Pluriforme samenleving paragraaf 1, 3 en 4

Beoordeling 8.9
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 668 woorden
  • 25 november 2014
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 8.9
2 keer beoordeeld

1 Cultuur en identiteit,

Cultuur = Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als van zelfsprekend beschouwen.

Identiteit =Je persoonlijkheid, tot welke groep je behoord. 

Referentiekader= Gemeenschappelijke overeenkomsten (die sommige culturen dichter naar toe brengt).

Gedragsregulerend = Cultuur doet het gedrag van mensen geordend verlopen.

Presentation of the self = De manier waarop wij ons in een rol laten zien.

Impression management = Het onbewust verwisselen van verschillende maskers, als we in een andere omgeving terechtkomen.

Dominante cultuur = Het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd.

Subcultuur = Wanneer een specifieke groep zijn eigen waarden, normen en ander kenmerken ontwikkelt die afwijken van de dominante cultuur.  

Etnische subcultuur = Een subcultuur van mensen die behoren tot dezelfde etnische groep.

Tegencultuur = Wanneer een subcultuur strijdig is met de dominante cultuur.

Socialisatie = Het proces waarbij iemand, bewust en onbewust, waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd.

Socialiserende instituties = Instellingen, organisaties en collectieve gedragspatronen waarbinnen en waarlangs de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt.

Sociale controle = De manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.

Sancties = Sociale controle ,doormiddel van positieve en negatieve uitlatingen.

Internalisatie = bepaalde aspecten van de cultuur of de samenleving waar je bij hoort, zo eigen hebt gemaakt, dat je je automatisch gaat gedragen zoals de groep dat van je verwacht.

Groepsindentificatie = mensen die door socialisatie en internalisatie verwant voelen met de dominante cultuur en met de cultuur van kleinere groepen.

Individualistisch = een cultuur sterk gericht op de individuele ontplooiing van de mens zoals: de Nederlandse cultuur.

Collectivistisch  = een cultuur waarbinnen het  belangrijk is dat je gastvrij bent en dat je zorg draagt voor je ouders en schoonouders zoals: landen in Afrika en in het Midden-Oosten.

Loyaal = Het verbonden blijven aan bepaalde zaken.

 

2 Nederland immigratieland

Pushfactoren = Redenen om een land te verlaten.

Pullfactoren = Redenen om naar een land te komen.

Allochtoon = Hij of zij zelf, of ten minste een van de ouders in het buitenland is geboren.

Autochtoon = Iemand die in Nederland is geboren en van wie de (groot)ouders ook hier is geboren en is opgegroeid.

Gastarbeiders =Mensen die tijdelijk komen om in het buitenland te werken en daarna weer teruggaan naar het land van herkomst.

Kennis-migranten = Hoogopgeleide mensen uit het buitenland , die kennis meebrengen waar in Nederland grote behoefte aan is.

Illegalen = Mensen die geen wettige toestemming hebben om hier te wonen en te werken.

Nederlandse Indiërs = Mensen die na het onafhankelijk worden van Indonesië naar Nederland zijn gekomen .

Gezinshereniging = Mensen die legaal in Nederland verblijven en hun gezinsleden laten overkomen.

Gezinsvorming = Een Nederlander of iemand met een verblijfsvergunning die met een buitenlander trouwt en hier een gezin sticht.

Asiel = Toevluchtsoord

 

 4. Culturele diversiteit

Heterogene = Multicultureel

Feminiene = Culturen waarin de man en vrouw dezelfde taken verrichtten en weinig tot geen onderscheidt wordt gemaakt tussen man en vrouw.

Gelijkberechtiging = Gelijkheid tussen de man en de vrouw.

Rationele = Een formele, onpersoonlijke manier van behandeling om iedereen gelijk te behandelen.

Traditionele en charismatische gezag = Bestuursvorm waarbij er veel aan vriendendiensten wordt gedaan en voorkeursbehandelingen.

Eerwraak = Een incident binnen de familie die kan leiden tot het plegen van een moord.

Democratisch opvoeden = Opvoeden, doormiddel van onderhandelen over zaken in plaats van slaan of lijfstraffen.

Out-group = ‘Zij’, de groep die er niet bij hoort

In-group = ‘Wij’ de mensen die samen een groep vormen en negatief staan tegenover de ‘zij’-groep.

Polarisatie = Wanneer het wij-zij denken leidt tot conflicten tussen de twee groepen. Het principe van ‘wie niet voor mij is, is tegen mij’.

Demoniseren = Het bewust worden zwartgemaakt om het wij-zij denken te stimuleren.

Dulden = Het accepteren van afwijkend gedrag.

Confronteren of beslechten = Tonen met last of onvrede die ze veroorzaken, met het doel dat mensen zich aanpassen.

Verbieden en handhaven = Het bestraffen van afwijkend gedrag wordt noodzakelijk als het rechten van anderen aantast en wettelijk strafbaar is.    

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.