1 Op de Amerikaanse manier
De grondleggers
De opkomst van wagens in het begin van de 20ste eeuw in de Verenigde Staten zorgde ervoor dat het fastfoodparadijs kon ontstaan. De wagens zorgden voor een groter vrijheidsgevoel bij de klant en bovendien waren de kosten lager dan reizen met de tram. Deze kosten waren vooral lager omdat de trammaatschappijen betaalden voor het plaatsen van rails, terwijl het leggen van de wegen een kost waren voor de overheid en niet voor de autoconstructeurs, maar voor de overheid waren. De grootste autoconstructeurs in die tijd kochten heel wat trammaatschappijen op om deze simpelweg op te doeken. Zo werd de transportmarkt monotoner in het voordeel van de autoconstructeurs.
De nieuwe reiziger vertoefde met veel plezier in zijn nieuwe wagen en wou hem geen enkel moment verlaten. De komst van de drive-in speelde hier gretig op in. De zogenaamde ‘carhops’ (dienstmeisjes) gingen van wagen tot wagen op de parking om hen te bedienen. Deze knappe meisjes lokten heel wat jongeren naar de drive-ins.
De eerste McDonald’s werd in de jaren ‘40 in Californië opgericht door de gebroeders McDonald’s. Oorspronkelijk werkten ze volgens de gekende drive-in formule, maar ze zochten een nieuwe formule om de prijs te drukken en zo de verkoop te doen stijgen. Ze kwamen in ’48 op de proppen met het innovatieve Speedee Service System: gedaan met de carhops, het servies dat afgewassen moest worden en de hoge loonkosten voor koks. Het menu werd beperkt tot alles wat zonder servies kon geconsumeerd worden. Er werden 5 personen gebruikt die elk een simpele taak hadden (bv. draaien van hamburgers, frietjes inpakken, kassa, …). Hoe snellere deze simpele taken uitgevoerd kunnen worden, hoe hoger de productiecapaciteit. Daarnaast kan men heel snel iemand opleiden en is iedereen vervangbaar. En bovendien krijgen de klanten veel sneller hun eten. Door het verdwijnen van de carhops, verdwenen ook de hitsige jongens en werd de McDonald’s aantrekkelijker voor jonge gezinnetjes.
Heel wat restaurants volgden dit voorbeeld en zo groeiden fastfoodrestaurants als Call Jr. restaurant, Burger King, Dunkin’Donuts, Domino en Kentucky Fried Chicken. De klassieke drive-ins verdwenen stilaan en de snelgroeiende fastfoodrestaurants kwamen op Wallstreet terecht waardoor hun rendabiliteit tot ongekende hoogten zou stijgen…
Trouwe vrienden
Op het departement waar de opleiding tot ‘McDonaldsmanager’ wordt gegeven, is er een museum met de geschiedenis van McDonald’s. Het spilfiguur in het museum is Ray Kroc, een knappe man op het gebied van marketing. Die kocht in ’54 de rechten van de McDonaldbroers om buiten Californië gelijknamige hamburgertenten te openen.
Ray Kroc heeft veel gelijkenissen met zijn vriend Walt Disney. Beiden zijn uitmuntende verkopers met een sterke bedrijfsfilosofie. Bovendien voelen ze de grote publieke behoeften aan, vooral deze van kinderen (wat uiteindelijk tot hun doorbraak leidde). Het fabrieksproces dat te vinden was bij McDonald’s, was ook te vinden bij Walt Disney: hij liet mensen aan de band tekeningen maken aan een enorm snel tempo. Uiteindelijk kwamen zijn arbeiders in staking, waardoor Walt Disney in financiële problemen raakte. Hij kon er uiteindelijk bovenop raken door steun te zoeken bij de overheid. In de tijd van de Koude Oorlog stonden de burgers van de VS namelijk nogal sceptisch ten opzichte van technologische vooruitging en zo kreeg Walt Disney de opdracht om filmpjes te maken die nieuwe technieken aantrekkelijk moesten voorstellen. Het bekendste voorbeeld is ‘Onze vriend het atoom’, een tekenfilm om kernsplijting voor te stellen als iets ‘leuks’. Daarnaast werd Tomorrowland opgericht in Disneyland: hier werden attracties gebouwd met de steun van bedrijven (bv. kerncentraleconstructeurs) met hetzelfde doel.
Het was vooral ‘synergie’ die ervoor zorgde dat Disney razend populair werd. Dit is een techniek die vandaag nog steeds veel gebruikt wordt: je lanceert een film, bijhorende boeken, speelgoed en tal van andere producten. Er hebben enorm veel fabrikanten baat bij een bepaalde licentie, want elk product maakt opnieuw reclame voor de licentie en op zijn beurt voor de andere producten. Het zijn vooral de kinderen die aangesproken worden, maar hierover later meer uitleg. Het bekendste Disney-voorbeeld is de Mickey Mousefranchise.
In de jaren ’55 was er een heuse babyboom en het werd Ray Kroc duidelijk dat hij dit doelpubliek moest bereiken. Hij wou nadoen wat Walt Disney reeds voor hem gedaan. Zijn eerste plan was het bouwen van een groot Wild Westpark, maar deze plannen werden afgezegd. Daarna besloot hij om McDonaldlands te maken. Dit zijn hamburgertenten met kleine speeltuintjes. Zo kon hij kinderen en hun ouders lokken, want het aanbod aan speeltijden was laag aangezien de regering hier niet in investeerde. Om alles nog aantrekkelijker te maken voor kinderen, liet hij Ronald McDonald’s los op het kinderpubliek. Deze kindervriend heeft Mickey Mouse ondertussen van de troon der kindericonen gestoot.
In de jaren ’80 gingen in de meeste gezinnen beide ouders werken. Hierdoor hadden ze minder tijd voor hun kroost, maar dit werd gecompenseerd door meer geld voor ze uit te geven. Veel bedrijven maakten deze vaststelling en begonnen kinderen te onderzoeken om zo uit te dokteren welke producten kinderen als onontbeerlijks zien en waarvoor ze gaan zaniken bij hun ouders. Zo is gebleken dit kinderen onder de 6 jaar vallen op ronde en zachte schepsels zoals de Teletubbies. McDonald’s begon banden aan te gaan met Hollywood, Fox, Disney (!), NBA e.a. om zo bij bepaalde maaltijden speeltjes te kunnen bieden die inspelen op de rages van het moment. Deze speeltjes worden in meerdere uitvoeringen uitgebracht zodat men meerdere malen terug komt om hun verzameling compleet te maken. Bovendien werken deze contracten minstens even lucratief voor Hollywood, Fox en Disney: hun films komen in de belangstelling bij alle klanten. Ook reclame op televisie zorgt voor meer overtuigde kinderen, want die kunnen namelijk moeilijk tot geen verschil maken tussen persuasieve en informatieve informatie.
Op een bepaald moment leek de omzet van McDonald’s achteruit te gaan wegens een een te commercieel imago en een betere prijs-kwaliteitverhouding bij Burger King en Wendy’s. De marketingploeg slaagde erin de klanten opnieuw te overtuigen dat McDonald’s een vriend is die ze kunnen vertrouwen’. Door te gaan eten in de lokale hamburgertent kunnen de ouders tonen hoe goed ze zijn voor hun kinderen. Dit is dezelfde tactiek die gebruikt wordt bij Disney, maar meer haalbaar is bij McDonald’s want Disney-producten zijn duur in vergelijking met een uitstapje naar McDonald’s.
Als we alle marketingtechnieken overlopen, zien we dat kinderen op veel verschillende manieren geconfronteerd worden met fastfood: speeltuinen, tekenfilms, speelfilms, pretparken, spelletjes, televisie, radio, tijdschriften, internet, … Maar toch bleek er nog een leegte in de reclamewereld die gevuld kon worden: de scholen, want dit is namelijk de plaats waar het grootste publiek jongeren zich bevindt. In ’93 besloot een school in Colorado een contract te sluiten met Burger King om zo de onderwijskosten voor het groeiende aantal leerlingen te kunnen drukken, want meer belastingsgeld besteden aan scholen was uitgesloten. Kort hierna begon ook Coca Cola de school te sponsoren in ruil voor reclame, en algauw steeg het aanbod aan sponsors voor de scholen, waardoor ze meer budget konden eisen. Zo slaagde een school in Kansas City erin om i.p.v. 0,67 dollar maar liefst 27 dollar aan werkmiddelen per leerling te verkrijgen. De volgende marketingstap was de levering van fastfoodproducten aan scholen. Hoe beter de verkoop in de schoolrestaurants, hoe hoger de financiering van de school. Naast het feit dat de leerlingen de smaak te pakken krijgen van de hamburgers, leren ze ook houden van de frisdranken, en die zijn de meest rendabele producten in de fastfoodketens.
Achter de counter
Tijdens de Koude Oorlog vond men de inlandse ligging Colorado Springs ideaal om er militaire infrastructuren te bouwen. Deze militaire nijverheid lokte vele toeleveringsbedrijven zoals chip- en softwareproducten. Dit zorgde voor een grote tewerkstelling en zo is deze staat één van de sterks groeiende steden in de VS.
De auteur van het boek observeerde wat er gebeurde in deze stad, omdat het een duidelijk beeld schetst van wat er in de rest van de VS gebeurde of nog zal gebeuren. De fastfoodketens berekenen met behulp van gesofisticeerde software en satellietkaarten welke plaatsen er aantrekkelijk zijn voor het plaatsen van een filiaal. De fastfoodketen moet namelijk op zoek gaan naar de klant en niet omgekeerd, want het kopen van fastfood is een impulsieve aankoop. Eenmaal één fastfoodketen zich ergens settelt, vind je algauw de andere ketens in de buurt uit vrees dat ze een potentiële goudmijn onberoerd aan de vijand overlaten.
Elk filiaal moet de regels uit een dik boek met voorschriften volgen, ook wel ‘de Bijbel’ genoemd. Deze voorschriften behandelen alles: de gedragscode van het personeel, de bereidingswijze van producten, de grootte van de drinkbekers, … Deze gelijkvormigheid voor elk filiaal zorgt ervoor dat er geen talentvolle werknemers nodig zijn, iedereen vervangbaar is en elk filiaal een zelfde ‘voedselkwaliteit’ kan garanderen. Vroeger gingen vooral jongeren in op deze jobs, maar tegenwoordig vind je veel immigranten, ouderen en mindervaliden achter de counter. Deze werken onder het toezicht van een manager die zelf een loon moet toekennen aan het personeel. Hiermee vermijdt McDonald’s twee zaken: ze hebben geen centrale verantwoordelijkheid voor de lonen en het personeel kan zich niet groeperen om een vakbond te creëren.
Ze belonen de managers die lage lonen uitschenken aan hun arbeiders. Om ervoor te zorgen dat de arbeiders niet klagen over hun onderbetaald werk en niet-betaalde overuren, zorgt de manager ervoor dat er een zekere teamgeest ontstaat en dat de (marginale) werknemer het gevoel krijgt belangrijk te zijn binnen het ‘bedrijf’. Er wordt ook jaarlijks een conferentie gehouden voor alle werknemers waarop er persoonlijke beloningen worden uitgedeeld om de mensen zich waardevol te laten voelen.
De laatste jaren is het aantal fastfoodrestaurants enorm gestegen, maar de werkloosheid is gedaald. Daarnaast werven kledijwinkels, golfclubs e.a. ook jongeren aan tijdens vakanties en weekends. Het vinden van goedkope, naïeve jongeren is dus niet meer zo eenvoudig als vroeger, maar vormt nog steeds geen probleem: er zijn genoeg jongeren uit arme gezinnen die hun ouders willen helpen, of jongeren die hun droomauto willen kopen, … Eenmaal deze jongeren aan de slag gaan, hebben ze veel minder tijd voor schoolwerk en naschoolse activiteiten, waardoor ze school als een sleur gaan ervaren. Daardoor beslissen sommigen vaak om vroeger school te verlaten en fulltime te gaan werken. Veel van die jongeren die een pak uurtjes kloppen in hun jeugd worden vroeg of laat werkmoe en belanden zo in de criminaliteit of armoede.
Maar er zijn nog schaduwkanten bij het werken in fastfoodrestaurants. Zo zijn er vaak werkongevallen zoals verbrandingen of verstuikingen, maar minstens even erg is het risico die de werknemers lopen bij overvallen. De laatste decennia zijn fastfoodrestaurants erg in trek bij overvallers, want het is één van de enige plaatsen waar er nog zo vaak in cash betaald wordt. In ’98 vielen er in de VS. meer doden onder de werknemers van fastfoodrestaurants dan politieagenten. Om even verder in te gaan op diefstallen: er wordt ook vaak gestolen door ontevreden werknemers.
Succes
De verbintenis die Ray Kroc aanging met zijn franchisehouders was vrij uniek in die tijd. Zoals gewoonlijk bij franchises levert de franchisehouder de merknaam, het businessplan, de vakkennis (in dit geval ‘de Bijbel’), de apparaten en de voorraden aan de franchisehouder, die op zijn beurt zorgt voor de financiering en het verrichten van het werk. In tegenstelling tot andere fastfoodrestaurants, stelde Ray Kroc zich tevreden met slechts een kleine koopprijs voor gebruik van de licentie en kleine winstmarges. Hierdoor sprongen (en nog steeds) veel investeerders op de kar, want de instapkosten zijn relatief laag en je hebt een grote garantie dat het product (fastfood in dit geval) verkoopt.
Bij McDonald’s gaat het niet om grote winstmarges, maar om het opkopen van het onroerend goed en de grond van de McDonaldsfilialen om zo hoge huurkosten opstrijken. Momenteel is dit nog steeds de winnende formule van McDonald’s. Eigenlijk kan McDonald’s gezien worden als een enorm grote handelaar in onroerend goed en is het verkopen van de hamburgers slechts de ‘melkkoe’ waarmee huurders uit de kosten kunnen komen.
Zoals eerder gezegd is het enorm belangrijk om managers te vinden die hun personeel kunnen overtuigen dat ze waardevol zijn binnen het bedrijf. In een eerste instantie probeert men de kersverse franchisenemers onder te dompelen in de McDonaldscultuur zodat hun leven in teken komt te staan van het bedrijf. Om ervoor te zorgen dat het geloof blijft, worden af en toe toespraken gehouden in stadions waarbij populisten als Peter Lowe e.a. hun evangelie komen verkondigen.
Het wordt duidelijk dat het succes van de McDonalds te danken is aan een sterk systeem waarbij de franchisehouder de touwtjes in handen kan blijven houden door het opleggen van strikte procedures, maar tegelijk erin slaagt om de verantwoordelijkheid te splitsen over alle filialen en zo onaansprakelijk wordt over zaken als minimumlonen. Om de franchisenemers en arbeiders onder de knoet te houden, geeft men ze vaak het gevoel gelukkig te mogen zijn dat men meedraait in zo’n sterk bedrijf.
2 Aardappelen en vlees
Waarom de frietjes zo lekker zijn
De Amerikaanse droom houdt in dat je opklimt van de onderste trede van de ladder tot bovenste. Zo’n voorbeeld is het leven John Richard Simplot: hij begon als simpele aardappelboer en schopte het tot grootste aardappelbaron in Amerika. Zijn eerste ticket tot succes was de dehydratie van uien en aardappelen, waardoor ze langer bewaard bleven. De grootste koper van gedroogte uien was het Amerikaanse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog, wat natuurlijk zorgde voor een immens grote omzet. Deze winst werd opnieuw in het bedrijf gepompt, zodat Simplot algauw in het bezit was van meerdere aardappelbedrijven, veehouderijen, kunstmestfabrieken en fosfaatmijnen (fosfaat wordt gebruikt voor kunstmest) en zo het volledig verwerkingsproces in handen kreeg. Het tweede ticket tot nog meer succes was de productie van diepvriesproducten, wat op het moment van produceren nog een gat in de markt was. Na de Tweede Wereldoorlog kocht bijna elke inwoner van Amerika zijn eigen diepvriestoestel, en de bedrijven van Simplot waren de eerste die aan de stijgende vraag van diepvriesproducten konden voldoen, die ervoor moesten zorgen dat de huisvrouw sneller eten kon klaarmaken. Op een bepaald moment kreeg Simplot het ingenieuze idee om diepvriesfrietjes te laten ontwikkelen, want ervoor waren franse frietjes enkel te verkrijgen in fastfoodrestaurants en bovendien kon men franse frietjes overal consumeren (en dat zonder bestek)! In ’65 sloot Ray Kroc een contract met de J. R. Simplot Company, want de bereiding van diepvriesfrietjes nam veel minder tijd in beslag dan ervoor en McDonalds kon zo dezelfde kwaliteit van frietjes garanderen in alle filialen. Het bedrijf sloot ook contracten met heel wat andere fastfoodketens, waardoor de frietjes over het hele land verspreid werden. In de jaren ’60 at een Amerikaan gemiddeld 40 kg verse aardappelen en 2 kg friet, momenteel is dit 25 kg verse aardappelen en 15 kg friet.
Er zijn twee Amerikaanse aardappelbedrijven die nog groter zijn dat de J.R. Simplot Company, namelijk Lamb Weston en McCain (Canada). Deze drie giganten zorgen voor heel wat onderlinge concurrentie als het gaat om het leveringsrecht bij fastfoodketens, die enorme winst halen uit het verkopen van frietjes (inkoop 0,60 dollar/kilo; verkoop 12 dollar/kilo). De aardappelverwerkers proberen lage prijzen te verkrijgen door de boeren minder te betalen. De kleine boeren kunnen amper het hoofd boven water houden en worden weggeconcurreerd door grotere boeren die zich efficiëntere oogsttechnieken kunnen permitteren. Het enige wat de kleine landerijen kan redden, is een samenwerkingsverband, maar hiervoor is de trots en koppigheid te hoog bij de conservatieve boer te groot. Om nog even terug te komen op Lamb Weston: dit bedrijf kende enorm groot succes door de introductie van de Lamb Water Gun Knife, een verfijnd systeem dat de volledige aardappel-tot-frietverwerking automatiseerde en het werk in de fabriek enorm vereenvoudigde. Dit is eerder een nadeel dan een voordeel, want het werk van het personeel wordt minder veeleisend en dus een minder hoog loon waard.
We weten nu al hoe de frietjes in Amerika verspreid werden, maar nog niet waarom de frietjes van McDonalds zo begeerd zijn bij het publiek. Alle fastfoodrestaurants gebruiken een zelfde soort aardappel en bereiding. Het enige verschil is de spijsolie waarin de frietjes gebakt worden. Vroeger gebruikte McDonalds hiervoor een mengeling van 7% katoenzaadolie en 93% rundvet. De frietjes smaakten overheerlijk, maar waren cholesterolbommen. In ’90 werd McDonalds verplicht om plantaardige olie te gebruiken om te frituren. Er ontstond vrees dat de heerlijke smaak zou verloren gaan, maar gelukkig bestaan er bedrijven als IFF om dit te voorkomen. International Flavors & Fragrances is de grootste fabrikant van smaakstoffen en geurstoffen, twee componenten die onafscheidelijk zijn. De smaakmakers (wetenschappers) experimenteren constant om alle bestaande smaken na te bootsen en produceren zo bijna alle smaakstoffen ter wereld. Natuurlijk vermeldt een koper nooit IFF op zijn verpakking, want zo geeft men eigenlijk de eer van de heerlijke smaak uit handen. Het was dit bedrijf die natuurlijke smaakstoffen toevoegde aan de plantaardige olie van McDonalds, zodat die overheerlijke smaak niet verloren ging.
Op de wijde vlakte
Niet enkel de Amerikaanse aardappelboer is bedreigd, ook de Amerikaanse onafhankelijke veeboer verdwijnt stilaan door de stijgende grondprijzen (hogere successierechten), stagnerende rundvleesprijzen, het overaanbod aan vee en de te grote aanvoer uit Canada en Mexico. Nog belangrijker is de komst van de fastfoodketens die van slechts 4 leveranciers vlees willen aankopen om zo de uniformiteit van het vlees te garanderen. Deze bedrijven (ConAgra, Excel, IBP, National Beef) houden 84% van het Amerikaanse vee in handen. Net als bij de aardappelverwerkende bedrijven is de concurrentiestrijd tussen deze vleesverwerkers vooral nadelig voor de kleine boeren. De marktprijs van het vee is sowieso al enorm laag door het hoge aanbod, maar wanneer het aanbod aan vee dreigt te dalen, gooien de grootste vleesverwerkers hun achtergehouden veevoorraden op de markt zodat het veeaanbod opnieuw stijgt en de prijzen dalen. Hun reden hiervoor is dat men zo de constante aanvoer in hun verwerkingsbedrijven kan garanderen. Wanneer een boer durft protesteren tegen deze illegale praktijk, wordt een boycot gestart tegen het bedrijf van de veehouder in kwestie.
In ’79 ontstond bij McDonalds de behoefte om kippenboutjes te maken zonder been in, zodat de klant (net als de frietjes en de hamburgers) niet langer veel moeite moet doen om zijn eten te verorberen. Na wat research ontstond de Chicken McNugget, die het publiek snel wist te veroveren. Om aan het immens (onverwachts) succes te voldoen, schakelde McDonalds de hulp in van Tyson Foods. Dit bedrijf ‘ontwikkelde’ de Mr.McDonaldkip, een speciaal ras met een stevige borst. Deze kuikens worden naar kippenboeren gebracht die ze gedurende één week vetmesten. Tyson Foods zorgt voor het voedsel, dierenartsen indien nodig en het transport van de kippen. De boeren krijgen hun opbrengsten naar gelang het gewicht van de kippen en het verbruikte voedsel. Aangezien Tyson Foods zo goed als alleenheerser is op de pluimveemarkt, kan dit bedrijf de lonen van de kippenboeren enorm laag houden. Als je als kippenboer hier niet mee akkoord bent, zoek je beter een andere job.
Het spreekt voor zich dat de boeren en veehouders het niet gemakkelijk hebben sinds de komst van de fastfoodketens. Het aantal zelfmoorden onder deze groep is dan ook 3 maal zo hoog als het gemiddelde in Amerika. Een faillissement betekent meer dan het verliezen van hun werk: ze verliezen namelijk ook hun landelijk verleden en toekomst.
Radertjes in de grote machine
In Greeley (Colorado) staat een ConAgra-fabriek die vlees verwerkt tot diepvriesproducten. In het vorige deel werd duidelijk dat vleesverwerkende bedrijven de kosten drukken door de marktprijs van het vee laag te houden. Daarnaast zal men ook besparen door de lonen laag te houden. Hierdoor ontstaat er meer armoede, drugsproblemen en criminaliteit in de regio van de fabrieken.
Een goed voorbeeld hiervan is de Monfortfabriek, een bedrijf dat als eerste graan voederde aan het vee in plaats van ze te laten grazen in weides. Dit bleek een enorm succesvolle formule en de fabriek kon heel wat goed betaalde jobs creëren in de regio. Maar dit bleef niet zo goedbetaald.
Om de omwenteling beter te begrijpen, moeten we terugkeren naar 1906, het jaar dat Upton Sinclair (sterk geprijsde Amerikaanse auteur) The Jungle schreef, een boek waarin de erbarmelijke werkomstandigheden van de vleesverwerking aan het licht kwamen (bv. hoe een man in de vleesmolen terecht kwam, en wat later in de schappen van de supermarkt). De grote massa lezers reageerden ontgutst en eisten een veiligere voedselproductie. Dit resulteerde vooral in hogere lonen, aangezien het werk als risicovol werd aanschouwd. Maar alles veranderde met de komst van Iowa Beef Packers (IBP) en hun introductie van een ‘Speedysysteem’ in de fabriek: iedereen kreeg een eenvoudig werk, waardoor het werk sneller kon verlopen en de werknemer sneller vervangbaar werd. Een hoger aanbod aan werknemers die het werk konden doen, leidde uiteraard tot een daling van de lonen en maakte IBP tot een geduchte concurrent De arbeiders van de fabriek kwamen in staking en bedreigden de werkgever. Deze besloot om de hulp van de maffia in te schakelen om de stakers te onderdrukken.
Door de IBP-revolutie verliep de slachting veel sneller : maximum 400 runderen per uur verwerken i.p.v. 50. In Greeley zag Warren Monfort hoe zijn verkoop bedreigd werd door IBP. Om het bedrijf van een zekere ondergang te redden, ontsloeg hij alle werknemers en rekruteerde nieuwe arbeiders (vooral immigranten) voor een loon dat 40% lager was. Later gebeurde het onvoorkomelijke: ook dit bedrijf werd opgekocht door één van de giganten (ConAgra).
Het aanvaarden van immigranten brengt voor de bedrijven heel wat voordelen: ze zijn goedkoper en zoeken minder snel vakbonden op. Maar dit brengt heel wat problemen met zich mee voor de omgeving. Het perfecte voorbeeld is de stad Lexington: in ’90 werd er een IBP-fabriek geplaatst met vooral Mexicaanse arbeiders. In enkele jaren tijd verdubbelde het aantal zware misdaden en medische behandelingen. Momenteel bestaat ‘Mexington’ uit meer dan 50% latino’s. Daarnaast komen de sociale kosten van deze immigranten op de schouders van de staat.
De bedrijven profiteren bovendien van de staat in kwestie door belastingsverlagingen op te eisen voor hun bedrijf. Aangezien het sluiten van een fabriek enorm nadelig zou zijn voor de staat, kan men niet anders dan zwichten voor de eisen.
Uiterst gevaarlijk werk
De vleesverwerkingsfabrieken zien er in de fabricageruimte (verpakking) vrij clean uit, maar eenmaal in de afdeling vleesverwerking ontplooit zich een primitief tafereel waar een massa opgehoopte arbeiders werken volgens het stramien van IBP. Ieder heeft er zijn eigen klusje: de pletter schiet het vee bewusteloos, de steker snijdt het vee de nek om, de slachter slacht,… Verder zijn er nog de boeier, achterdeler, eerste poter, hoevenhakker, navelbener enz. Deze jobs vormen de meest gevaarlijke in de Verenigde Staten: jaarlijks heeft een kwart van de arbeiders te maken met verwondingen of ziektes opgelopen tijdens het werk. Dit komt omdat de verwerking met de hand en het mes moet gebeuren i.p.v. machinaal (zoals bij het verwerken van pluimvee), want runderen zijn nu eenmaal grote beesten zonder standaardmaten. Door deze manier van verwerken, lopen de arbeiders vaak snijwonden op en worden de pezen, gewrichten en zenuwen zwaar belast. Bovendien moeten de arbeiders zo snel werken, dat ze amper tijd hebben om hun messen te slijpen waardoor de belasting bij het werken met botte messen nog groter wordt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommige arbeiders drugs (crank) nemen om meer energie te krijgen. Soms gebeurt het dat de baas van het bedrijf de dealer is.
Het spreekt voor zich dat gewonde arbeiders een doorn in het oog zijn voor de vleesverwerkingsgiganten, want hoe hoger het aantal meldingen, hoe strenger de veiligheidsnormen worden, waardoor de snelheid van de vleesverwerking afneemt en de winst uiteindelijk zal dalen. Als oplossing houdt men bij de eindejaarsuitkering van de manager rekening met het aantal meldingen van verwondingen. De managers zelf doen er dus alles aan om meldingen te voorkomen: ze geven gewonden een ander baantje in het bedrijf of ze sturen ze soms even terug naar hun land (ook hier zijn het vooral immigranten). De mensen die uiteindelijk nutteloos worden of toch een melding durven doen, worden onsubtiel buiten gegooid.
De vakbond UCFW (United Food and Commercial Workers) heeft er uiteindelijk kunnen voor zorgen dat de mensen met verwondingen recht krijgen op uitkeringen bij ongevallen. Het nadeel is wel dat de in te vullen papieren vrij complex zijn (zeker voor immigraten) en dat de vleesverwerkingsbedrijven de procedures enorm uitrekken zodat het immens lang duurt vooraleer de behoeftige over zijn geld beschikt. Hierdoor ontzien heel wat werknemers het zich om een claim in te dienen.
Een ander probleem op de werkvloer zijn de tirannieke opzichters met de losse handjes. Zo worden vrouwen vaak betast door hun baas en af en toe door collega’s. Soms worden ze ook gedwongen tot seks in ruil voor vast of beter werk.
Maar al deze problemen zijn niets in vergelijking met het leven van de arbeiders in de kuisploeg. Gewapend met een hogedrukreiniger (chloor en water) en betaald aan een loon van slechts éénderde in vergelijking met het ‘gewone’ loon, ruimen ze elke nacht het afval van 3 000 à 4 000 stuks geveld vee op. Tijdens het kuisen wordt het zicht enorm beperkt en lopen de arbeiders het risico om lichaamsdelen (vinger, arm, hoofd, …) te verliezen wanneer ze te dicht in de buurt van de machines komen. Daarnaast zorgt het hete chloormengel vaak voor bedwelmingen.
In normale omstandigheden zou de overheid in werking moeten schieten om deze wantoestanden te bestrijden, maar ‘vreemd’ genoeg is dit amper het geval. De OSHA (Occupational Safety and Health Administration – een overheidsdienst) was voor de jaren ’80 onderbemand en kon slechts één maal om de 8 jaar een bedrijf inspecteren. In ’81 verminderde het aantal inspecteurs met 20% en werd er een nieuw beleid ingevoerd: als het aantal ongevallen binnen een bedrijf lager is dan het gemiddelde komt er geen inspectie. Het gevolg is natuurlijk dat bedrijven hierdoor nog meer hun best zullen doen om verwondingen niet te laten melden. Wanneer er een inspectie plaats vindt en als de inspecteur in kwestie te streng te werk gaat, bestaat de kans dat die ontslaan wordt door zijn eigen (corrupt) bureau.
Volgende treffend citaat uit het boek illustreert perfect hoe de arbeider in vleesverwerkingsbedrijven behandeld wordt…
“Kenny Dobbins werkte al bijna zestien jaar in de fabriek. Hij werd geboren in Keokuk in Iowa, had een moeilijke jeugd en een constant scheldende stiefvader. Op dertienjarige leeftijd liep hij van huis weg, zwierf van de ene naar de andere school, leerde nooit lezen, had allerlei verschillende baantjes en kwam uiteindelijk terecht in het slachthuis van Monfort in Grand
Island in Nebraska.
Toen hij daar in 1979 begon te werken, was het bedrijf net overgenomen van Swift. Hij was 24. Eerst werkte hij op de afdeling transport en laadde dozen van een kilo of zestig in vrachtwagens. Kenny draaide er zijn hand niet voor om. Hij was sterk, gespierd, bijna twee meter lang en had bovendien in zijn leven nooit iets voor niets gekregen.
Op een dag hoorde Kenny iemand schreeuwen: ‘Kijk ui!’ Hij draaide zich om en zag een doos van 45 kilo uit een stelling vallen. Hij probeerde de doos op te vangen met één arm, maar door het gewicht werd hij tegen een lopende band geslingerd en de metalen rand drong diep in het onderste gedeelte van zijn rug. Hij werd verbonden door de bedrijfsarts, die hem vertelde dat de pijn werd veroorzaakt door een verrekte spier. Kenny vroeg niet om een uitkering, bleef een paar dagen thuis en ging weer aan het werk. Hij moest immers een vrouw en drie kinderen onderhouden. In de maanden daarop had hij vreselijke pijn. Hij vertelde me: ‘Ik had zo’n godvergeten pijn, dat wil je gewoon niet weten.’ Hij ging naar een specialist die hem vertelde dat er een paar tussenwervelschijven waren verschoven. Kenny werd geopereerd aan zijn rug, lag een maand in het ziekenhuis en toen de pijn niet wegging, werd hij doorverwezen naar een speciale kliniek. Door de spanningen en de financiële problemen liep zijn huwelijk op de klippen. Veertien maanden na het ongeluk ging hij weer terug naar het slachthuis. In een nieuwsbrief van Monfort stond te lezen: ‘Opgeven na een rugoperatie? Dan ben je bij Ken Dobbins aan het verkeerde adres! Ken weet precies wat hard werken in een vleesfabriek inhoudt en hij wil graag voor iedereen een voorbeeld zijn. Bedankt Ken en blijf zo doorgaan.’
Kenny voelde zich sterk verbonden met Monfort. Hij kon niet lezen, beschikte buiten zijn fysieke kracht over weinig andere vaardigheden en het bedrijf zorgde voor werk. Toen Monfort opnieuw startte met personeel dat niet was aangesloten bij de vakbond, bood Kenny zich vrijwillig aan. Hij had geen hoge pet op van de bond. Zijn opzichters vertelden hem dat de vakbonden ervoor hadden gezorgd dat overal in het land vleesfabrieken werden gesloten. Toen de UFCW probeerde de arbeiders in het slachthuis in Greeley achter zich te krijgen, wierp Kenny zich op als een fervent tegenstander.
Na zijn ongeluk in de fabriek in Grand Island had hij slechts lichte werkzaamheden verrichten. In Greeley werd hem echter aan het verstand gebracht dat die speciale behandeling niet langer van kracht was en moest hij weer uitbenen en met stukken rundvlees van een kilo of dertig sjouwen. Toen de pijn ondraaglijk werd, moest hij vlees fijnmalen en daarna machines schoonmaken. Volgens een vroegere manager van de fabriek probeerde Monfort het werk voor Kenny zo onaangenaam te maken dat hij uit zichzelf weg zou gaan. Hij had het spelletje echter niet door. De oud-manager vertelde me: ‘In zijn hart gelooft hij nog steeds dat mensen oprecht en eerlijk zijn, maar hij vergist zich.’
Soms moest hij in enorm diepe tanks met bloed of tonnen met ingewanden klimmen om met zijn lange armen de verstopte afvoerpijpen schoon te maken. Op een dag werd hem gezegd dat hij het hele weekend moest overwerken omdat er een probleem was met een besmetting van de salmonellabacterie. De fabriek moest gedesinfecteerd worden en een aantal onderhoudsmonteurs had dat geweigerd. In zijn gewone kleren klom hij in tanks en spoot de zaak schoon met een chloormengsel. Deze gevaarlijke stof kan bij inademing of opname door het lichaam via de huid, een reeks gezondheidsproblemen opleveren. Mensen die ermee werken moeten, behalve veiligheidshandschoenen en brillen, ademhalingsapparatuur en speciale overalls dragen. Kenny kreeg een papieren mondkapje dat al snel oploste. Nadat hij acht uur lang had gewerkt in niet geventileerde ruimtes, ging hij naar huis en werd ziek. Hij werd met spoed naar een ziekenhuis gebracht en in een zuurstoftent gelegd. Door de chemicaliën waren zijn longen verbrand en zijn lichaam zat onder de blaren. Kenny lag een maand in het ziekenhuis.
Uiteindelijk herstelde hij, maar zijn borst bleef ruw aanvoelen en hij was vatbaar voor verkoudheid en gevoelig voor chemische geurstoffen. Kenny ging weer aan het werk. Hij was inmiddels hertrouwd, wist niet wat hij anders moest doen en was nog steeds trouw aan het bedrijf. Hij werd ingedeeld bij de ochtendploeg en pendelde met een oude vrachtwagen vol vleesafval tussen de verschillende afdelingen. De koplampen en ruitenwissers deden het niet. De voorruit was smerig en gebroken. Op een koude, donkere ochtend in december raakte Kenny tijdens het rijden gedesoriënteerd. Hij stopte en toen hij uitstapte om te zien waar hij was, werd hij geraakt door een voorbijrijdende trein. Door de klap vloog zijn bril van zijn gezicht en werd hij de lucht in geslingerd waarbij zijn werkschoenen uitschoten. Hij had het geluk dat de trein langzaam reed anders was hij op slag dood geweest. Op een of andere manier wist hij op zijn blote voeten de fabriek weer te bereiken, maar hij had diepe snijwonden in zijn rug en zijn gezicht. Twee weken later kwam hij uit het ziekenhuis en ging weer aan het werk.
Op een dag, terwijl hij aan het schoonmaken was, zag hij een collega die op het punt stond zijn hoofd in een kraakmachine te steken. In dit apparaat worden kraakbeen en botten door honderden kleine hamertjes tot een fijn poeder verpulverd. De man had de machine niet uitgezet, maar Kenny wist dat de hamertjes nog steeds ronddraaiden. Het duurt ongeveer vijftien minuten voordat de machine volledig tot stilstand komt. Kenny gilde: ‘Stop!’, maar zijn collega hoorde hem niet. Kenny rende naar hem toe, greep de man bij zijn broek en trok hem uit de machine vóór hij zou worden vermalen. Als dank voor zijn moed kreeg Kenny een certificaat waarop stond: ‘Wegens een bijzondere prestatie tijdens het bieden van hulp aan collega’s.’ Het stuk papier was ondertekend door zijn opzichter en de manager belast met de veiligheid in de fabriek.
Enige tijd later brak Kenny een been toen hij in een gat in de betonnen vloer van het slachthuis stapte. Bij een andere gelegenheid werd een enkel verbrijzeld. Hij moest geopereerd worden en er werden vijf stalen pennen in het gewricht gezet. Bovendien kreeg hij een metalen beugel om zijn been om te kunnen lopen. Dit ingewikkelde hulpmiddel hield het been door middel van veren in de juiste houding en kostte tweeduizend dollar. Lang achter elkaar staan veroorzaakte hevige pijnen. Hij werd belast met het weer bruikbaar maken van botte messen en moest daarvoor een drietal smalle trappen op en neer met zware afvalzakken. Tijdens het optillen van een paar dozen voelde Kenny een stekende pijn in zijn borst. Hij dacht dat hij een hartaanval kreeg. Een vertegenwoordiger van de vakbond bracht hem naar de verpleegster die zei dat hij een spier had verrekt en hem vervolgens naar huis stuurde. Hij werd door een vriend naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht, waar een metalen prothese in zijn hartslagader werd geplaatst en hem door de doktoren werd verteld dat hij van geluk mocht spreken nog in leven te zijn.
Terwijl hij ziek thuis was, werd Kenny Dobbins door Monfort ontslagen. Ondanks het feit dat hij bijna zestien jaar voor het bedrijf had gewerkt en daarmee de oudste werknemer van de fabriek in Greeley was, hij met zijn blote handen tanks met bloed had schoongemaakt, zich tegen de vakbond had verzet, alles gedaan had wat het bedrijf hem had opgedagen, verwondingen had opgelopen die zwakkere collega’s hadden doen bezwijken, werd hij door niemand van Monfort op de hoogte gebracht. Niemand nam de moeite hem schriftelijk te informeren. Kenny merkte pas dat hij ontslagen was toen hij zijn betalingsopdrachten aan de ziektekostenmaatschappij van het bedrijf kreeg teruggestuurd. Regelmatig belde hij Monfort om erachter te komen wat er aan de hand was en uiteindelijk kreeg hij van een aardige medewerker van de afdeling administratie te horen dat hij niet langer in dienst was.”
Wat zit er in het vlees?
Dagelijks worden er in de Amerika 200 000 mensen getroffen door ziekte via voedsel. 900 belanden in het ziekenhuis en 14 sterven. Op jaarbasis heeft éénvierde van de bevolking te maken met een voedselvergiftiging. De belangrijkste reden hiervoor is de veranderde bereidingswijze van voedsel. Vroeger werd er slechts voor een kleine groep eten bereid, maar momenteel is de voedselbereiding gecentraliseerd en bereikt men een veel groter publiek. Wanneer er iets fout loopt in één van de gigantische vleesverwerkingsbedrijven, heeft dit natuurlijk grote gevolgen. Bovendien is het in de V.S. onmogelijk om vlees uit de handel te nemen (zie p.13) en hebben weinig mensen weet over de verantwoordelijkheid van deze bedrijven.
In het begin van de 20ste eeuw had men nochtans veel besef dat de hamburger een ongezond lapje vlees was. Dit slecht imago veranderde door de White Castle-keten die heuse acties op poten zetten zoals ‘wetenschappelijke experimenten’ om aan te tonen dat het vlees niet inferieur was. Daarna kwam natuurlijk Ray Kroc die de hamburger voorschotelde aan de gezinnen. Het kwam pas in ’93 uitdrukkelijk in de media dat hamburgers ongezond waren nadat heel wat kinderen tussen 7 en 13 te kampen hadden met een bloederige diarree door het eten van Jack in the Box-hamburgers.
De reden dat mensen een voedselvergiftiging krijgen, is simpelweg omdat er stront in het eten zit. Of specifieker: er zit een bacterie in de stront, namelijk de E. coli O157:H7-bacterie. Dit is een gemuteerde vorm van een bacterie die zich in het menselijk spijsverteringsstelsel bevindt en die helpt bij het verteren van voedsel, maken van vitamines en beschermen tegen gevaarlijke organismen. Deze kwaadaardige variatie produceert het krachtige Shigellagif dat ingewanden beschadigt. Dit leidt tot krampen, misselijkheid, … Wanneer dit gif in de bloedsomloop terecht komt (4% kans), kan men last krijgen van disfunctionerende nieren, bloedarmoede, inwendige bloedingen, hersenbloeding of kunnen de vitale organen vernietigd worden. Deze bacterie breekt het gemakkelijkst door bij mensen met een zwak immuunsysteem en dus ook bejaarden en kinderen onder de vijf jaar. Het is moeilijk te bestrijden, want het is een enorm sterke bacterie die blijft leven in het droge en vermenigvuldigt in het water. Het komt vrij bij ontlasting, wat erop wijst dat er dus stront in de hamburgers zit…
In de fabrieken gebeurt het vaak dat er mest in de voederbakken terecht komen. Zo raken de runderen enorm snel geïnfecteerd. Wanneer ze naar de slachtbank worden gebracht om gevild te worden, gebeurt het dat ze nog vol hangen met stront. Deze geraakt op die manier vaak in het vlees terecht. Maar ook aan de darmentafel loopt het fout: omdat men enorm snel de ingewanden moet verwijderen (IBP-revolutie), gebeurt het wel eens dat de boel openspat en er ook zo stront tussen het rauw vlees terecht komt. De geïnfecteerde messen worden daarna opnieuw gebruikt. Elke beschuldiging van wanpraktijken wordt natuurlijk ontkend en de verantwoordelijkheid wordt van zich afgeschoven.
Bovendien had de regering onder Reagan en later Bush (senior) ook weinig interesse voor de voedselveiligheid en hoe kan het ook anders: de fastfoodketens sponsoren hun regering. Er kwam uiteindelijk zelfs een versoepeling voor de bedrijven nadat een onderzoek (SIS-C) werd uitgevoerd om aan te tonen dat gebrek aan inspecties niet leidt tot slechtere omstandigheden. Wanneer de federale gezondheidsdienst kreeg te horen dat bedrijven vooraf ingelicht waren over de inspectie, gingen ze zelf op onderzoek en kregen shockerende taferelen te zien. Wanneer in ’93 de Jack in the Box-crisis aan het licht kwam, werd het SIS-C afgeschaft. Uiteindelijk kreeg Jack in the Box zijn reputatie terug door imagebuilders en de ingreep van David M. Themo met zijn HACCP-techniek. Dit staat voor Hazard Analysis Critical Control Points. Vrij vertaald: een analyse van kritische punten waarop extra goed gelet moet worden. Bij HACCP wordt het hele productieproces nagelopen op mogelijke gevaren voor de voedselveiligheid. Die gevaren worden in HACCP benoemd en de daaraan verbonden risico's worden beheerst. Deze HACCP-analyse zorgt voor een extra kost van 0,01 dollar per halve kilo vlees, iets wat de andere fastfoodketens blijkbaar niet bereid zijn te betalen.
Als gevolg van de Jack in the Box-crisis, kwam de regering Clinton (vanaf ’94) met een wetvoorstel om de terugname van vlees te kunnen afdwingen bij bedrijven. De Republieken in het Congres weigerden dat jaar en opnieuw in ’96, ’97, ’98 en ’99. Bedrijven kunnen dus nog steeds niet verplicht worden hun vlees terug in te trekken. Ze kunnen wel vrijwillig hun vlees inroepen zonder dit aan te geven bij de voedselgezondheid. Zo lijden de vleesverwerkende bedrijven nooit aan gezichtsverlies.
Daarnaast probeerde Clinton in ’95 ervoor te zorgen dat het HACCP-systeem in elk vleesverwerkingsbedrijf zou komen. Opnieuw zorgen de Republieken voor heel wat tegenwind en verzwakte deze maatregel enorm. Toch is er sprake van een positieve evolutie, want heel wat bedrijven doen extra moeite om bacteriën (en slechte publiciteit) te verminderen (met 90%) door hetestoomkasten te plaatsen die de E. coli O157:H7-bacterie moeten doden. Maar er wordt nog steeds niets gedaan aan de primaire oorzaken, namelijk het voer, de slechte hygiëne, de te hoge snelheid van de productielijnen, slecht geschoold personeel en het ontbreken van een strenge controle. Integendeel: men probeert al deze zaken te compenseren door een nieuwe radioactieve bestralingstechniek in te voeren die alle bacteriën zou moeten doden. Veel mensen huiveren uiteraard bij het idee dat hun voedsel bestraald zou worden en daardoor is de techniek gelukkig nog niet gelanceerd.
Zoals eerder vermeld (zie blz.3) bieden heel wat scholen rundvlees aan in hun kantines. Om de kosten te drukken, wordt het goedkoopste en kwalitatief zwakste vlees opgekocht. Ook hier komt het vaak voor dat er ziektekiemen in het vlees zitten en kinderen ziek worden.
Daarnaast zijn inderdaad niet enkel de vleesverwerkende bedrijven schuldig aan voedselvergiftigingen: de bereiding van het voedsel en de hygiëne in de keuken is ook enorm bepalend!
Wereldwijde verwezenlijking
De concurrentiestrijd tussen fastfoodketens in de V.S. was op een bepaald punt zo hoog, dat men deze verder begon uit te vechten in het buitenland. 10 jaar geleden had McDonald’s 3 000 filialen in het buitenland, nu zijn er al minstens 17 000. Elke dag openen er ongeveer 5 nieuwe restaurants de deuren. Deze vormen de totempaal van de Westerse economische ontwikkeling, want éénmaal er een McDonald’s in de omgeving is, volgen er snel andere Amerikaanse ketens. Meestal gaat de opening van zo’n restaurant gepaard met het bouwen van fabrieken of overnemen van bestaande vleesverwerkende bedrijven in de buurt. Ze richten zich in het buitenland ook vooral op kinderen, want die hechten het minst aan tradities en houden allemaal van Ronald McDonald.
In ’71 opende het eerste McDonald’s-restaurant in Duitsland, en sindsdien is dit het meest veramerikaniseerde land ter wereld geworden (films, cd’s, muziekvideo’s, tv-programma’s, kleding). Bij de val van het communistische regime (’90) kon McDonald’s zich ook vestigen in Oost-Duitsland. Waar vroeger beelden pronkten van Lenin, staan nu beelden van Ronald McDonald.
Deze globale amerikanisatie heeft grote gevolgen voor de bevolking: iedereen begint er als een Amerikaan uit te zien, m.a.w. zwaarlijvig. Eén op de twee volwassenen en één op de vier kinderen in de V.S. zijn zwaarlijvig (BMI die hoger is dan 30). Het gemiddelde gewicht steeg evenredig met de komst van fastfood. Daarnaast zorgt een gebrek aan lichaamsbeweging ervoor dat het vet blijft ‘plakken’. Tot overmaat van ramp hebben fastfoodrestaurants hun porties eten en drank vergroot, omdat dit een goedkope manier is om te concurreren.
De gevolgen zijn natuurlijk nefast: darmkanker, maagkanker, borstkanker, hartproblemen, onvruchtbaarheid, lage bloeddruk, diabetes, beroertes, …
Het zijn allemaal zaken die ertoe lijden dat de mensen vroeger overlijden. Er zijn zelfs gevallen in de V.S. waarbij kinderen tussen de 6 en 8 jaar sterven aan een hartaanval. En dit volstrekt zich over de hele wereld. In Engeland, waar het meest fastfood wordt gegeten, zijn er het meest zwaarlijvigen. In Japan zijn éénderde van de 30-jarige mannen (de McDonaldsgeneratie) zwaarlijvig. In China is het aantal tieners met overgewicht in tien jaar tijd verdrievoudigd.
De strijd tegen dit overgewicht is niet eenvoudig, want het menselijke metabolisme slaat eenmaal sneller vetten op dan dat het vetten afstaat. Dit is te verklaren a.h.v. de evolutie van de mens: lange tijd moesten we het stellen met een schaarste aan voedsel, maar momenteel zitten we in een maatschappij waar er een overaanbod aan goedkoop voedsel is. Bovendien falen de initiatieven om gezond voedsel te verkopen altijd omdat de fastfoodketens het vettige voedsel inlepelden van jongs af aan en men zo een vettig eetpatroon ontwikkelde. De beste remedie is overgewicht voorkomen door reclames gericht op kinderen af te schaffen.
Gelukkig zijn er nog steeds mensen die kritisch staan t.o.v. de globale amerikanisatie: de traditionele vijanden van de V.S., anarchisten, nationalisten, milieuactivisten, consumentengroepen, opvoeders, dierenbeschermers, vakbonden, ambtenaren van volksgezondheid, … Deze voeren protest en delen in sommige vallen folders uit die de mensen wakker moeten schudden. McDonalds reageert op eze vormen van smaad door deze protestvoerders voor de Britse rechtbank te slepen. Deze rechtbank gaat er van uit de plegers van smaad in de fout zijn, tenzij ze hun kunnen staven met primaire bewijzen (ooggetuigen en officiële stukken). In quasi alle gevallen verliezen de protestvoerders het proces.
Maar op een dag stootte McDonalds tegen het verkeerde paar: Helen Steel en David Morris. Deze hadden een brochure gemaakt die het roekeloze winstbejag van McDonalds in de kijker stelde. Het duo werd beschuldigd van smaad en kwam voor de rechter zonder advocaat (te duur) en werden opgedragen om primaire bewijsstukken te leveren. Na een tijd kwamen ze terug met een dossier van 40 000 pagina’s aan primair bewijs. Nu was McDonald’s aan de beurt aan om dit bewijs te ontkrachten. Het McSmaad proces begon…
De enige bewijzen die overeind bleven, waren de exploitatie van kinderen, het toebrengen van ernstige schade aan de gezondheid van regelmatige klanten, de lage lonen voor de arbeiders en de medeverantwoordelijkheid voor slechte dierenbehandelingen. De rest werd gezien als zwartmakerij, waardoor Helen Steel en David Morris schuldig werden bevonden en een boete kregen van 60 000 pond. De tweede kondigden meteen aan dat ze in beroep zouden gaan.
Wat later bleek dat de Greenpeacegroep van Helen Steel en David Morris rond de jaren ’90 in de gaten werd gehouden door spionnen van McDonalds met als doel de verspreiders van de brochure te vinden en zo te vervolgen, wat later dus geschiedde. In het Hof van Beroep werd de boete teruggebracht naar 40 000 pond, maar McDonalds besloot om af te zien van de boete en trok al zijn beschuldigingen in om zo de slechte publiciteit stop te zitten. Helen Steel en David Morris stoppen hun strijd niet en zijn momenteel actief in het proces (tegen de spionage van het duo) dat wordt beslist voor het Europese Hof voor Mensenrechten.
3 De keuze is aan u
In de V.S. zijn er nog steeds onafhankelijke veehouders die het gezonde en vetarmere vlees van hun scharrelvee verkopen. Bovendien zijn er enkele restaurants die dagelijks verse producten bereiden, hun koks goed betalen en verzekeringen hebben voor hun arbeiders.
Het kan dus ook anders, maar met wat minder winst. En dit is net het dilemma waar we voor staan: kiezen ze we voor een vrije markt waarin winst het belangrijkste is (met alle gevolgen van dien) of kiezen we voor menselijkheid en een beter leefmilieu?
In elk geval moet er nog heel wat gebeuren binnen de fastfoodketens vooraleer we kunnen spreken over een verbetering op het gebied van menselijkheid en beter leefmilieu. Zo moet er een verbod komen op reclame voor (ongezond) voedsel gericht op kinderen, want 90% van de kinderen in de V.S. eet maandelijks in de V.S. en krijgen zo slechte eetgewoontes. Daarnaast moet er een strikte controle komen op het uitbetalen van minimumloon en moet overwerk en kinderarbeid bestreden worden. Ook de uitkeringen bij bedrijfsongevallen moeten stijgen.
Er moet een betere vleescontrole komen, want besmettingen moeten voorkomen worden in plaats van ze vast te stellen. Deze controle moet uitgevoerd worden door de dienst Volksgezondheid en niet door het ministerie van Landbouw.
Het belangrijkste is dat het monopolie doorbroken wordt, want een monopolie leidt tot veel geld, wat leidt tot een enorme macht (globaal!).
Al deze veranderingen zullen vooral vanuit McDonald’s en andere fastfoodketens moeten komen, want zij zijn in staat om strikte regels op te leggen aan alle betrokken partijen (restaurants, vleesverwerkende bedrijven, veehouders, …).
Er is maar één manier om druk uit te oefenen op deze giganten, en dat is door ze te boycotten: koop er niet langer!
REACTIES
1 seconde geleden
W.
W.
Vanmorgen heb ik het boek zelf - ik kon de titel niet meer herinneren - gegoogled om een collega het boek te kunnen tippen. Dit boekverslag erbij gedaan voor mijn collega om even snel door te lezen. Vanavond zelf even het verslag gelezen. Ik zal morgen mijn excuses aanbieden voor de verwijzing naar dit verslag. Erg slecht, dit is niet geschreven door een scholier, maar door een Google-vertaler omgezet naar het Nederlands. Onleesbaar. Jammer, want het boek zelf wordt geen recht gedaan.
13 jaar geleden
Antwoorden