Pluriforme samenleving – begrippen
1. Pluriformiteit in Nederland
Cultuur: Waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.
Nature-nuturedebat: Het nature-nurture-debat (aanleg-opvoeding-debat) is de discussie omtrent de oorsprong van de eigenschappen van een individu. In deze discussie bestaan meerdere standpunten, die variëren tussen twee extremen, nature en nuture.
Cultuurkenmerken: Normen en waarden.
Cultuurgroep: Mensen met een gemeenschappelijke cultuur.
Multicultureel: is het idee dat verschillende culturen (uit verschillende landen) vreedzaam naast elkaar bestaan.
Allochtoon: iemand die zelf óf van wie ten minste één van de ouders in het buiteland is geboren
Autochtoon: mensen die wonen in een land waar zij net als hun ouders zijn geboren en opgegroeid
Pluriforme samenleving: Verschillende cultuurgroepen en ieder hun eigen cultuurkenmerken.
Culture diversiteit: er bestaan binnen één land of regio veel verschillende cultuurgroepen
Grondwet: Wet waarin de grondbeginselen van de regering van een staat vervat zijn
Dominante cultuur: Als de kenmerken van deze cultuur geaccepteerd wordt door de mensen in deze samenleving.
Tolerantie: De erkenning dat naast de eigen denkbeelden, gewoonten en kenmerken, er andere zijn van gelijke waarde
Subcultuur: Wanneer binnen een groep bepaalde normen en waarden en andere cultuurkenmerken afwijken van de dominante cultuur.
Tegencultuur: Groepen die zich duidelijk verzetten tegen de dominante cultuur of daar zelfs een bedreiging voor vormen.
Feminisme: Groep die zich inzet voor meer rechten voor vrouwen.
Antiglobalisten: Tegencultuur die tegen een te sterke economische groei zijn en de overheersende rol van de westerse landen in de wereld.
2. Cultuur en identiteit
Socialisatie: Het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.
Socialiserende instituties: Instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt.
Sociale controle: De wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.
Sociale sancties: Mensen zorgen ervoor dat anderen zich gedragen naar de geldende formele en informele normen.
Internalisatie: Mensen gaan zich automatisch zo gedragen zoals de groep dat van het verwacht.
Sociale identiteit: is het bewustzijn van een persoon tot een bepaalde groep te behoren en door anderen als zodanig behandeld te worden.
Individualistisch: Men legt veel nadruk op individuele ontplooiing en persoonlijke ontwikkeling.
Collectivistisch: Het collectief staat boven het individu.
Loyaliteit: Zich voegen naar het beleid, de normen, waarden, procedures en afspraken van de organisatie en de eigen functie
3. Cultuurverschillen
Culturele diversiteit: Grote culturele verschillen tussen groepen mensen in een land.
Plattelandscultuur: Het meer betrokken zijn van mensen met elkaar.
Generatieconflict: Ouders en kinderen die tegenover elkaar staan en soms moeilijk begrip voor elkaars visie en leefstijl kunnen opbrengen.
Bedrijfscultuur: Alle waarden, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden.
Rolpatronen: Verwachtingen hoe iemand zich moet gedragen.
4. Nederland is veranderd
Gezagsverhoudingen: Werknemers hadden ontzag voor hun baas, maar ook kinderen waren gehoorzaam aan het gezag van hun ouders en onderwijzers.
Verzuiling: Mensen organiseerden zich vaak rondom hun geloof.
Handelingsbekwaamheid: Ze konden niet zelfstandig een overeenkomst sluiten.
Wederopbouw: iets wordt opnieuw gebouwd nadat het verwoest is
Consumptiemaatschappij: is een samenleving waar vrije tijd overwegend wordt gebruikt om goederen of diensten te verwerven, om daarover na te denken en om te pronken met aangeschafte goederen.
Sociale mobiliteit: De mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder.
Individualisering: Meer aandacht voor het individu.
Jongerencultuur: Groep jongeren met zelfde ideeën en dergelijke.
Ontkerkelijking: Het maatschappelijk leven onttrekt zich aan de kerk en het geloof.
Ontzuiling: Het niet meer organiseren rondom het geloof.
Secularisatie:
Vrouwenemancipatie: Het streven van de vrouw naar emancipatie, naar meer vrijheid en zelfstandigheid.
Diversificatie van het media-aanbod:
5. Immigratie naar Nederland
Religieuze vluchtelingen: Mensen die wegens hun religie moeten vluchten.
Politieke vluchtelingen: Vluchtelingen die hun land zijn ontvlucht omdat hun leven gevaar loopt in hun eigen land. Vaak zijn ze het niet eens met het beleid van hun regering.
Arbeidsmigranten: Gastarbeiders die in Nederland werken voor het geld en voor een nieuwe toekomst.
Gastarbeider: iemand die tijdelijk naar een ander land gaat om daar werk te verrichten
Kennismirgant: een immigrant van buiten de EU die toestemming heeft om in een land te werken op basis van zijn of haar (wetenschappelijke) kennis
Illegalen: Mensen van buiten de EU die naar Nederland komen vanwege de armoede in eigen land en die geen toestemming hebben om hier te wonen en te werken.
Asielzoekers: Iemand die gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging wegens godsdienstige of politieke overtuiging of nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Vreemdelingenwet: Wet waarin alle eisen staat om een verblijfsvergunning te krijgen
Asielzoekerscentrum (AZC): Wanneer iemand wordt toegelaten tot de asielprocedure moet hij in een asielzoekerscentrum de beslissing afwachten.
Gezinshereniging: Als mensen al deel uitmaakten van het gezin voordat de nieuwkomer naar Nederland kwam.
Gezinsvorming: Dat een inwoner van Nederland wil trouwen of samenwonen met een buitenlander.
6. Botsende culturen en grondrechten
Segregatie: Het opdelen van een samenleving in gescheiden delen.
De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden