Maatschappijleer begrippen Hoofdstuk 1 en 2
Paragraaf 1.1
Rechtsstaat: Staat waarin de rechten van de burgers door de wetten worden beschermd tegen de staatsmacht.
Parlementaire democratie: Bij een parlementaire democratie wordt de bevolking van het land vertegenwoordigd door het parlement.
Pluriforme samenleving: Een samenleving van mensen met verschillende leefwijzen en verschillende normen waarden.
Verzorgingsstaat: Sociaal systeem waarbij de overheid zorgt voor het welzijn van de burgers.
Maatschappelijk probleem: Is een probleem waarbij het voor grote groepen in de bevolking gevolgen heeft.
De overheid moet zich met een oplossing bezighouden. Het probleem te maken heeft met tegenstellingen;
- Politieke visies
- Geloof- of levensovertuigingen
- Maatschappelijke posities (zie boek)
Politiek probleem: Een groot probleem waarbij politici met een oplossing moeten komen.
Paragraaf 1.2
Waarde: Een waarde is iets wat een persoon of samenleving nastrevenswaardig vind.
Norm: Een norm is een gedragsregel, deze is gekoppeld aan een waarde (een voorbeeld: bij de waarde 'respect' hoort de norm: 'wees beleefd'.)
Sociale verplichting: Een regel die is gemaakt door je omgeving
Fatsoensnorm: Ongeschreven regel (dus als jij bijvoorbeeld boert aan tafel vinden mensen dat niet prettig, dus je behoort fatsoenlijk te zijn )
Belang: iets waar bij je een voor- of nadeel bij kan hebben.
Macht: Het vermogen om iets te (laten) doen zoals je wilt.
Gezag: deze macht is officieel vastgelegd in regels en wetten.
Invloed: deze macht is niet officieel vastgelegd in regels en wetten.
Machtsmiddel: Middel waarmee je het gedrag van andere kunt beïnvloeden (bv. geld)
Sociale cohesie: De samenhang tussen mensen in een gemeenschap of samenleving.
Mening: Wat je er zelf van vindt, hoe jij erover denkt.
Analysevragen: vragen die je helpen bij maatschappelijke problemen, zijn verdeeld over 4 schema's:
de factoren
- de politieke besluitvorming (zie boek)
- de oorzaken en gevolgen
- de vergelijking met vroeger en met andere landen
Paragraaf 1.3
Bron: De plek waar je je informatie vandaan haalt.
CBS: Verzamelt, bewerkt en publicieert sociaal-economische statische gegevens over de gehele samenleving
Subjectief: Laten zien hoe iemand ergens over denkt.
Objectief: Zegt iets over de werkelijkheid.
Hoor en wederhoor: Principe dat beide partijen even vaak het woord moeten kunnen voeren.
Communicatie: Het doorgeven van informatie.
Communicatieruis: Dat is als de overdracht van de informatie niet goed verloopt
Manipulatie: Feiten worden dan expres weggelaten of verdraait zonder dat de ontvanger dat merkt.
Propaganda: Bewust eenzijdige informatie geven met als doel de mening van andere mensen beïnvloeden
Indoctrinatie: Waarbij langdurig eenzijdige opvattingen en meningen worden opgedrongen met de bedoeling dat het publiek dit kritiekloos accepteert
Selectieve waarneming: Elk stukje informatie die je krijgt wordt verormt in je referentiekader
Referentiekader: Alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten
Stereotype: Een vaststaand beeld van een hele groep mensen.
Vooroordeel: Wanneer je over iets of iemand oordeelt zonder dat je de persoon of zaak hebt leren kennen.
Discriminatie: Mensen minderwaardig behandelen op grond van groepskenmerken.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden