Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Arthur Seyss-Inquart

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Biografie door een scholier
  • Klas onbekend | 2460 woorden
  • 1 juni 2002
  • 87 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
87 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Biografie Het leven van Arthur Seyss-Inquart begon op 22 juli 1892 in Stannern, een oud marktdorp in Moravië(Oostenrijk-Hongarije
De vader van Seyss-Inquart, Emil, was katholiek en zijn moeder, Auguste Hyrenbach, was luthers. Ze hadden daardoor een nogal aparte opvoeding voor hun kinderen bedacht: ze lieten de opvoeding van het kind afhangen van het geslacht. De jongens zouden in katholieke leer worden grootgebracht en de meisjes in de lutherse. In 1881 werd Hedwig geboren, Richard volgde in 1883 en daarna kwam Irene in 1885, Henriëtte in 1887 en Robert in 1891. Dit laatste kind werd maar negen maanden oud en het verdriet van de ouders van Robert was nog vers, toen Arthur in 1892 het levenslicht zag. Na hem kwamen er geen kinderen meer, Arthur bleef dus het nakomertje van het gezin. Arthur was een stil kind, dat sterk op zijn moeder was georiënteerd. Dit was ook nogal logisch, aangezien zijn vader een tamelijk onuitstaanbare man was. Zijn vader was rector van een gymnasium, en hij betwijfelde of één van zijn zoons het net zo ver zou gaan schoppen als hij had gedaan. Hij had dus nogal een hoge dunk van zichzelf. Emil boezemde Arthur noch liefde noch vrees in. Arthur had een grote, misschien ietwat kieskeurige liefde voor muziek. Bij de vioollessen die hij kreeg bleef hij weg, en hij leerde zichzelf piano te spelen. Voor zijn moeder koesterde Arthur een vurige liefde. Zij was de vrouw die hem beschermde, en hem nooit in de steek liet. Op de eeuwige plagerijen van zijn oudere broers reageerde Arthur altijd met een ongewone zelfbeheersing. Nooit kwam het bij hem tot een woede-uitbarsting. Als zijn broer hem plaagde of pestte dan negeerde hij het gewoon, of hij ging op zijn piano spelen. Op de basisschool had Arthur van zijn onderwijzer een grote palm gekregen. Deze was zo groot dat hij op de kamer van Arthur’s ouders moest staan. Als Arthur dan heel af en toe toch een ruzietje had met zijn moeder, dan ging hij naar die kamer en tilde de palm naar zijn eigen kamertje. Zodra de ruzie dan weer was bijgelegd sleepte hij hem weer terug naar zijn oude plaats. Opvallend was dat hij in zijn gehele jeugd een Duitse band om zijn arm droeg en alleen maar Duitse praatte, hij weigerde om zich anders te gedragen, hieruit bleek dat hij in zijn jeugd (net als zijn zus Irene) erg Duits-nationaal gezind was en dat, terwijl hij in Oostenrijk-Hongarije leefde. Dat hij Duits-nationaal gezind was betekende dat hij zich erg aangetrokken voelde tot de Duitse eenheid en dat hij zich belaagd en bedreigd voelde door het opkomend Slavische nationalisme. Arthur beschouwde alle niet-Duitse volksgroepen als vreemde volkeren met een lagere cultuur die erop uit waren zijn taalgenoten en hem te "ontduitsen". Toen de Duits-nationale gedachte tot leven werd gewekt, werd Arthur hier niet door verrast. Het vreemde was ook dat Arthur’s vader en broer juist helemaal niet nationaal gezind waren. Die kozen bij Duits-Tsjechische wrijvingen niet automatisch voor Duitsland en werden graag vrienden met de Tsjechen. Toen Arthur op het gymnasium van zijn vader kwam, ontstonden er geregeld problemen tussen hem en zijn vader, maar ook tussen Arthur en andere leeftijdgenoten. Hier kwam Arthur door zijn grote zelfbeheersing altijd weer bovenop. In deze jaren ging ook nog de psychische gezondheid van Arthur’s vader steeds verder achteruit. Hij begon steeds meer pessimistisch tegenover het leven te staan. Hierdoor werd medische behandeling noodzakelijk. Vergezeld door zijn vrouw Auguste, trok hij van het ene sanatorium naar het andere. Hierdoor verdween het toch al bescheiden vermogen van de familie Seyss-Inquart als sneeuw voor de zon. Arthur studeerde nu voor jurist in Wenen, waar hij met veel politieke gedachten werd geconfronteerd. Alles wat hij dacht over de politiek schreef hij naar zijn oudere zus, Irene. Zo schreef hij in 1910 ook dat hij socialist was geworden. Maar niet een normale socialist, hij noemde zich vele jaren een nationaal-socialist. In 1911 ontmoette hij Gertrud Màschka, zijn liefde voor het leven. Op donderdag 28 juni 1914, werd in vele kranten gemeld dat de Eerste Wereldoorlog eraan zou komen. Aartshertog Franz Ferdinand en zijn gemalin, de hertogin van Hohenberg, waren in Serajewo vermoord. Op 28 juli werd de oorlog officieel verklaard. Toen Arthur dit hoorde twijfelde hij geen moment, hij brak zijn studie af en meldde zich enkele dagen na zijn 22e verjaardag aan als vrijwilliger bij de "Tirol Kaiserjäger bergtroepen". Samen met een groep andere vrijwilligers onderging Arthur een opleiding tot vaandrig. Pas in april 1915 vertrok hij als pelotonscommandant bij het Derde Regiment naar Gacilië om naar te vechten voor zijn vaderland. In 1916 had Arthur voor het eerst officieel verlof van Wenen. Deze gelegenheid gebruikten Gertrud en Arthur om in het huwelijksbootje te stappen. Zodra Arthur onder het oorlogvoeren tijd had om te leren, dan deed hij dat. Dit zorgde ervoor dat hij in 1917 de graad van "doctor juris" behaalde. Op 18 september 1917 kreeg Arthur bericht dat zijn vrouw een dochter had gekregen, Ingeborg Caroline Auguste. Na de oorlog zag hij de kans om carrière te maken als advocaat, door bij zijn schoonvader als leerling-advocaat te gaan werken. Toen hij als leerling-advocaat werkte had hij ook veel joodse cliënten. Bij alle verkeerde dingen die gebeurden in Duitsland of Oostenrijk gaf Arthur de schuld aan de joden. Hieruit bleek dat Arthur antisemitisch was. In 1920 stierf de vader van Arthur. In 1921 werd Arthur’s tweede kindje geboren, ditmaal een jongetje; Richard. En in 1928 kreeg hij ook nog eens een dochtertje erbij; Dorothea. De zomervakantie die na deze geboorte volgde werd fataal voor Arthur. Samen met een vriend deed hij in deze vakantie een poging om de hoogste bergtop van Tirol te beklimmen. Op 18 augustus kwamen beide mannen ten val. Arthur’s vriend kwam er goed van af, met alleen een verzwikte enkel. Maar Arthur’s been was zo hard tegen een rotsblok geknald dat een stuk bot door zijn broekspijp stak. Toen hij goed en wel in het ziekenhuis onderzocht was, bleek dat hij hierdoor een infectie van het beendermerg had opgelopen. Hierna werd hij dertien keer geopereerd. Dit manke been bezorgde hem de bijnaam Zes-en-een-kwart. In 1932 vormde Engelbert Dollfuss, van de Christelijk-Sociale partij, in Oostenrijk een regering met slechts één stem in de meerderheid in het parlement. Dolfuss was een extreem rechtse politicus. In 1933 stuurde Dollfuss de regering naar huis. De arbeiders wilden hierna in opstand komen, maar kregen geen steun van de socialistische partij. Ondertussen liet Dollfuss de anti-communistische en fascistische pro-Mussolini-milities allerlei belangrijke posten in het staatsapparaat innemen. Hun leider, Starhemberg, had deelgenomen aan de mislukte putsch van Hitler in München in 1923. Hij had ondertussen met de nazi’s gebroken maar was fascist gebleven. In mei 1934 werd hij vice-premier in de regering Dollfuss. Nu durfden de arbeiders en de sociaal-democraten na veel aarzeling eindelijk in opstand te komen tegen Dollfuss. Na vier dagen verloren ze dit gevecht. Hierna werd eerst alleen de sociaal-democratische partij buiten de wet gesteld, maar later dit jaar werden alle partijen buiten de wet gesteld. In juli 1934 werd de residentie van Dollfuss bezet door de nazi’s en werd Dollfuss vermoord. Kurt von Schuschnigg werd hierna kanselier en Starhemberg de tweede man. In 1936 zochten Hitler en Mussolini toenadering tot Oostenrijk waardoor Schuschnigg een compromis moest afsluiten met Duitsland: Duitsland beloofde de Oostenrijkse onafhankelijkheid te erkennen maar Oostenrijk moest zichzelf een 'Duitse staat' noemen. In 1938 werd Schuschnigg onder zware druk gezet door Hitler. Hitler stond er op dat Seyss-Inquart minister van binnenlandse zaken werd. Vervolgens werd Arthur dan eindelijk officieel benoemd tot minister van binnenlandse zaken. Als minister probeerde Arthur de Anschluss tussen Duitsland en Oostenrijk te bevorderen. In maart 1938 verzocht hij Duitsland om met troepen Oostenrijk binnen te komen, om de zogenaamde chaos op te lossen. Helaas zat er een foutje in de ‘regie’ en was Hitler Oostenrijk al binnengemarcheerd voor Seyss-Inquart’s bevel bij Hitler was aangekomen. Hitler kon nu eindelijk zijn troepen Oostenrijk in laten trekken, en nu leek het er ook nog op dat dat moest van de Oostenrijkse regering. Hiervoor werd Arthur beloond, hij werd benoemd tot Rijksstadshouder van Oostenrijk. Dat nu volledig bij Duitsland was aangesloten. In 1938 werd hij ook generaal van de SS. In Oktober 1939 werd hij gouverneur-generaal van Polen, hierdoor werd hij mede verantwoordelijk geacht voor de misdaden die door Duitsland in Polen werden bedreven, zoals het doodschieten van onschuldige intellectuelen en boeren. Hij werd medeverantwoordelijk geacht, omdat hij kennis droeg van bijvoorbeeld het voornemen van de Duitse gouverneur Loeblin, om de gehele joodse bevolking te deporteren. Ook wist hij dat er links en rechts verzetsstrijders ter dood werden gebracht. En dat was nog niet het laatste, het meest was Seyss-Inquart op de hoogte van de beruchte ‘AB-actie’ (een buitengewone partificatieactie’) die door de SD werd ondernomen om het Poolse verzet, dat ten tijde van de strijd in Noorwegen oplaaide, te onderdrukken. In 1940 werd Arthur Rijkscommissaris van het door Hitler bezette Nederland. Hij wilde graag het volk nationaal-socialistisch laten worden, en het laten kennismaken met de Groot-Germaanse gedachte. Maar ook voerde Arthur braaf de bevelen van de Führer uit, hierdoor werden velen joden vervolgd en vermoord. Na 1941 werd het beleid gewelddadiger: bedrijven werden uitgekamd, jongens werden opgeroepen en tenslotte vonden razzia's en klopjachten plaats. Meer dan 10 miljoen buitenlandse dwangarbeiders verbleven na 1939 in Duitsland en de door Duitsers bezette gebieden. Ruim een half miljoen van hen waren Nederlanders. Als gevolg van slechte huisvesting, gezondheidsproblemen, arbeidsongevallen of bombardementen kwamen er, naar schatting van het Rode Kruis, 30.000 landgenoten om het leven. In 1941 schafte Arthur de dwangarbeid af. Al vanaf 1939 probeerde Hitler om invloed op Nederlands-Indië te krijgen. Nu ze eindelijk Nederland bezet hadden, stuurde Seyss-Inquart twee Nederlanders naar Indië om te proberen de communicatielijn Den Haag-Batavia open te gooien. Helaas was dit bezoek aan Indië, een bezoek zonder enig resultaat. Op 31 juli 1940 vaardigde Seyss-Inquart verordening 81 uit. Daarin stond dat ‘tegennatuurlijke ontucht’ tussen mannen werd verboden. Deze verordening werd hem opgelegd door Hitler. Hitler was tegen homoseksuelen, omdat deze geen Arische kinderen voort konden brengen. Op 10 februari 1941 bedacht Arthur dat alle joden en alle mensen die ook maar een beetje joods bloed in zich hadden en in Nederland woonden, zich moesten aanmelden bij het gemeentehuis in Amsterdam. Alle joden kregen dan een soort aanmeldingsbewijs. Het ging hierna steeds verder, joden moesten een davidster dragen, joden werden ontslagen bij hoge functies enz. Hierdoor vonden alle niet-joodse Nederlanders het genoeg, ze kwamen in opstand tegen Seyss-Inquart. Seyss-Inquart zag dit als onwil van het volk en bedacht dat de Staten-Generaal, de Provinciale Staten en de gemeenteraden, die toch al niets meer te betekenen hadden, werden ontbonden. Van 1942 tot eind 1944 was de deportatie van de Nederlandse joden naar de concentratiekampen in handen van Seyss-Inquart en Rauter. Door hun inzet werden 120.000 mensen gedeporteerd naar concentratiekampen. Na alle afschaffingen bij de joden werden ook de politieke partijen, uitgezonderd de NSB, afgeschaft. En vakverenigingen en omroeporganisaties werden opgeheven. In plaats hiervan kwamen organisaties naar Duits model, zoals het arbeidsfront, de landstand, de artsenkamer, de cultuurkamer, het persgilde enz. Daar NSB’ers hierin de leiding kregen, weigerden alle 'echte' Nederlanders zich hierbij aan te sluiten. De voornaamste bestuursposten werden meer en meer bezet door NSB’ers. Op kranten en tijdschriften werd censuur uitgeoefend. de radio, geleid door Max Blokzijl (de Nederlandse Goebbels), bracht niets meer dan Duitse propaganda. ter compensatie luisterde men naar Radio Oranje, die vanuit London oorlogsnieuws, toespraken van koningin Wilhelmina en minister-president Gerbandy uitzond. Eerst beantwoordden de Duitsers deze uitzendingen met stoorzenders, later moesten de radiotoestellen ingeleverd worden. Het merendeel der Nederlanders gaf aan dit bevel geen gevolg en bleef luisteren naar Radio Oranje en later naar radio Brandaris. In de laatste oorlogsmaanden trachtte Seyss-Inquart via indirecte onderhandelingen met de geallieerden tot een zekere neutralisering van West-Nederland te komen. Dit leidde tot voedseltransporten voor de bevolking, terwijl hij bovendien bepaalde, door het Duitse opperbevel bevolen vernielingen in het land wist te voorkomen. In maart 1945 schijnt Seyss-Inquart te hebben overwogen om wekelijks 700 ton levensmiddelen voor kinderen over te laten brengen naar het westen. Helaas is dit nooit uitgekomen. Op vrijdag 4 mei 1945 werd Arthur Seyss-Inquart samen met drie andere mannen gearresteerd door een Britse militair. Toen ze waren aangehouden werden ze naar het Atlantikhotel gebracht waar ze eerst grondig werden gefouilleerd. Hierop toonde Seyss-Inquart geen greintje emotie, het spel was uit. Na zijn arrestatie werd Arthur eerst overgebracht naar Delden, daar verbleef hij in een legertentje op een verlaten voetbalveld. De volgende bestemming was Bad Mondorf in Luxemburg, waar alle oorlogsmisdadigers voorlopig werden verzameld. In Bad Mondorf startte het onderzoek. Er waren twee zorgen die Seyss-Inquart deze dagen erg bezighielden. De eerste was hoe zijn gezin het maakte. Hij had zijn gezin vanaf februari dat jaar niet meer gezien en was dus erg bezorgd. De tweede zorg was zijn verdediging, want eerst leek hij een verdediger te hebben, maar dat ging plotseling niet door. Toen zat hij dus ineens zonder verdediger. Uiteindelijk werd de Oostenrijkse strafpleiter Dr. Steinbauer zijn verdediger. Seyss-Inquart voerde zeer veel gesprekken met de gevangenispsychiater in Neurenberg. Deze psychiater noemde hem gereserveerd, introspectief, en ‘studious’. In Neurenberg hield Seyss-Inquart zich stil en koel. Hij bleef erbij dat hij alles had gedaan voor de bestwil van Duitsland en het Duitse volk. Bij de intelligentietest in Neurenberg bleek ook dat Seyss-Inquart de op een na hoogste intelligentie had. In de helft van oktober vernam Seyss-Inquart eindelijk dat zijn gezin veilig en wel in Mattsee verbleef. In de laatste maanden in Neurenberg heeft hij zeer veel gelezen en zelfs een boekje geschreven van zestig bladzijden. Hierin vertelt hij zijn gedachten over zijn misdaden. Op 20 november 1945 begon dan eindelijk het proces tegen de 21 beklaagden. Hierin ontkende Seyss-Inquart, net als alle andere beklaagden, dat hij schuldig was aan misdaden. In de gevangenis kwam Seyss-Inquart in
aanraking met Von Papen, Hitler’s vroegere ambassadeur. Ze namen elkaar in vertrouwen en verdedigden elkaar tijdens de hoorzittingen. Maandag 10 juni 1946 was het zover: het proces van Arthur Seyss-Inquart ging van start. In dit proces werd verteld door dr. Walter Stricker dat Seyss-Inquart hem en andere joodse families had behoed tegen de ergste excessen van de antisemitische terreur. Na een zeer lang proces kwam het tribunaal tot de volgende conclusie: Hij was niet schuldig aan samenzwering, maar wel aan misdrijven tegen vrede, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Zijn straf werd de dood. Hij zou worden opgehangen samen met 11 andere beklaagden. 16 Oktober was de dag, dat zij allen zouden worden geëxecuteerd. Seyss-Inquart was de laatste die de dertien treden richting de galg betrad. Om drie uur in de ochtend betrad Arthur Seyss-Inquart wat moeizaam de treden. Toen hij een zwarte kap over zijn hoofd kreeg zei hij: "Ik hoop dat mijn executie de laatste akte zal zijn van de tragedie die de Tweede Wereldoorlog was en dat de lessen zullen zijn dat er vrede en begrip tussen de volkeren moet bestaan. Ik geloof in Duitsland."

REACTIES

J.

J.

In Nederland woonden 140000 Joden, daarvan zijn 106000 gedeporteerd en omgekomen (bron De Ondergang van Dr. J. Presser)

13 jaar geleden

H.

H.

Zet het overzichtelijker gebruik bij voorbeeld steek worden

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.