangsvormen en een natuurlijke gratie, maar ze was cultureel onderontwikkeld en kende geen zelfbeheersing. Haar moeder wilde haar aan de Franse kroonprins (de latere Lodewijk XVI) uithuwelijken, omdat Frankrijk een belangrijk land was en zo een alliantie gesmeed kon worden tegen Pruisen, de aartsvijand van Oostenrijk. De Franse koning Lodewijk XV (1710 – 1774) aarzelde aanvankelijk, maar gaf later toch zijn zegen aan het huwelijk.
In het derde hoofdstuk (“De verloving”) beschrijft Belloc hoe er een poging ondernomen werd om Marie Antoinette voor te bereiden op haar rol als koningin van Frankrijk. Geprobeerd werd om haar alsnog de nodige culturele ontwikkeling bij te brengen. Door de keuze voor een ongeschikte leraar mislukte dat. Hij leerde haar niets en sprak haar alleen maar naar de mond, zodat de prinses zich slechts bezig hield met nietszeggende en wufte zaken, zoals de nieuwste Franse kapsels. In 1770 werd Marie Antoinette in Frankrijk door de koning en haar toekomstige echtgenoot ontvangen. De pracht en praal daarbij overweldigden haar.
In het vierde hoofdstuk (“La Du Barry”) maakt Marie Antoinette kennis met de nieuwe maîtresse van de koning, madame Du Barry (1743 – 1793). Zij was van eenvoudige afkomst en Lodewijk gebruikte de huwelijksceremonie van de kroonprins en Marie Antoinette gelijktijdig om madame Du Barry officieel aan het hof te introduceren. Volgens Belloc was madame Du Barry een vriendelijke maar onbeheerste vrouw die bij Marie Antoinette een verkeerd beeld van Frankrijk en het hof liet ontstaan. Het huwelijk tussen Marie Antoinette en de kroonprins werd met veel pracht en praal in de hofkapel van Versailles voltrokken.
In het vijfde hoofdstuk (“De dauphine”) krijgt Marie Antoinette ruzie met madame Du Barry. De belangrijkste oorzaak daarvan was het ontslag van de belangrijkste minister van Lodewijk XV, de hertog van Choiseul. De hertog hield altijd mede rekening met de belangen van Oostenrijk, het moederland van Marie Antoinette. Zijn ontslag zette dus kwaad bloed bij de kroonprinses. Ze begon madame Du Barry te negeren en dat liep weer op een conflict met de koning uit. Marie Antoinette kreeg o.a. van haar moeder te verstaan om wat tactischer te opereren. Door haar onbeheerste natuur lukte dat Marie Antoinette echter maar matig. Dat bezorgde haar dus ook vijanden en dat brak haar later tijdens de revolutie op. Intussen werd de koning ziek; hij stierf in 1774 aan de kinderpokken. Zijn kleinzoon, Lodewijk XVI, werd toen koning van Frankrijk en Marie Antoinette zijn koningin.
In het zesde hoofdstuk (“De drie jaren”) betoogt Belloc, dat in de volgende drie jaar (1774 – 1777) het fundament gelegd werd voor de latere rampen die het koningspaar zouden overkomen. Het begon er al mee, dat het huwelijk van Lodewijk en Marie Antoinette aanvankelijk kinderloos bleef. Dat gaf aanleiding tot allerlei praatjes en verdenkingen. Ook gaf Marie Antoinette er blijk van weinig gevoel voor politieke verhoudingen te hebben. Zo wilde ze de hertog van Choiseul weer terug hebben als belangrijkste minister. Bij een bezoek van burgervrouwen aan de koningin beging Marie Antoinette de fout om vanwege hun eenvoudige kleding te gaan giechelen. Dat gaf uiteraard ook weer aanleiding tot boosheid onder het volk. Verder verloor de koningin geregeld bij het kaartspel en had ze een passie voor sieraden en diamanten, waaraan ze kapitalen spendeerde. De koning betoonde zich in alle opzichten te toegeeflijk aan zijn vrouw. Hij had haar bijvoorbeeld niet moeten toestaan, dat ze bij de vergaderingen van de koning met zijn ministers aanwezig mocht zijn. Ze liep daar namelijk geregeld binnen. Marie Antoinette oefende directe politieke invloed uit en hield daarbij altijd rekening met de belangen van Oostenrijk (op grond waarvan ze aan het hof overigens de bijnaam de “Oostenrijkse” kreeg). De koningin had al met al onvoldoende door, dat ze een voorbeeldfunctie had en ze gedroeg zich daar helaas niet naar.
In het zevende hoofdstuk (“De kinderen”) beschrijft Belloc, dat Marie Antoinette eindelijk zwanger werd - de koning had zich medisch laten helpen - en in 1778 haar eerste kind op de wereld zette. Tot teleurstelling van velen was het een meisje en geen mannelijke erfgenaam. Het deed Marie Antoinette geen goed. Ook haar activiteiten - waaronder acteren en zingen in de hofschouwburg - werden met vreemde ogen bekeken. In 1780 stierf keizerin Maria Theresia, de moeder van Marie Antoinette. Marie Antoinette is daar nooit meer over heen gekomen. In 1781 werd de lang verwachte kroonprins geboren.
In het achtste hoofdstuk (“Figaro”) geeft Belloc aan, dat Marie Antoinette grote invloed had op haar echtgenoot. Haar reputatie bij het grote publiek was echter slecht. Het publiek beschouwde haar als “buitensporig” en als een “vreemdelinge”. Dat negatieve imago werd nog eens versterkt toen Marie Antoinette ten behoeve van een van haar hofdames - een zuster van kardinaal Louis de Rohan - uitstel van betaling regelde toen deze hofdame door een faillissement van haar echtgenoot in de problemen kwam. Diverse kleine schuldeisers, onder wie veel kleine winkeliers, leden daardoor aanzienlijke schade. Ook het bekende toneelstuk “De bruiloft van Figaro” (1778) van de schrijver Beaumarchais (1732 – 1799) zorgde voor problemen. De openbare opvoering van deze komedie werd vanwege haar satirische inhoud door de koning verboden. Toen het stuk in 1784 voor het eerst publiekelijk opgevoerd werd, werden de Parijzenaars geconfronteerd met verhulde kritiek op het “ancien régime”. Het zaad van de toekomstige revolutie was daarmee gezaaid.
In het negende hoofdstuk (“Het diamanten halssnoer”) vertelt Belloc hoe het nu precies zit met het schandaal rondom een kostbaar diamanten halssnoer. De kern draait rondom Madame de la Motte (1756 – 1791), een verarmde nazaat van een bastaardzoon van de Franse koning Henri II. Zij wilde op grond van haar afkomst graag een staatstoelage hebben. Marie Antoinette weigerde dat. Madame de la Motte besloot toen kardinaal Louis de Rohan (1734 – 1803) te gebruiken om een kostbaar diamanten halssnoer te verduisteren. De kardinaal wilde namelijk in de gunst bij Marie Antoinette komen. Madame de la Motte deed het voorkomen, dat dat wel zou lukken als de kardinaal een kostbaar halssnoer voor Marie Antoinette zou kopen. Madame de la Motte zou dan als tussenpersoon bij de aankoop fungeren. De kardinaal trapte in de val. Het halssnoer kwam echter nooit bij Marie Antoinette terecht, maar werd door Madame de la Motte - mede via haar handlangers - te gelde gemaakt om haar dure levensstijl te kunnen bekostigen. Toen het bedrog uitkwam wilde Marie Antoinette een openbaar proces. Zij wilde haar naam namelijk gezuiverd hebben, omdat het volk dacht, dat zij achter deze hele affaire zat. Het proces werd echter een van de oorzaken van haar ondergang.
In het tiende hoofdstuk (“De notabelen”) vertelt Belloc hoe de koning Madame de la Motte en kardinaal De Rohan in 1785 liet arresteren. De familie De Rohan was echter machtig. Zij behoorde immers tot de hoogste en rijkste adel van Frankrijk. Veel edelen kozen dan ook - mede vanuit een solidariteitsgevoel - de kant van de familie De Rohan. Doordat Louis de Rohan tevens kardinaal was, raakte ook de katholieke kerk er bij betrokken. Er was slechts één rechtbank die de kardinaal kon berechten en dat was het parlement van Parijs. Het parlement sprak de kardinaal in 1786 vrij. Madame de la Motte en haar handlangers werden wel veroordeeld. De vrijspraak van De Rohan was een ernstige nederlaag voor Marie Antoinette. Onder het volk bevestigde deze vrijspraak het negatieve beeld van de koningin. Intussen ging het met de staatsfinanciën ook steeds slechter. De koning riep een vergadering van notabelen bijeen voor advies over nieuwe vormen van belastingheffing - ook voor de adel en de geestelijkheid -, maar dit liep op niets uit, omdat de notabelen van hun voorrechten geen afstand wilden doen. Marie Antoinette begon zich er vervolgens mee te bemoeien, maar dat haalde evenmin iets uit. Ze voerde enkele bezuinigingen aan het hof door, maar daar profiteerde het volk niet van, zodat haar imago slecht bleef. De algemene roep om een bijeenkomst van de Staten Generaal - die immers formeel de bevoegdheid had om nieuwe belastingen in te stellen - werd steeds sterker.
In het elfde hoofdstuk (“De Bastille”) geeft Belloc aan, dat de koning een vergadering van de Staten Generaal bijeenriep in 1789. Naast de adel en de geestelijkheid zou die ook moeten bestaan uit de burgerij (de “Derde Stand”). Zo zouden de staten dan een echte “Nationale Vergadering” kunnen worden. Dat liep echter op niets uit, omdat de adel en de geestelijkheid apart van de burgerij wilden vergaderen. De Derde Stand riep zich vervolgens uit tot Nationale Vergadering, maar de koning verbood haar bijeen te komen. Uiteraard begon het toen te gisten en er ontstond een opstand die leidde tot de bestorming van de gevangenisburcht de Bastille in Parijs op 14 juli 1789. In de Bastille bevonden zich wapens en - vooral! - buskruit. Met behulp hiervan kon de Parijse bevolking een vuist maken tegen de autoriteiten. Marie Antoinette had oorspronkelijk het voorstel gedaan om te vluchten, maar de adviseurs van de koning ontraadden hem dat. De koning besloot vervolgens te blijven. Het volk had gewonnen en de Nationale Vergadering begon aan haar taak.
In het twaalfde hoofdstuk (“Oktober”) beschrijft Belloc de jaren 1789 – 1790. In Parijs heerste een hongersnood. Een boze menigte marcheerde naar het paleis van Versailles. De koning wist niet goed wat hij moest doen. Marie Antoinette ook niet, maar ze was wel bang voor de volksmenigte. De koning overwoog te vluchten, maar verwierp dat idee ook weer. Op een nacht wisten enkele mensen uit het volk het paleis binnen te dringen. De paniek was groot, omdat ze riepen de koningin te willen vermoorden. De paleiswacht wist de orde echter weer snel te herstellen. De koning gaf vervolgens toe aan de eis van het volk om terug te keren naar Parijs. Het vorstenpaar reisde naar Parijs en nam zijn intrek in het paleis van de Tuilerieën. De Nationale Vergadering besloot intussen, dat het bezit van de katholieke kerk geconfisqueerd mocht worden.
In het dertiende hoofdstuk (“Mirabeau”) gaat Belloc in op de persoon van Mirabeau (1749 – 1791). Deze gematigde revolutionair had volgens Belloc de monarchie kunnen redden. Zijn vroegtijdige dood verhinderde dat echter. Mirabeau was uit op een samenwerking met de koning. Via Marie Antoinette lukte dat aanvankelijk ook. Mirabeau wilde een soort constitutionele monarchie vestigen. Uiteindelijk bleken de koning en koningin daartegen. Zij zagen niet in, dat de tijden veranderd waren en dat een absolute monarchie volstrekt uit de tijd was. Daarmee bezegelden ze hun eigen noodlot.
In het veertiende hoofdstuk (“Varennes”) ondernemen de koning en koningin in 1791 vanuit Parijs een vluchtpoging in de richting van de Frans – Oostenrijkse grens. De bedoeling is om met de zich daar nog bevindende resterende loyale Franse en overige troepen de revolutie in Parijs te smoren. Aanvankelijk verliep de vluchtpoging goed. Het koningspaar reisde praktisch ongezien met een koets, maar werd op een gegeven moment onderweg toch herkend. Dat leidde tot het waarschuwen van de autoriteiten die de koninklijke familie in Varennes tegenhielden. Ook het parlement in Parijs - dat inmiddels op de hoogte gebracht was - wenste de terugkeer van de koning. De koning gaf daaraan gehoor en de terugreis werd aanvaard. Het is dus niet zo, aldus Belloc, dat de koning een gevangene was. Hij had nog gemakkelijk kunnen ontsnappen, maar koos ervoor om vrijwillig terug te keren.
In het vijftiende hoofdstuk (“De oorlog”) beschrijft Belloc hoe de Oostenrijkse keizer bereid was om met zijn leger zijn zuster Marie Antoinette te helpen om de revolutie de kop in te drukken. Daarvoor was het echter wel noodzakelijk, dat de koninklijke familie buiten Parijs zou zijn. Bij een belegering van Parijs zouden ze immers een risico lopen. Een aantal Europese mogendheden was bereid de Oostenrijkse keizer te helpen de Franse revolutie te smoren. De heersende klassen in die landen konden ook haast niet anders. Een revolutie van het volk zou immers naar die landen kunnen overslaan. De Franse revolutionairen zagen de oorlog echter aankomen en waren ook bereid te vechten. Toen de koning in 1792 een tweetal wetsvoorstellen van het parlement - inhoudende maatregelen tegen de geestelijkheid en tot mobilisatie van vrijwilligers ter verdediging van Parijs - weigerde goed te keuren, leidde dit tot een opstand van het volk in Parijs. Het volk drong het koninklijk paleis binnen, maar liet de koninklijke familie uiteindelijk ongemoeid.
In het zestiende hoofdstuk (“De val van het paleis”) staan de geallieerden klaar om Frankrijk binnen te vallen teneinde de Franse monarchie te redden. Dit leidde bij de revolutionairen in Marseille tot een spontane oproep om vrijwilligers te mobiliseren om Parijs te gaan verdedigen. Ongeveer vijfhonderd mannen trokken naar Parijs, waarbij ze hun eigen kanonnen voorttrokken en een nieuw lied zongen, de “Marseillaise”. Ze waren erg gedisciplineerd en motiveerden mede daardoor de Parijzenaars. De boel stond op uitbarsten: aan de ene kant de revolutionairen en aan de andere kant de royalisten die met de nog loyale militaire troepen het koninklijk paleis bewaakten.
In het zeventiende hoofdstuk (“De Temple”) barst de storm los. Het volk bestormt het koninklijk paleis. De koninklijke familie vlucht naar een gebouw in de tuin waar de Nationale Vergadering bijeen is. Ze kunnen het gebouw vervolgens niet meer verlaten en zijn in feite dan al gevangenen. Uiteindelijk worden ze overgebracht naar een groot gebouw, dat de “Temple” genoemd wordt. Dit gebouw - een middeleeuws fort - wordt voorlopig de gevangenis van de koninklijke familie. Het is uiteraard een stuk eenvoudiger dan de paleizen die de familie gewend is, maar de familie heeft het er relatief goed en comfortabel. Als de geallieerden Frankrijk binnenvallen, wordt de sfeer echter een stuk grimmiger. In Parijs vinden moorden plaats en het volk dringt op naar de Temple. Een van de hofdames van Marie Antoinette - de prinses De Lamballe - wordt door het gepeupel vermoord en men spietst haar hoofd op een stok en loopt ermee langs de ramen van de “Temple”. De opmars van de geallieerden mislukt uiteindelijk. De houding jegens de koninklijke familie verandert ook. Ze wordt dreigender en grimmiger. De republiek wordt uitgeroepen. De koning moet terechtstaan voor de Nationale Vergadering wegens zijn verstandhouding met de vijand en het bevorderen van de invasie van de geallieerden. Hij wordt ter dood veroordeeld en op 21 januari 1793 geëxecuteerd.
In het achttiende hoofdstuk (“De gijzelares”) beschrijft Belloc hoe door de dood van de koning heel Europa zich tegen Frankrijk keerde. De terreur in Frankrijk zelf nam daardoor toe. Marie Antoinette diende nu als gijzelares. Het revolutionaire bestuur meende haar in die hoedanigheid te kunnen gebruiken voor het geval er weer een geallieerde invasie zou komen. Er werden wel diverse ontsnappingspogingen voor de resterende koninklijke familie ondernomen, maar die mislukten allemaal, naar men zegt mede vanwege het feit, dat de koningin niet zonder haar kinderen wilde gaan. De houding van de machthebbers tegenover Marie Antoinette werd ook rigoureuzer. Zo mochten de koninklijke gevangenen op een gegeven moment geen brieven meer schrijven. De kamer van Marie Antoinette werd grondig doorzocht. Zij werd vervolgens tegen haar wil gescheiden van haar zoontje, de kroonprins. Dat was de enige keer, dat zij zich liet gaan en haar gijzelnemers tegelijk bedreigde en vleide teneinde haar zoontje bij zich te kunnen houden. Het mocht allemaal niet baten. Het kind werd haar ontnomen. De geallieerden rukten intussen opnieuw op en boekten diverse militaire successen. Dat leidde in Parijs tot meer verzet en tot het idee om de koningin ook terecht te laten staan. Zij werd daartoe verplaatst naar de Conciergerie, een paleisachtig gebouw uit de veertiende eeuw, dat tijdens de Franse Revolutie voornamelijk als gevangenis diende.
In het negentiende hoofdstuk (“Het beleg van Maubeuge”) beschrijft Belloc de nieuwe gevangenis van Marie Antoinette. Zij kreeg een kleine kamer met kale en vochtige muren. Haar gevangenbewaarders ontnamen haar praktisch alle persoonlijke bezittingen. Ze werd nooit alleen gelaten en dus permanent bewaakt. De verzorging was verder echter goed. De eentonigheid en onzekerheid in de gevangenis begonnen Marie Antoinette op een gegeven moment echter op te breken. Haar gezondheid werd slechter. Er werd nog een ontsnappingspoging voor haar ondernomen, maar die eindigde door verraad van een van de cipiers. Marie Antoinette werd daarna verhoord en voor de rechtbank gebracht. Intussen bleven de geallieerden successen boeken. Ze belegerden in 1793 de stad Maubeuge. Het was nu erop of eronder voor de jonge Franse republiek. Er werd een ontzettingsleger naar Maubeuge gestuurd.
In het twintigste hoofdstuk (“Wattignies”) belicht Belloc de twee belangrijkste gebeurtenissen van de maand oktober 1793. Allereerst gaat hij in op de slag bij het dorpje Wattignies, waar het Franse leger en de geallieerden elkaar troffen. Het Franse leger was enigszins een samengeraapt zooitje. De manschappen waren jong, slecht uitgerust, gedeeltelijk gewond en rebels. Aanvankelijk verliep de strijd niet zo goed voor de Fransen. Een deel van het Franse leger werd in de pan gehakt, maar uiteindelijk keerde het lot en overwonnen de Fransen. De geallieerden werden tot de terugtocht gedwongen. Vervolgens gaat Belloc in op het proces tegen Marie Antoinette. Ze hield zich sterk tijdens het proces - waarvan de uitkomst uiteraard al vast stond - en hoorde de aanklacht gelaten aan: het aanzetten van haar man tot misdaden tegen het Franse volk, het geven van miljoenen aan haar Oostenrijkse vaderland en het smeden van complotten. Veel getuigen bevestigden de aanklacht uiteraard, maar bewezen werd er volgens Belloc niets. Uiteindelijk volgde het oordeel: schuldig. Op 16 oktober 1793, kort na het middaguur, rolde het hoofd van Marie Antoinette onder de guillotine vandaan.
Beoordeling van het boek
Belloc was de zoon van een Franse vader en een Engelse moeder. Hij werd geboren in Frankrijk, maar groeide na de vroegtijdige dood van zijn vader op in Engeland. Hij behaalde daar een academische graad in geschiedenis. In 1902 werd Belloc genaturaliseerd tot Engelsman. Belloc sprak zowel Frans als Engels. Belloc werd een van de meest productieve schrijvers van Engeland in het begin van de twintigste eeuw. Hij schreef o.a. gedichten, romans en historische werken. Overigens waren ook de moeder en zuster van Belloc actief als schrijfsters. Belloc was verder naast zijn literaire werk ook politiek actief. Zo zat hij een aantal jaren in het Britse parlement. Belloc was bevriend met de bekende Britse schrijver G.K. Chesterton (1874 – 1936) en tevens een overtuigd katholiek. Dit laatste aspect is overal in zijn werk merkbaar. Ook in de onderhavige biografie van de Franse koningin Marie Antoinette geeft Belloc daar blijk van. Zo stelt hij in hoofdstuk vijf, dat bepaalde zaken alleen “aan God voorbehouden” zijn. Bellocs standpunten zijn daardoor dus wel enigszins gekleurd.
Opvallend is, dat Belloc Marie Antoinette vooral benadert vanuit het toen geldende tijdsgewricht. Hij volgt haar dus niet altijd strikt chronologisch. Belloc gaat uitvoerig in op de historische en sociale omstandigheden in de achttiende eeuw en hij probeert het levenslot van Marie Antoinette van daaruit te begrijpen en te verklaren. Hij schuwt daarbij uitweidingen overigens niet. Soms halen die de vaart uit het verhaal, maar ze plaatsen het boek wel in een apart en gedegen perspectief. Een aantal uitweidingen is door de vertaler uit het boek weggelaten. Als reden daarvoor wordt op de binnenflap opgegeven, dat ze voor het verhaal niet relevant zijn. Dat zou op zich best kunnen, maar ik vind altijd wel, dat je daardoor een boek eigenlijk “verminkt”. Het is dan toch immers niet meer het complete boek zoals de schrijver dat geschreven heeft. Bovendien moet je dan ook maar hopen, dat de weggelaten passages niet toch op de een of andere manier relevant zouden kunnen zijn.
Belloc is nogal kritisch over de hoofdpersoon van zijn biografie. Hij vindt haar cultureel onderontwikkeld, slecht opgeleid en eigenlijk ongeschikt voor de functie die ze in Frankrijk kreeg. Zo geeft hij daarvan in hoofdstuk vier een simpel voorbeeld: Marie Antoinette was niet in staat om na haar huwelijk bij het plaatsen van haar handtekening in het daarvoor bestemde “gouden boek” haar volledige naam correct te spellen. Ze was verwend en impulsief en heeft het volk waarover ze als koningin van Frankrijk mede heerste eigenlijk nooit goed begrepen. Ze kende geen armoede en kwam er ook nooit mee in aanraking. Ze leefde in een afgesloten en kunstmatig wereldje. Ze had werkelijk geen idee wat er onder het volk leefde. Het is dan volgens Belloc ook niet zo vreemd, dat haar leven wel op een drama uit moest draaien. En dat deed het dan ook; haar hoofd rolde uiteindelijk van de guillotine. Van haar man had Marie Antoinette ook al niet veel te verwachten. Lodewijk XVI was een zwak en besluiteloos mens. Hij had evenmin als zijn vrouw enig idee wat er op hem afkwam en net als zijn vrouw legde hij daarom uiteindelijk ook het loodje.
Ik heb me afgevraagd of Belloc niet te streng in zijn oordeel over Marie Antoinette is. Ik geloof het niet. Belloc is volstrekt eerlijk in zijn observaties en meningen. Hij onderbouwt deze ook, zodat het verhaal geloofwaardig wordt. Ik geloof ook echt, dat Marie Antoinette was zoals ze geportretteerd wordt door Belloc. Haar goede en slechte eigenschappen worden aan de hand van veel voorbeelden gedemonstreerd. Je kunt daar niet omheen en dat doet Belloc dan ook niet. Hij vermijdt sentimentele verhaaltjes en probeert ook niet alles uitputtend te beschrijven. Belloc benadert zijn onderwerp meer vanuit een intellectueel-rationalistische hoek. Dat heeft me eerlijk gezegd enigszins verbaasd. Ik dacht, dat ik een wat simpeler verhaal voorgeschoteld zou krijgen. Maar Belloc heeft zich goed in zijn onderwerp ingelezen en doet daar op superieure wijzer verslag van, waarbij hij ook verder kijkt dan zijn onderwerp sec. Daardoor krijgt het verhaal meer diepgang en wordt het ook een genoegen om te lezen. Je merkt niet, dat het boek al meer dan honderd jaar geleden is geschreven en dat is een knappe prestatie!
Overigens heb ik toch nog wel een kritiekpunt met betrekking tot dit boek: iedere bronvermelding ontbreekt! Het boek kent geen register, notenapparaat, bibliografie en inhoudsopgave. Ik weet niet of deze in de originele Engelse uitgave wel aanwezig zijn, maar in deze uitgave ontbreken ze in ieder geval. Naar moderne wetenschappelijk maatstaven is de aanwezigheid van de genoemde onderdelen onontbeerlijk. Maar honderd jaar geleden lag dat wellicht anders. Ik vind het in ieder geval jammer, dat ik niet precies weet op welke bronnen Belloc zich bij het schrijven van dit boek gebaseerd heeft. Het lijkt er overigens in ieder geval wel op, dat Belloc zich gebaseerd heeft op de brieven van Marie Antoinette. Hiervan is bekend, dat een gedeelte de Franse revolutie overleefd heeft en Belloc citeert er hier en daar ook uit.
De omslagtekening van dit boek is gemaakt door Karel Thole (1914 – 2000). Hij was een Nederlandse schilder, tekenaar en ontwerper van boekbanden. In 1958 emigreerde hij naar Italië. Thole heeft heel veel omslagtekeningen gemaakt, met name voor de zogenaamde Amstel Pockets van Uitgeverij Veen in de jaren zestig van de vorige eeuw. Zijn tekenstijl is heel herkenbaar. Het gaat om heel fijne en duidelijke tekeningen die een klassieke indruk achterlaten. Helaas staat Thole’s naam niet in dit boek vermeld, maar zijn stijl is zo herkenbaar, dat ik geen enkele moeite had die hier te herkennen. Het had de uitgever overigens gesierd als hij de moeite genomen had de naam van deze grote tekenaar in het boek te vermelden.
De vertaler van dit boek is Albert Alberts (1911 – 1995). Alberts was een Nederlandse schrijver, vertaler en journalist. Hij studeerde indologie in Utrecht en promoveerde daar in 1939. Hij werkte als bestuursambtenaar in Indië en werd daar in de oorlog door de Japanners geïnterneerd. Na de oorlog werkte hij weer als ambtenaar, maar stapte op een gegeven moment over naar het bedrijfsleven en de journalistiek. Hij eindigde zijn loopbaan wederom als ambtenaar, dit keer bij het ministerie van buitenlandse zaken; in 1976 ging hij daar met pensioen. Alberts schreef o.a. diverse romans en verhalen. In 2005 verscheen zijn Verzameld Werk.
REACTIES
1 seconde geleden