Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Pluriforme samenleving paragraaf 1, 3 en 4

Beoordeling 8.9
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 668 woorden
  • 25 november 2014
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 8.9
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1 Cultuur en identiteit,

Cultuur = Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als van zelfsprekend beschouwen.

Identiteit =Je persoonlijkheid, tot welke groep je behoord. 

Referentiekader= Gemeenschappelijke overeenkomsten (die sommige culturen dichter naar toe brengt).

Gedragsregulerend = Cultuur doet het gedrag van mensen geordend verlopen.

Presentation of the self = De manier waarop wij ons in een rol laten zien.

Impression management = Het onbewust verwisselen van verschillende maskers, als we in een andere omgeving terechtkomen.

Dominante cultuur = Het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd.

Subcultuur = Wanneer een specifieke groep zijn eigen waarden, normen en ander kenmerken ontwikkelt die afwijken van de dominante cultuur.  

Etnische subcultuur = Een subcultuur van mensen die behoren tot dezelfde etnische groep.

Tegencultuur = Wanneer een subcultuur strijdig is met de dominante cultuur.

Socialisatie = Het proces waarbij iemand, bewust en onbewust, waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd.

Socialiserende instituties = Instellingen, organisaties en collectieve gedragspatronen waarbinnen en waarlangs de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt.

Sociale controle = De manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.

Sancties = Sociale controle ,doormiddel van positieve en negatieve uitlatingen.

Internalisatie = bepaalde aspecten van de cultuur of de samenleving waar je bij hoort, zo eigen hebt gemaakt, dat je je automatisch gaat gedragen zoals de groep dat van je verwacht.

Groepsindentificatie = mensen die door socialisatie en internalisatie verwant voelen met de dominante cultuur en met de cultuur van kleinere groepen.

Individualistisch = een cultuur sterk gericht op de individuele ontplooiing van de mens zoals: de Nederlandse cultuur.

Collectivistisch  = een cultuur waarbinnen het  belangrijk is dat je gastvrij bent en dat je zorg draagt voor je ouders en schoonouders zoals: landen in Afrika en in het Midden-Oosten.

Loyaal = Het verbonden blijven aan bepaalde zaken.

 

2 Nederland immigratieland

Pushfactoren = Redenen om een land te verlaten.

Pullfactoren = Redenen om naar een land te komen.

Allochtoon = Hij of zij zelf, of ten minste een van de ouders in het buitenland is geboren.

Autochtoon = Iemand die in Nederland is geboren en van wie de (groot)ouders ook hier is geboren en is opgegroeid.

Gastarbeiders =Mensen die tijdelijk komen om in het buitenland te werken en daarna weer teruggaan naar het land van herkomst.

Kennis-migranten = Hoogopgeleide mensen uit het buitenland , die kennis meebrengen waar in Nederland grote behoefte aan is.

Illegalen = Mensen die geen wettige toestemming hebben om hier te wonen en te werken.

Nederlandse Indiërs = Mensen die na het onafhankelijk worden van Indonesië naar Nederland zijn gekomen .

Gezinshereniging = Mensen die legaal in Nederland verblijven en hun gezinsleden laten overkomen.

Gezinsvorming = Een Nederlander of iemand met een verblijfsvergunning die met een buitenlander trouwt en hier een gezin sticht.

Asiel = Toevluchtsoord

 

 4. Culturele diversiteit

Heterogene = Multicultureel

Feminiene = Culturen waarin de man en vrouw dezelfde taken verrichtten en weinig tot geen onderscheidt wordt gemaakt tussen man en vrouw.

Gelijkberechtiging = Gelijkheid tussen de man en de vrouw.

Rationele = Een formele, onpersoonlijke manier van behandeling om iedereen gelijk te behandelen.

Traditionele en charismatische gezag = Bestuursvorm waarbij er veel aan vriendendiensten wordt gedaan en voorkeursbehandelingen.

Eerwraak = Een incident binnen de familie die kan leiden tot het plegen van een moord.

Democratisch opvoeden = Opvoeden, doormiddel van onderhandelen over zaken in plaats van slaan of lijfstraffen.

Out-group = ‘Zij’, de groep die er niet bij hoort

In-group = ‘Wij’ de mensen die samen een groep vormen en negatief staan tegenover de ‘zij’-groep.

Polarisatie = Wanneer het wij-zij denken leidt tot conflicten tussen de twee groepen. Het principe van ‘wie niet voor mij is, is tegen mij’.

Demoniseren = Het bewust worden zwartgemaakt om het wij-zij denken te stimuleren.

Dulden = Het accepteren van afwijkend gedrag.

Confronteren of beslechten = Tonen met last of onvrede die ze veroorzaken, met het doel dat mensen zich aanpassen.

Verbieden en handhaven = Het bestraffen van afwijkend gedrag wordt noodzakelijk als het rechten van anderen aantast en wettelijk strafbaar is.    

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.