Gegevens van het boek
Auteurs: Gabriel Mandel (1924 – 2010) / Petra Eisele
Oorspronkelijke titel: König Salomo
Voor het eerst gepubliceerd in: 1978
Nederlandse titel: Koning Salomo
Vertaling: Hans Vlaanderen
Omslagontwerp: Willem Raymann / Nico Dresmé
Uitgever: BV Uitgeversmaatschappij Elsevier Focus, Amsterdam / Brussel, 1980, 1e druk
Aantal pagina’s: 254
Genre: biografie
Samenvatting van het boek
Salomo regeerde zo’n drieduizend jaar geleden over Israël (ook wel Kanaän of Palestina genoemd). Er is weinig over die tijd bekend en al helemaal niet over Salomo zelf. Er zijn echter twee belangrijke hulpbronnen om meer over Salomo te weten te kunnen komen: de Bijbel en de archeologie. Deze twee bronnen spreken elkaar overigens ook wel eens tegen. Dat is op zich niet onlogisch, omdat de Bijbel primair een religieus boek is dat een geloofsgetuigenis inhoudt. Het is geen geschiedenisboek. Toch zijn met behulp van de archeologie veel feiten uit de Bijbel wel op hun historische juistheid te controleren en - haast nog belangrijker - ook te dateren.
Salomo komt slechts in twee Bijbelboeken voor: het eerste boek van Koningen en het tweede boek van Kronieken. Historisch gezien bevat het boek Koningen de meest betrouwbare informatie. Een vergelijking met Assyrische spijkerschriften liet namelijk zien, dat veel informatie in het genoemde bijbelboek klopt. En omdat deze spijkerschriften gedateerd konden worden, kon daardoor ook de regeerperiode van Salomo met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid teruggerekend worden. Deze blijkt te liggen tussen de jaren 970 en 931 voor Christus. Het eerste jaar is dan het kroningsjaar en het laatste het sterfjaar van Salomo. Het is overigens frappant dat met behulp van niet-Bijbelgeschriften uit andere landen dan Israël de historische juistheid van uitgerekend de Bijbel zelf vastgesteld kon worden.
Maar heel vreemd is dat aan de andere kant ook weer niet. De Bijbel is geen geheel op zichzelf staand en geïsoleerd boek. Veel verhalen uit de Bijbel zijn direct afkomstig uit andere culturen die rondom Israël lagen. Zo komt het zondvloedverhaal rechtstreeks uit het veel oudere Mesopotamische Gilgamesj-epos. De Bijbel vermeldt zelf trouwens ook expliciet dat de stamvader Abraham afkomstig was uit die streek. Het verhaal van Mozes in de rieten mand op de Nijl is direct afkomstig uit de veel oudere Akkadische literatuur. In de Psalmen zijn sporen en bezweringsformules terug te vinden die stammen uit de Mesopotamische en Kanaänitische literatuur. De Israëlitische cultuur stond in verbinding met de omringende culturen en onderging daar ook de invloed van. Dat is een belangrijk historisch gegeven dat in dit boek overvloedig bewezen wordt.
De culturen die Israël omringden waren al heel oud. Syrië en Palestina (dat tegenwoordig Israël heet) waren al rond het jaar 10000 voor Christus bewoond. De stad Jericho werd omstreeks 9000 voor Christus gesticht. Rond 3000 voor Christus bestonden in Palestina al geciviliseerde kernen met een stedelijke structuur. Maar omdat het grootste gedeelte van Palestina nog dunbevolkt was, stroomden constant allerlei nomadenstammen het land binnen om er zich te vestigen. De twee grootste machten rond Palestina vormden het Egyptische en het Mesopotamische rijk. Egypte was tussen 3000 en 2000 voor Christus de baas in Palestina. Dat blijkt uit Egyptisch bronnenmateriaal dat in overvloedige mate bewaard gebleven is. Rond 2000 vond een enorme volksverhuizing plaats die veel stammen naar het Middellandse Zeegebied deed trekken. De Hyksos begonnen hun veroveringstocht. Ze onderwierpen Palestina en Egypte. Ze voerden het Babylonisch als officiële ambtstaal in. Na de Hyksos kwamen de Hettieten (afkomstig uit Anatolië). Ook de Filistijnen - die zich rond 1200 voor Christus in Palestina vestigden - veroverden grote stukken land.
Tussen 1200 en 1000 voor Christus vestigen de Israëlieten (ook wel Hebreeën genoemd) zich in Palestina. Ze trokken vanuit Egypte via de woestijn naar Palestina. In de Bijbel wordt deze “uittocht uit Egypte” uitvoerig beschreven. Het is het overbekende verhaal van het volk van Israël dat in slavernij verkeert en door Mozes weggeleid wordt. Mandel en Eisele gaan uitvoerig in op de figuren van Abraham, Jozef, Mozes, Jozua en de zogenaamde Richteren. Met name kijken zij daarbij naar de historische juistheid van deze personen en hun daden. Zo is het niet erg waarschijnlijk dat Mozes echt bestaan heeft. Een belangrijk argument voor deze stelling is het feit dat in de Egyptische literatuur helemaal niets over hem gezegd wordt (en dat terwijl de Egyptenaren van nature geneigd waren veel vast te leggen). Mozes past uitsluitend in het verhaal om de eenheid van het volk van Israël te benadrukken - die er in werkelijkheid trouwens niet was - en om als representant van God te fungeren. Mozes was immers degene die bemiddelde bij het sluiten van het verbond tussen God en zijn volk. Zo symboliseerde hij de eenheid van staat en godsdienst.
Na de dood van Mozes leidde Jozua het volk van Israël Palestina binnen. Dat gebeurde niet zo maar in een paar jaar. Het nam zeer waarschijnlijk in totaal een of twee eeuwen in beslag. En ook gebeurde het waarschijnlijk niet met alle twaalf stammen van Israël tegelijk. Het ging in groepjes. Een paar stammen vestigden zich in een bepaald gebied door de daar reeds wonende stammen te verdrijven of door zich met hen te vermengen. Het ging dus allemaal heel geleidelijk. In zoverre is wat in de Bijbel staat onjuist. De archeologie heeft daar duidelijk andere resultaten laten zien. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de stad Jericho. Vondsten tonen aan dat Jericho al in puin lag toen Jozua er arriveerde. Het verhaal dat Jericho ingestort zou zijn door het eromheen trekken van het volk Israël is dus duidelijk een fabeltje. Maar opgravingen in de stad Hasor daarentegen tonen de juistheid van wat daar in de Bijbel over staat geschreven juist weer wel aan. Zo stemmen Bijbel en archeologie voor wat betreft de verovering van Palestina door het volk Israël niet altijd met elkaar overeen.
De Israëlieten lagen regelmatig overhoop met de Filistijnen. De Filistijnen kenden het ijzer en dat verschafte hun een belangrijk voordeel op hun tegenstanders. Om de Filistijnen de baas te kunnen worden moesten de twaalf stammen van Israël zich verenigen. Tot dan toe was er geen sprake van een volledige eenheid. Saul, de eerste koning van Israël, begon met de eenwording van het land en boekte successen tegen de Filistijnen. Uiteindelijk werd Saul door de Filistijnen verslagen en gedood. Zijn opvolger, koning David, had meer succes. Hij versloeg alle vijanden, verenigde de rijken van Juda en Israël en breidde de landsgrenzen fors uit. David was een uitstekend legeraanvoerder en een verstandige monarch. Zijn rijk bloeide. David veroverde Jeruzalem en maakte deze stad tot hoofdstad van Israël. Hij begon met de voorbereidingen voor de bouw van de tempel, maar het was zijn zoon Salomo die deze voltooide en het schitterende gebouw aan Jahweh (God) wijdde.
Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden