Gegevens van het boek
Auteur: Ernest Hemingway (1899 – 1961)
Oorspronkelijke titel: A Moveable Feast
Voor het eerst gepubliceerd in: 1964
Nederlandse titel: Dag en nacht feest (Herinneringen)
Vertaling: John Vandenbergh
Omslagillustratie: Robert Nix
Uitgever: Uitgeverij Anthos, Baarn, 1991, 2e druk
Aantal pagina’s: 203
Genre: autobiografische herinneringen
Samenvatting van het boek
Het boek wordt ingeleid door de (vierde en laatste) echtgenote van de schrijver, Mary Hemingway (1908 – 1986). Zij geeft aan, dat haar man in 1958 op Cuba aan dit boek begon en dat hij het daar in 1960 afmaakte. Het bevat de herinneringen van Hemingway aan zijn verblijf in Parijs gedurende de jaren 1921 – 1926.
In zijn voorwoord uit 1960 schrijft Hemingway zelf, dat hij veel herinneringen en gebeurtenissen uit het boek weggelaten heeft. Daar heeft hij zo zijn redenen voor. Desgewenst kan de lezer dit boek ook lezen als een roman.
In het eerste hoofdstuk (“Een prima café aan de Place St.-Michel”) beschrijft Hemingway de buurt waar hij woont. Het is niet zo’n beste buurt. In het locale café komen veel dronkenlappen. Hemingway mijdt dat café dan ook. Hij voelt zich meer thuis in een leuk café op de Place St.-Michel. Daar is het warm en schoon en kan hij rustig schrijven. Als hij er een keer zit te schrijven, ziet hij een knappe jonge vrouw. Zij inspireert hem en hij kan het verhaal waaraan hij schrijft daardoor gelijk afmaken. Als hij klaar is, is de vrouw verdwenen. Hemingway trakteert zichzelf vervolgens op een portie oesters en een karaf witte wijn. Hij besluit Parijs met zijn vrouw te verlaten voor een uitstapje. Zijn vrouw vindt dat een leuk idee.
In het tweede hoofdstuk (“Miss Stein geeft les”) gaat Hemingway in op zijn schrijverschap. Hij beseft, dat hij nog veel moet leren. Hij wil graag goede zinnen schrijven en laat zich daarbij vooral inspireren door de schilderijen van Paul Cézanne (1839 – 1906). Diens heldere en krachtige stijl wil Hemingway navolgen. Hemingway gaat vaak langs bij de Amerikaanse schrijfster Gertrude Stein (1874 – 1946) die eveneens in Parijs woont. Hij wordt er gastvrij ontvangen, bewondert de schilderijen in haar appartement en praat met haar over allerlei onderwerpen. Hemingway corrigeert soms ook Gertrude’s drukproeven, omdat zij zelf een hekel aan dat werk heeft. Hemingway en Gertrude praten tot slot over seks. Stein doceert, dat homoseksualiteit tussen mannen vreselijk is en tussen vrouwen juist heel mooi.
In het derde hoofdstuk (“’Une génération perdue’”) gaat Hemingway verder in op zijn vriendschap met Gertrude Stein. De vriendschap duurde een jaar of drie, vier. Hemingway sprak met Gertrude veel over literatuur. Gertrude bleek weinig op te hebben met schrijvers die negatief over haar werk waren. Zo hield ze niet van Aldous Huxley (1894 – 1963), D.H. Lawrence (1885 – 1930), Ezra Pound (1885 – 1972) en James Joyce (1882 – 1941). Hemingway vindt deze stellingname van Stein onbegrijpelijk. Ook begrijpt hij niet waarom Stein de generatie die de Eerste Wereldoorlog meegemaakt heeft door haar een “verloren generatie” genoemd wordt. Deze generatie zou nergens respect voor hebben en te veel drinken. Als Hemingway thuiskomt bij zijn vrouw, zoontje en kat - die naar de merkwaardige naam F. Puss luistert - beseft hij, dat hij zelf gelukkig is. Hij zegt tegen zijn vrouw, dat hij Gertrude heel aardig vindt, maar dat ze wel vaak onzin kletst.
In het vierde hoofdstuk (“Shakespeare and Company”) vertelt Hemingway, dat hij te weinig geld had om boeken te kopen. Daarom leende hij zijn boeken in de boekhandel annex uitleenbibliotheek “Shakespeare and Company” van de Amerikaanse Sylvia Beach (1887 – 1962). Sylvia was erg aardig voor hem, ook al had Hemingway in die tijd weinig te verteren.
In het vijfde hoofdstuk (“Ze horen bij de Seine”) beschrijft Hemingway hoe je van zijn huis het snelst naar de rivier de Seine kunt komen. Hij gaat daar graag naar de boekenstalletjes kijken en kijkt dan met name naar Amerikaanse boeken die hij vaak goedkoop kan krijgen, omdat de Fransen geen Engels lezen. Ook de vissers zijn kenmerkend voor de Seine. Er staan altijd mensen langs de Seine te vissen. Hemingway mag dit alles graag bekijken.
In het zesde hoofdstuk (“Geen echte lente”) wil het nog maar geen lente worden in Parijs. Hemingway besluit daarom met zijn vrouw naar de paardenrennen te gaan. Ze willen daar een gokje wagen, ook al hebben ze niet zo heel veel geld. Ze zetten een klein bedrag in en kijken met spanning naar de uitslag. Het blijkt, dat het lot hun gunstig gezind is, want het paard waarop ze gewed hebben wint de race. Ze besluiten dan om van de gemaakte winst eens duur te gaan eten bij restaurant Michaud. Ze eten en drinken er heerlijk en keren vervolgens terug naar hun woning.
In het zevende hoofdstuk (“Het einde van een bezigheid”) beschrijft Hemingway hoe hij van het gokken op de paardenrennen afkwam. Het wedden ging hem namelijk te veel beheersen. Hemingway ging regelmatig naar twee renbanen en het kostte hem dan vaak de hele dag om uit te dokteren op welk paard hij het beste zou kunnen wedden. Hij besefte wel, dat dit niet goed voor hem was en daarom stopte hij er mee. Het liet wel een leegte bij hem achter. Hij zocht daarom een oude vriend van hem op, Mike Ward. Ward is ook opgehouden met gokken op paarden. Ward is nu vooral geïnteresseerd in wielrennen. Hij weet Hemingway ook voor het wielrennen te interesseren, zodat deze nu een andere afleiding heeft.
In het achtste hoofdstuk (“Honger was een goede leermeester”) gaat Hemingway in op het gevoel van honger. Dat heeft hij in Parijs vaak genoeg gehad. Het was best moeilijk als je overal lekker eten zag en rook. Als remedie ging Hemingway dan vaak naar een museum om schilderijen te bekijken. Honger zorgde er namelijk voor, dat je scherper ging kijken. Sylvia Beach vond, dat Hemingway er altijd maar hongerig uitzag en adviseerde hem toch vooral voldoende te eten. Toen Hemingway bij haar langs ging, lag er een enveloppe uit Duitsland voor hem klaar. Er zat geld in van een Duitse uitgever. Hemingway gaat van het geld vervolgens eten en drinken bij Lipp. Daar denkt hij terug aan die keer, dat zijn manuscripten van enkele korte verhalen gestolen werden. Zijn vrouw had ze namelijk in een koffer meegenomen, maar deze werd op het station in Parijs gestolen. Hemingway beseft, dat hij, om geld in het laatje te brengen, nieuwe verhalen moet schrijven of, beter nog, een roman. Tegen dat laatste ziet hij echter op. Hij houdt het voorlopig dan ook maar op korte verhalen.
In het negende hoofdstuk (“Ford Madox Ford en de duivelsleerling”) beschrijft Hemingway hoe hij op het terras van het café Closerie des Lilas - waar veel kunstenaars samenkomen - de schrijver Ford Madox Ford (1873 – 1939) ontmoette. Ford nodigt Hemingway uit voor een gezellig avondje in de Bal Musette. Ford gedraagt zich wat vreemd, vindt Hemingway. Hij denkt namelijk, dat hij de schrijver Hilaire Belloc voorbij ziet lopen (maar dat blijkt achteraf de duivelsaanbidder Aleister Crowley (1875 – 1947) te zijn). Verder geeft Ford aan welke kunstenaars hij wel of niet een heer vindt.
In het tiende hoofdstuk (“Geboorte van een nieuwe school”) zit Hemingway in een café te schrijven. Hij wordt daarbij gestoord door iemand die kennelijk ook verhalen schrijft. Hemingway reageert nogal geërgerd en is behoorlijk onaardig tegen de betreffende man. Uiteindelijk praten ze nog over het schrijven van kritieken. Hemingway drukt de man op het hart om voortaan een ander café op te zoeken, zodat hij ongestoord kan blijven schrijven. Veiligheidshalve blijft Hemingway de volgende dag thuis.
In het elfde hoofdstuk (“Met Pascin in de Dôme”) ontmoet Hemingway in het café Dôme de schilder Pascin (1885 – 1930) die daar met twee mooie dames - het blijken zusjes te zijn - wat zit te drinken. Hemingway heeft niet veel geld op zak - hij stelt, dat hij eigenlijk vrij arm is -, maar Pascin trakteert hem en dus kan Hemingway onbezwaard meedrinken. Pascin vraagt Hemingway of hij een van de dames niet wil “fikken”. Volgens hem heeft ze dat “hard nodig”. Hemingway voelt zich niet op zijn gemak. De gesprekken blijven een seksueel getint karakter houden totdat Hemingway aangeeft, dat hij weer naar zijn vrouw toe moet. Pascin vertelt Hemingway nog, dat hij met de zusjes maar weinig aan slapen toe komt. Hemingway herinnert zich, dat Pascin zich later verhangen heeft.
In het twaalfde hoofdstuk (“Ezra Pound en zijn Bel Esprit”) haalt Hemingway herinneringen op aan zijn goede vriend Ezra Pound. Ze delen niet dezelfde smaak voor schilderkunst, maar Hemingway vindt Pound een groot dichter. Hij leerde hem ook boksen. De schilder en schrijver Wyndham Lewis (1882 – 1957) is daar ook vaak bij aanwezig. Hemingway mag Lewis niet. Hij vindt hem een gemene vent en een “mislukte vrouwenverkrachter”. Ook Gertrude Stein mag Lewis niet. Zij noemt hem “de meetworm”, omdat hij goede schilderijen altijd opmeet en probeert na te bootsen. Pound is erg begaan met kunstenaars die het minder hebben dan hij en hij zet zich daarom extra voor hen in. Zo richt hij het fonds Bel Esprit op om de dichter T.S. Eliot te helpen. Eliot moet op een bank werken om voldoende geld te verdienen en Pound vindt dat maar niets. Met zijn fonds kan Eliot zich volledig aan het dichten wijden. Hemingway zegt ook wel iets te willen bijdragen, maar vergokt het geld vervolgens op de renbaan.
In het dertiende hoofdstuk (“Een vrij vreemd einde”) beschrijft Hemingway hoe zijn vriendschap met Gertrude Stein een einde nam. Hij was een keer bij haar thuis en wachtte op haar. Toen hij haar vervolgens boven ruzie hoorde maken - kennelijk met haar vriendin -, nam Hemingway de benen. De contacten bleven daarna wel bestaan, maar op een aanzienlijk lager pitje.
In het veertiende hoofdstuk (“De man die ten dode gedoemd was”) vertelt Hemingway hoe hij in de studio van Ezra Pound de dichter Ernest Walsh (1895 – 1926) leerde kennen. Deze leed aan tuberculose en was derhalve “ten dode gedoemd”. Volgens de twee meisjes die Walsh vergezelden kreeg hij voor zijn gedichten vorstelijk betaald door de uitgevers van tijdschriften. Toen Walsh Hemingway later een keer voor de lunch uitnodigde, vertelde hij hem, dat hij dacht, dat Hemingway binnenkort een literaire prijs van een of ander tijdschrift zou krijgen. Hemingway gelooft hem niet. Later blijkt, dat Walsh dat tegen meer schrijvers gezegd heeft.
In het vijftiende hoofdstuk (“Evan Shipman in de Lilas”) vertelt Hemingway, dat hij veel Russische schrijvers gelezen heeft (in Engelse vertaling). Zijn vriend Ezra Pound blijkt geen enkele Russische schrijver gelezen te hebben. Thuis gekomen blijkt er een man geweest te zijn die naar Hemingway gevraagd heeft. Hij zit inmiddels in een café en Hemingway zoekt hem daar op. Het blijkt de dichter Evan Shipman (1904 – 1957) te zijn. Ze praten over de grote Russische schrijvers. De kelner Jean schenkt hun glazen erg vol met whisky. Het blijkt dan, dat deze dat doet, omdat het café van directie is veranderd en de kelners nu opeens hun snorren en baarden af moeten scheren en ook in een wit jasje moeten gaan bedienen. Op deze wijze levert Jean een stil protest tegen deze verandering.
In het zestiende hoofdstuk (“Een boodschapper van de Boze”) gaat Ezra Pound op reis. Hij geeft Hemingway een potje met opium, dat voor de dichter Ralph Cheever Dunning (1878 – 1930) bestemd is als deze dat nodig mocht hebben. Dunning schuift veel opium en eet heel weinig. Dunning zal daarom wel gauw doodgaan, denkt Hemingway. Als Dunning een keer op een dak klautert en er niet van wil afkomen, snelt Hemingway met het potje opium naar Dunning toe. Dunning is dan echter al van het dak af en bekogelt Hemingway met melkflessen. Het potje opium gooit hij ook kapot. Hemingway gaat dan maar weer weg.
In het zeventiende hoofdstuk (“Scott Fitzgerald”) beschrijft Hemingway hoe hij de schrijver Scott Fitzgerald (1896 – 1940) ontmoette. Dat was in een bar in Parijs en Fitzgerald stelde hem toen de vreemde vraag of Hemingway voor zijn huwelijk al met zijn vrouw naar bed geweest was. Als Fitzgerald alcohol dronk, gebeurde er iets vreemds. Zijn huid trok strak en zijn hoofd kreeg dan de vorm van een doodshoofd. Eerst dacht Hemingway, dat er iets met Fitzgerald aan de hand was, maar dat bleek dus niet zo te zijn. Fitzgerald herstelde hier altijd weer van. Op een gegeven moment vraagt Fitzgerald Hemingway of hij met hem mee wil gaan naar Lyon om daar zijn auto op te gaan halen die de Fitzgeralds daar vanwege het slechte weer hebben laten staan. Hemingway stemt toe, maar reist uiteindelijk alleen per trein, omdat Fitzgerald de trein mist en een latere neemt. Ze treffen elkaar weer in het hotel in Lyon. Na een verlaat ontbijt rijden ze met Fitzgeralds auto terug naar Parijs. Omdat de auto geen kap heeft, moeten ze een paar keer stoppen om te schuilen tegen de regen. Fitzgerald blijkt doodsbang te zijn, dat hij tuberculose heeft en in een locaal hotel onderweg moet Hemingway Fitzgerald temperaturen (wat nog de nodige moeite kost, omdat er geen thermometer in het hotel is). Fitzgerald blijkt dan niets te mankeren. De volgende dag rijden ze naar Parijs. Hemingway is blij, dat hij van Fitzgerald af is. Hij heeft niet zo heel veel met hem op, zo is uit dit tripje gebleken. Later leest Hemingway “The Great Gatsby” van Fitzgerald en hij beseft dan wel, dat Fitzgerald een groot schrijver is. Hij besluit dan weer aardig te zijn voor Fitzgerald.
In het achttiende hoofdstuk (“De havik staat niets af”) vertelt Hemingway verder over zijn vriendschap met Scott Fitzgerald. Hij focust daarbij op de vrouw van Fitzgerald, Zelda (1900 – 1948). Volgens Hemingway was Zelda jaloers op het werk van haar man en was zij er de oorzaak van, dat hij onvoldoende kon schrijven. Ze dronken allebei ook te veel en dat werd steeds erger. Hemingway zelf schrijft intussen wel zijn eerste roman (“The Sun Also Rises”). Het manuscript hiervan wil hij niet aan Fitzgerald laten lezen die hierdoor erg teleurgesteld is. Hemingway vindt, dat hij de hulp van Fitzgerald niet nodig heeft. Als hij weer eens bij de Fitzgeralds is en met Zelda praat, raakt Hemingway ervan overtuigd, dat Zelda een soort havik is die niets af wil staan aan een ander. Zelda werd uiteindelijk krankzinnig en Fitzgerald werd door haar in de negatieve spiraal meegenomen.
In het negentiende hoofdstuk (“Een kwestie van afmeting”) treft Hemingway Fitzgerald weer in Parijs. Zelda heeft een zenuwinzinking gehad en Fitzgerald vraagt Hemingway met hem te willen lunchen, omdat hij hem iets wil vragen. Fitzgerald vertelt Hemingway na de lunch, dat hij uitsluitend met Zelda naar bed geweest is in zijn leven. Nu doet Zelda onaardig tegen hem door te zeggen, dat hij klein geschapen is en geen enkele vrouw ooit gelukkig kan maken. Hemingway gaat in het toilet het geslacht van Fitzgerald bekijken en hij vertelt hem, dat daar helemaal niets mis mee is. Hemingway vertelt Fitzgerald ook, dat Zelda niet goed snik is. Hij moet zich niets van haar aantrekken.
In het twintigste en laatste hoofdstuk (“Aan Parijs komt nooit een eind”) beschrijft Hemingway zijn wintersportvakanties in het Oostenrijkse stadje Schruns. Hij, Hadley en zijn zoontje - die naar de naam Mr. Bumby luistert - verblijven daar meestal van november tot Pasen. Ze nemen skiles, genieten van de sneeuw en vergeten ook de inwendige mens niet. Af en toe zijn er lawines, maar daarbij komen meestal alleen nieuwe en onervaren skiërs om het leven. Intussen blijft Hemingway natuurlijk ook schrijven. Zo herschrijft hij hier grote delen van “The Sun Also Rises”. Hemingway herinnert zich, dat hij en Hadley in Parijs weliswaar arm, maar wel erg gelukkig waren. Aan Parijs kwam inderdaad nooit een einde.
In een nawoord (“Ernest Hemingway versus F. Scott Fitzgerald”) vergelijkt Marjolijn Wildschut de schrijvers Hemingway en Fitzgerald met elkaar. In zijn boek is Hemingway niet zo aardig over Fitzgerald. Wildschut vraagt zich af hoe dat komt. De belangrijkste twee redenen zijn volgens haar, dat Hemingway Fitzgerald zijn alcoholisme kwalijk nam en tevens dat hij zich liet overheersen door zijn vrouw Zelda. Hemingway vond, dat een man tegen drank moest kunnen. Verder was zijn eigen moeder thuis ook overheersend en was dat kennelijk mede een reden voor zijn vader om zelfmoord te plegen. Hemingway vond, dat Zelda Fitzgerald van het schrijven afhield en daar kon hij niet tegen. Hemingway had vanaf het begin een antipathie tegen Zelda en dat was geheel wederzijds. Fitzgerald was overigens altijd positief over Hemingway als schrijver. Hemingway op zijn beurt nam steeds meer afstand van Fitzgerald, hoewel hij hem wel regelmatig schreef. Fitzgerald stierf uiteindelijk aan een hartaanval, Hemingway schoot zich een kogel door het hoofd.
Beoordeling van het boek
Hemingway was een aparte man. Hij was avontuurlijk ingesteld en zwierf de hele wereld rond. Hij hield daarnaast van vrouwen, drank en jagen. Zo is hij in totaal vier keer getrouwd geweest. Hij leed overigens ook aan depressies en pleegde uiteindelijk op eenenzestigjarige leeftijd zelfmoord (net als een aantal familieleden van hem). Zijn literaire werk wordt wisselend gewaardeerd. Toch wordt hij over het algemeen wel tot de top in de wereldliteratuur gerekend. De bekroning daarvan vormde de toekenning van de Nobelprijs voor Literatuur in 1954. Het lijkt er overigens op, dat deze beslissing voornamelijk ingegeven werd door de in 1952 verschenen novelle “The Old Man and the Sea”. Deze briljante novelle leverde Hemingway in 1953 ook nog de Pulitzer-prijs op.
Hemingway verbleef in de jaren 1921 – 1926 met zijn eerste vrouw, Hadley Richardson (1891 – 1979), in Parijs. Hij wilde graag schrijver worden en ontmoette in Parijs veel andere schrijvers en kunstenaars. Zij beïnvloedden hem en hij haalt in dit boek herinneringen aan hen op. Als ik het voorwoord van Hemingway in dit boek lees, heb ik wel het idee, dat Hemingway veel “gevoelige zaken” weggelaten heeft. Hij zinspeelt daar in ieder geval op. Ik begrijp dat ook best. Het is niet zo chic om eventueel met modder te gaan gooien, hoe terecht dat misschien op zich ook zou zijn. Hoofdstuk dertien is in dat verband wel een aardig voorbeeld, denk ik. Het hoofdstuk is een beetje lastig te volgen, omdat je niet helemaal te weten komt wat er nu precies gebeurd is in het huis van Gertrude Stein. Zeer waarschijnlijk vertelt Hemingway hier niet alles. Overigens wordt er verder nog genoeg kritiek gespuid, want Hemingway schrijft over sommige collega’s bepaald onaardige dingen. Wellicht is dat ook de reden geweest om het boek pas na Hemingway’s dood te publiceren.
Over deze postume publicatie is overigens nog het nodige te doen geweest. De eerste editie werd door Mary Hemingway samengesteld en in 1964 gepubliceerd. In 1982 stelde de literatuurcriticus Gerry Brenner, dat Mary hierbij behoorlijke wijzigingen doorgevoerd had. Zo zou Mary bijvoorbeeld de volgorde van de hoofdstukken flink gewijzigd hebben. Dit werd door anderen overigens weer tegengesproken. In 2009 publiceerde de kleinzoon van Hemingway, Sean Hemingway, een herziene editie. Hij herstelde daarin de - naar zijn zeggen - oorspronkelijke volgorde van de hoofdstukken en enkele kleine wijzigingen die Mary in de eerste editie gemaakt zou hebben. Deze herziene editie lokte overigens ook weer commentaar van critici uit.
De titel van dit boek werd Hemingway gesuggereerd door zijn goede vriend en biograaf Aaron E. Hotchner (geboren in 1920). Toen Hotchner Parijs bezocht, vond hij de stad geweldig. Hij schreef daarover, dat hij wel begreep, dat Parijs op iedereen die er gewoond heeft een onvergetelijke indruk zou maken, omdat het er dag en nacht feest leek te zijn (“… for Paris is a moveable feast”).
Ik vond het een leuk boek om te lezen. Je krijgt een goede indruk van Parijs en het artistieke milieu in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het is ook leuk om allerlei verhalen en anekdotes over beroemde kunstenaars te horen van iemand die hen gekend heeft en er zelf bij was. Het boek is vlot geschreven en gelukkig niet langdradig. Slechts af en toe gaat Hemingway zich te buiten aan het opschrijven van opmerkingen die er weinig toe doen, zoals de hygiëne met betrekking tot toiletten. Verder is dit boek natuurlijk geen roman, maar een (beperkte) authentieke autobiografie. Daarbij ben ik me overigens wel bewust van het feit, dat Hemingway zichzelf waarschijnlijk iets beter neerzet dan in werkelijkheid het geval is geweest. Hij zal zijn eigen “mindere momenten” wel weggelaten hebben. In dat opzicht is het laatste hoofdstuk misschien wel een goede illustratie daarvan. Het slot van dat twintigste hoofdstuk is vrij mistig. Het zou kunnen, dat Hemingway daar schrijft over zijn toekomstige tweede echtgenote. Dat zou betekenen, dat hij daar al een relatie met haar heeft. Dat wordt allemaal echter niet duidelijk. Wel duidelijk is, dat Hemingway op een gegeven moment niet meer naar Schruns ging. Kennelijk is daar een reden voor geweest, maar die wordt niet expliciet verteld.
REACTIES
1 seconde geleden