Natuur en scheikunde begrippen
Dichtheid:
Balans of schuifbalans: Een meetinstrument voor het bepalen van de massa van een voorwerp.
Eenheid: gram (g) of kilogram(kg)
Dichtheid: massa van 1 cm3
Symbool: p (rho) Eenheid: g / cm3 of kg / dm3
Formule: P= m: V of dichtheid = massa gedeeld door volume.
Gewicht of zwaartekracht: De kracht waarmee een voorwerp door de aarde wordt aangetrokken het gewicht is 10x zo groot als de massa, het gewicht wordt gemeten met een krachtmeter of user. Eenheid: N ( newton uitspraak = nieuwton) Voorbeeld: m = 50 kg dan is 50x10 = 500N, Fz = m x ‘g ’ Massa: De hoeveelheid materiaal waaruit een voorwerp is opgebouwd. De massa is altijd en overal even groot. Symbool: M Eenheid: kg of g Formule: m = V x P of massa = Volume x dichtheid. Voorbeeld: de massa van een blokje is 0, 1 kg of 100g
Volume: De ruimte die een voorwerp inneemt. Het volume van een onregelmatige voorwerp en vloeistoffen bepalen we met een maatglas met een vloeistof het berekenen van het blokje. V= L x B x H = Volume= lengte x breedte x hoogte.
Symbool: V Eenheid: m3, dm3 of cm3 (ml)
Formule: V = l x b x h
Onthoud: 1L = 1000ml, 1cm3 = 1ml, 1dm3 = 1L 200ml = 200 cm3, 0,123 dm3 = 123cm3
Inhoud: aantal cm3 of ml dat ergens in kan.
Symbool: I
Eenheid: cm3 of ml
Meting: De inhoud meten we door het voorwerp vol met water te doen en dit in het maatglas gieten.
Zwaartekracht: De kracht waarmee een voorwerp door de aarde wordt aangetrokken. Symbool: Fz
Symbolen: letter waarmee een grootheid wordt aangegeven.
Symbool: Volume = V
massa = m
dichtheid = p
zwaartekracht of gewicht = Fe
gravitatie = ‘g ’
Eenheden: Waar je een grootheid in uitdrukt.
Symbool: v = m3 of l m = kg p = kg / dm3 = g / cm3
Fz = N
Gassen:
Atmosfeer en dampkring: Gasvormig omhulsel dat door de aarde of de andere planeten omsluit
dat door de werking van de zwaartekracht verhinderd wordt in de ruimt te ontsnappen.
Indeling:
0- 11km = troposfeer 47- 52 km = strotopauze boven de 90 km = 11km = tropopauze 52- 79 km = mesosfeer thermosfeer
11- 47 km = stratosfeer 79- 90 km = mesopauze
Uitzetten: Het groter worden van stoffen.
Eigenschap: Gassen zetten meer dan vloeistoffen
en vloeistoffen zetten weer meer uit dan vaste stoffen.
Lichaam: Alles wat ruimte inneemt.
Lucht: Mengsel van gassen waaruit de dampkring bestaat.
Lucht: 78% stikstof 20% zuurstof 0,9% argon
De rest uit neon, helium, hypton x enon, met kool distik stofdioxide.
Luchtdruk: Lucht drukt op de aarde.
Druk: p
Hygrometer: Meetinstrument voor vochtigheid uit de lucht.
Ondruk: als de druk kleiner is dan de buiten luchtdruk.
Symbool: N / dm2 of milibar.
Overdruk: Druk is groter dan de buitenlucht.
Manometer: Een meetinstrument om de overdruk te meten.
Het verwarmen van een gas: Een gas in temperatuur verhogen.
Eenheid: c = Celsius of k = Kelvin
Stoffen:
Een molecuul: Is het kleinste stukje van een stof die nog alle eigenschappen van de stof bezit.
Atoom: Als we een molecuul opsplitsen krijgen we atomen.
Synoniem: Een atoom noemen we ook wel een element.
Stof: Een klein stukje materie met specifieke eigenschappen.
Eigenschap: Met stoffen bedoelen we vaste stoffen, vloeistoffen en gassen.
Aantal: Er bestaan zeker 10 miljoen stoffen en er worden elke dag nieuwe stoffen gemaakt.
Element: Is de bouwsteen van een stof.
Eigenschap: Als elementen met elkaar reageren ontstaan verbindingen.
Symbool: Elk element heeft een verkorte schrijfwijze overzicht.
Alle elementen staan samen systematisch op een overzicht.
Dit noemen we het periodieke systeem van de elementen.
Aantal: Er bestaan 109 elementen.
Element die je moet onthouden:
Waterstof = H Helium = He Koolstof = C Stikstof = N
Zuurstof = O Fluor = F Natrium = Na Fosfor = P
Ijzer = Fe Chloor = Cl Cadmium = Cd Kwik = Hg
Zwavel = S Lood = Pb
Pictogram: Een veiligheidsetiket.
Klein chemisch afval: Word bij de gevarenwijzer aangeduid met een rood sterretje.
Stofeigenschap: Een waarneming waar je een stof aan kunt herkennen.
Geluid
Frequentie: Het aantal trillingen per seconden.
Symbool: F Eenheid: Hz (Hertz) Onthoud: Hoe hoger de frequentie, hoe hoger de toon.
Gehoor: Geluid nemen we waar met het zintuig dat we gehoor noemen.
Onthoud: We kunnen geluid van een geluidsbron alleen horen
als er tussen de geluidsbron en ons oor een stof (medium) zit. bijvoorbeeld: lucht,
Trilling: Een golf beweging.
Luchtkolom: Luchtkolommen van verschillende lengten geven verschillende toonhoogten.
Onthoud: Een lange pijp / staaf / strip geeft een lage toon.
Een korte staaf / pijp / strip geeft een hoge toon.
Voorbeeld: Kerkorgel, xylofoon.
Definitie: Onder geluid verstaan we en hoorbare trilling.
Snaareigenschappen: We kunnen de toonhoogte van een snaar verhogen en verlagen door deze strakker of losser te spannen. De hoogste toon geeft de dunste en kortste snaar die sterk is gespannen.
Hertz: Is de eenheid van frequentie.Symbool: Hz. Hz: Trilling per seconde.
Voorbeeld: Hoe hoger het aantal trillingen per seconden, hoe hoger de toon.
50Hz: lage toon 2000Hz: hoge toon.
Slinger:Het aantal slingeringen per seconde van een slinger.
Het is niet afhankelijk van de massa en de uitwijking maar alleen van de slingerlengte. Voorbeeld: slingerklok.
Energie:
Energie: Energeia: werkzaamheid, met energie kun je arbeid verrichten.
Symbool: E
Eenheid: Joule (dzjoel)
Voorbeeld: Een voorwerp of stof heeft energie als het iets kan laten bewegen, verwarmen of licht kan laten geven.
Energiebron: De bronnen waaruit de mens kan putten voor het opwekken van energie. Dus beschikbare energie. Een energie bron is een stof of een voorwerp waarin energie is opgeslagen. Onder “energiebron” kan worden verstaan ieder systeem waaraan nuttig toepasbare energie kan worden ontleend. Voorbeeld: Aardolie, steenkool, aardgas, waterkracht, kern –energie, zon, windkracht, voedsel, accu, turf en hout.
Energiesoorten: Een energiebron kan zijn energie op verschillende manieren leveren.
Deze manier bepaalt de energiesoort.
Symbool: E
Eenheid: joule
Voorbeeld: 1. Elektrische energie 5. Kernenergie 9. Zonne-energie
2. Chemische energie 6. Warmte-energie 10. Windenergie
3. Stralingsenergie 7. Trillingsenergie (licht en geluid)
4. Bewegingsenergie 8. Zwaarte-energie
Fossiele energiesoorten (fossiele brandstoffen) : Zijn brandstoffen die zijn ontstaan door dat miljoenen jaren geleden levende organismen zijn doodgegaan. Door de kracht van de gesteenten erboven zijn de organismen veranderd in steenkool. De energie die de zon in de planten heeft gebracht zit er nog steeds. Deze energie kon er door de verbranding uit vrijkomen. Voorbeeld: Aardgas, steenkolen, aardolie. Nadelen: Fossiele brandstoffen raken op. Bij de verbranding van fossiele brandstoffen komen schadelijke stoffen vrij.
De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden