Taalschat blok 1:
Opdracht 10
1.Evalueren: onderzoeken wat goed en wat slecht aan iets was
2.Exploiteren: winstgevend maken
3.Exposeren: tentoonstellen
4.Infiltreren: stiekem binnendringen in een organisatie
5.Inventariseren: een lijst maken van spullen of punten
6.Professionaliseren: tot beroep maken
7.Promoveren: naar een hogere klasse of functie gaan
8.Provoceren: uitdagen, uitlokken
Opdracht 11
1.Analytisch vermogen: vaardigheid om zaken te doorzien.
- Missie: opdracht, taak
- Elimineren: verwijderen
2.Eerwraak: plicht om de familie eer te zuiveren door de overtreder van de regels te vermoorden.
3.Essentieel: belangrijk, wezenlijk
4.Fatale: noodlottige
5.Groeihormoon: door klieren afgescheiden stof die de groei bevordert
- Chemische: scheikundige
- Klier: orgaan dat vocht afscheidt
6.Verkeersinfarct: het volledig vastlopen van het verkeer
7.Longitudinale: langdurende
- RSI: repetitive strain injury, gewrichtsaandoening bij mensen die voortdurend dezelfde beweging moeten maken.
8.Sensitief: (over) gevoelig
9.Sociale fobie: ongemotiveerde angst voor contact met mensen
10.Stringente: dwingende, waar je niet om heen kunt.
Taalschat blok 2:
Opdracht 8
1.Compagnie: handelsvereniging
- Koloniën: veroverde gebieden om handel mee te drijven
2.Compenseren: weer goedmaken
3.Diabetes: suikerziekte (waarbij te vee glucose aanwezig is)
- Complicaties: bijverschijnselen die een ziekte erger maken.
4.Incidenteel: maar af en toe
5.Fundamentele: zeer diep aanwezige
6.Incubatietijd: tijd tussen de besmetting en het uitbreken van een ziekte
7.Instantie: afdeling van de overheid die bepaalde zaken behandeld
8.Medisch circuit: de wereld van de gezondheidszorg
9.Particuliere indicatie: het beginnen van iets door burgers of ondernemers
10.Recent: kortgeleden
11.Second opinion: advies van een tweede deskundige
Opdracht 9
1.Hij doet alsof er niet aan de hand is, alsof hem de zaak niet aangaat: hij doet alsof zijn neus bloedt.
2.De aanwezigen tellen, met name bij een stemming: de neuzen tellen
3.Bij koud weer een wandeling maken: een frisse neus halen
4.Het is iets wat alleen voor de vorm bestaat, geen werkelijk belang heeft: een wassen neus
5.Kortzichtig zijn: niet verder kijken dan zijn neus lang is
6.Zich overal mee bemoeien: zijn neus overal insteken
7.Iem die van een bloedverwant kwaad vertelt, deelt in de schande: wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht
8.Een weigerend antwoord op een verzoek krijgen: zijn neus stoten
9.Daarvan krijgt hij niets: dat gaat (aan) zijn neus voorbij
10.Iemand foppen: iemand bij de neus nemen
11.Hem niet geven wat hem toekomt: iemand iets door de neus boren
12.Schijnbaar tussendoor zeggen als iets onbelangrijks: iets langs zijn neus zeggen
13.Hem de harde feiten laten zien: iemand met de neus op de feiten drukken
14.Op een buitengewoon gelukkig ogenblik, heel goed terecht komen: met zijn neus in de boter vallen
15.Het lekkerste, het beste: het neusje van de zalm
16.Zijn tijd verdoen met niets: uit zijn neus eten
17.Er schoon genoeg van hebben of krijgen: je neus uitkomen
18.Het ligt vlakbij: het ligt voor je neus
19.Iemand iets verwijten: iemand iets onder de neus wrijven
20.Beteuterd kijken: op zijn neus kijken
21.Ik denk er niet over!: ja, me neus
Taalschat blok 3:
Opdracht 7
1.Aromatiseren: geurig maken
2.Idealiseren: iets als volmaakt voorstellen
3.Implanteren: inzetten in een levend weefsel
4.Imponeren: indruk maken
5.Improviseren: onvoorbereid uitvoeren
6.Incasseren: innen, binnenhalen
7.Indexeren: koppelen aan het algemene prijsniveau
8.Indoctrineren: een overtuiging maken, opdringen
9.Paraderen: een optocht houden (voorbij komen om zich te laten zien)
Opdracht 8
1.Abattoir: slachthuis
2.Antecedenten: geschiedenis
3.Apotheose: indrukwekkend hoogtepunt als einde
4.Assertief: als je voor jezelf op durft te komen
5.Ballotage: stemming waarmee iemand wordt toe gelaten
6.Blamage: afgang
7.Budget: bedrag dat je kunt besteden
8.Compromis: tussenoplossing
9.Cryptogram: bijzondere vorm van een kruiswoordpuzzel
10.Geagiteerd: nerveus en opgewonden
11.Generaliseren: conclusie afleiden
12.Identificatieplicht: id kaart verplicht bij je hebben
13.Opportunist: iemand die uit elke situatie zijn voordeel haalt
14.Stigmatiseren: iemand een slechte reputatie bezorgen
15.Zoöloog: dierkundige
REACTIES
1 seconde geleden