Doe mee met Markteffect's studiekeuze-onderzoek
Maakt niet uit of je je studie al gekozen hebt. Win één van de 200 (!) cadeaubonnen van €25

Meedoen

Maatschappijleer Hoofdstuk 1 Begrippenlijst

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 584 woorden
  • 24 oktober 2014
  • 57 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
57 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Maatschappijleer begrippen Hoofdstuk 1 en 2

Paragraaf 1.1

Rechtsstaat: Staat waarin de rechten van de burgers door de wetten worden beschermd tegen de staatsmacht.

Parlementaire democratie: Bij een parlementaire democratie wordt de bevolking van het land vertegenwoordigd door het parlement.

Pluriforme samenleving: Een samenleving van mensen met verschillende leefwijzen en verschillende normen waarden.

Verzorgingsstaat: Sociaal systeem waarbij de overheid zorgt voor het welzijn van de burgers.

Maatschappelijk probleem: Is een probleem waarbij het voor grote groepen in de bevolking gevolgen heeft. 

De overheid moet zich met een oplossing bezighouden. Het probleem te maken heeft met tegenstellingen;
Politieke visies
Geloof- of levensovertuigingen
Maatschappelijke posities (zie boek)

Politiek probleem: Een groot probleem waarbij politici met een oplossing moeten komen.

Paragraaf 1.2

Waarde: Een waarde is iets wat een persoon of samenleving nastrevenswaardig vind.

Norm: Een norm is een gedragsregel, deze is gekoppeld aan een waarde (een voorbeeld: bij de waarde 'respect' hoort de norm: 'wees beleefd'.)

Sociale verplichting: Een regel die is gemaakt door je omgeving

Fatsoensnorm: Ongeschreven regel  (dus als jij bijvoorbeeld boert aan tafel vinden mensen dat niet prettig, dus je behoort fatsoenlijk te zijn )

Belang: iets waar bij je een voor- of nadeel bij kan hebben.

Macht: Het vermogen om iets te (laten) doen zoals je wilt.

Gezag: deze macht is officieel vastgelegd in regels en wetten.

Invloed: deze macht is niet officieel vastgelegd in regels en wetten.

Machtsmiddel: Middel  waarmee je het gedrag van andere kunt beïnvloeden (bv. geld)

Sociale cohesie: De samenhang tussen mensen in een gemeenschap of samenleving.

Mening: Wat je er zelf van vindt, hoe jij erover denkt.

Analysevragen: vragen die je helpen bij maatschappelijke problemen, zijn verdeeld over 4 schema's:
de factoren
de politieke besluitvorming                                         (zie boek)
de oorzaken en gevolgen
- de vergelijking met vroeger en met andere landen                                       

Paragraaf 1.3                                                               

Bron: De plek waar je je informatie vandaan haalt.

CBS: Verzamelt, bewerkt en publicieert sociaal-economische statische gegevens over de gehele samenleving

Subjectief: Laten zien hoe iemand ergens over denkt.

Objectief: Zegt iets over de werkelijkheid.       

Hoor en wederhoor: Principe dat beide partijen even vaak het woord moeten kunnen voeren.

Communicatie: Het doorgeven van informatie.

Communicatieruis: Dat is als de overdracht van de informatie niet goed verloopt

Manipulatie: Feiten worden dan expres weggelaten of verdraait zonder dat de ontvanger dat merkt.

Propaganda: Bewust eenzijdige informatie geven met als doel de mening van andere mensen beïnvloeden

Indoctrinatie: Waarbij langdurig eenzijdige opvattingen en meningen worden opgedrongen met de bedoeling dat het publiek dit kritiekloos accepteert

Selectieve waarneming: Elk stukje informatie die je krijgt wordt verormt in je referentiekader

Referentiekader: Alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten

Stereotype: Een vaststaand beeld van een hele groep mensen.

Vooroordeel: Wanneer je over iets of iemand oordeelt zonder dat je de persoon of zaak hebt leren kennen.

Discriminatie: Mensen minderwaardig behandelen op grond van groepskenmerken.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.