Dynamiek en Stagnatie

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 5e klas havo | 874 woorden
  • 15 mei 2011
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 5
12 keer beoordeeld

Belangrijke Jaartallen
1464 Oprichting Staten Generaal
1438 – 1544 Vier Sontoorlogen om Oostzeehandel
1566 – 1600 Nederlandse Opstand
1585 Val van Antwerpen » stapelmarkt naar Amsterdam
1588 – 1672 Gouden Eeuw
1595 Uitvinding fluitschip
1602 Oprichting VOC
1609 Oprichting Wisselbank
1621 Oprichting WIC
1628 Verovering zilvervloot (Piet Heijn)
1648 Vrede van Munster
1651 Eerste Acte of Navigatie
1652 – 1654 Eerste Engelse oorlog

1672 Rampjaar
1568 – 1648 Tachtigjarige Oorlog
1609 – 1621 Bestand van Spanje
1672 – 1780 Zilveren Eeuw / Stagnatie
1702 – 1713 Spaanse Successieoorlogen
1748 Pachtersoproeren
1792 Einde WIC
1799 Einde VOC
1650 – 1672 Eerste stadhouderloze tijdperk
1672 Moord op gebroeders de Witt
1702 – 1747 Tweede stadhouderloze tijdperk
1780 – 1787 Patriotten roeren zich
1748 Doelistenbeweginen
1787 Patriotten verjaagd
1795 Inval Franse leger
1813 Nederland Koninkrijk


Belangrijke Woorden
Accijnzen: Belastingen op levensmiddelen. Dit werd in de 16e eeuw ingevoerd in Holland. In de republiek waren ze de belangrijkste belastingen.

Bestand: Een wapenstilstand tussen Spanje en de Republiek


Beurs: Plaats waar kooplieden bij elkaar komen om te handelen (Amsterdam).

Commissiehandel: Handel waarbij een handelsagent in opdracht van een koopman goederen verkoopt. Hij krijgt hiervoor commissiegeld.

De-urbanisatie: Bevolking trekt naar het platte land (18e eeuw)

Doelisten: Burgers die demonstreren voor meer invloed van de burgerij en de stadhouder. Voorlopers van de patriotten.

Driehoekshandel: Handel tussen Europa, West-Afrika en Amerika. Wapens, Slaven en specerijen.

Engelse Oorlogen: Ging om handelsbelangen op de wereldzeeën. Engeland won de vierde oorlog en de Republiek ging kansloos ten onder.

Europese Expansie: Machtsuitbreiding van Europa, eind 15e eeuw. Koloniën in Amerika en Azië.

Commerciële landbouw: Landbouw waarbij boeren produceren voor de makt.

Gegoede burgerij: De bovenlaag van de stedelijke burgerij, 6 tot 10%.


Generaliteitslanden: Gebieden van de Republiek die later op Spanje werden veroverd. hadden zelf geen bestuur, maar werden bestuurd door de Staten Generaal.

Gilde: Samenwerkingsverband van ambachtslieden in een stad, zoals bakkers. Gilden stelden plaatselijke regels vast voor een beroepsgroep. Ook verzekerden zij de leden.

Gouden Eeuw: Een economische, politieke en culturele bloeiperiode. In Nederland de 17e eeuw.

Handelskapitalisme: Economisch systeem vanaf de 16e eeuw waarbij ondernemers zich met handel en nijverheid bezig hielden.

Kaapvaart: Zeeroverij met toestemming van de overheid. De WIC bedreef kaapvaart tegen Portugese en Spaanse schepen.

Kapitaalmarkt: Plaats waar vraag en aanbod bij elkaar komen, waar geld kan worden geleend en uitgeleend. In de 17e en 18e eeuw was die van Amsterdam het belangrijkste.

Kleine burgerij: Het onderste deel van de stedelijke burgerij, zoals kleine winkeliers. Een kwart van de bevolking in de 17e eeuw.

Kooplieden-regenten: Handelaren die ook bestuurder bij de overheid waren. In de Republiek een gebruikelijke combinatie.


Malthus: Brits econoom bekend van de theorie dat ongeremde bevolkingsgroei tot ellende leidt. Er ontstaan Malthusiaanse spanningen als de bevolking sneller stijgt dan de voedselproductie.

Manufactuur: Nijverheidbedrijf waarbij het meeste werk met de hand gedaan wordt.

Mercantilisme: Politiek in de 17e en 18e eeuw om de economie te versterken. Beschermen van eigen productie.

Moedernegotie: De belangrijkste handel, waarvan de andere handel afhankelijk is. In Holland was dat in de 16e en 17e eeuw de Oostzeehandel (graan).

Nederlandse Opstand: De Opstand van Nederlandse gewesten tegen Filips II. De Opstand leidde tot een splitsing tussen Noord- en Zuid Nederland.

Oligarchie: Regering door een kleine groep, zoals de regentenoligarchie in de Republiek.

Pachtersoproeren: Oproeren die uitbarsten in Friesland en Holland. Het volk keerde zich tegen de belastingpachters.

Partenrederijen: Een rederij is een bedrijf schepen uitrust voor handel of visserij. Bij een partenrederij is het bezit verdeeld.

Particularisme: Het stellen van het plaatselijke en gewestelijke belang en eigen onafhankelijkheid boven het gemeenschappelijke belang.


Patriotten: Democratische burgers die zich keerden tegen de stadhouder en streefden naar volksinvloed in het bestuur. Patriots betekent vaderlandslievend. Ze baseerden zich op de denkbeelden van de Verlichting.

Privileges: Bijzondere rechten van steden, gilden en gewesten.

Raadspensionaris: Hoogste ambtenaar van de Staten van Holland. Na de stadhouder de machtigste politicus van de Republiek. In de stadhouderloze tijdperken zelfs de machtigste.

Reformatie: Kerkhervorming. De protestantse kerken splitsten zich van de rooms-katholieke kerk.

Regenten: Hoge overheidsbestuurders. De meeste regenten waren kooplieden of waren afkomstig uit families die rijk waren geworden met handel. Bovenlaag in de Republiek.

Republiek: Zeeland, Utrecht, Overijssel, Friesland, Groningen en Gelderland. (Drenthe geen eigen bestuur). Ontstond in 1588, toen de staten zich afzetten van Filips II.

Sontoorlogen: Oorlogen die Hollanders voerden om door de Sont te mogen varen.

Stapelmarkt: Plaats waar goederen uit allerlei landen in pakhuizen werd opgeslagen.


Stadhouder: In de Nederlanden was de stadhouder een hoge edelman die de soevereine vorst in een gewest vertegenwoordigde. Ook was hij de opperbevelhebber en had hij invloed bij de benaming van regenten.

Statenbond: Bondgenootschap van staten. De Republiek was een statenvond van zeven onafhankelijke gewesten.

Staten-Generaal: Oorspronkelijk de vergadering van vertegenwoordigers van de drie standen in een land (geestelijkheid, adel, burgerij) met de koning.

Tachtigjarige oorlog: Oorlog tussen de Republiek en Spanje. De tachtigjarige oorlog begon met de Nederlandse Opstand.

Trafiek: Waar eindproducten worden gemaakt.

Textielnijverheid: Takken van nijverheid die wol, katoen en andere vezelstoffen bewerken.

Urbanisatie: Verstedelijking.

Verpaupering: Verarming. Groepen mensen worden steeds armer, zoals in de 18e eeuw in de Republiek. Vaak langdurig werkloos.

Verlichting: Beweging die meende dat alles kan worden verklaard.

VOC: Verenigd Oost-Indische Compagnie.

Volksklasse: Het bezitloze deel van de bevolking.


Voorbijlandvaart: Handelsvaart tussen een vertrekhaven en een eindbestemming. De stapelmarkt wordt overgeslagen. Steeds minder schepen langs de Republiek.

Vrede van Munster: Vredesverdrag tussen Spanje en de Republiek. Eind van de tachtigjarige oorlog.

Waterschap: bestuur dat voor waterbeheer zorgt, zoals dijken en sloten.

WIC: West-Indische Compagnie.

Wisselbank: Hier konden kooplieden geld in bewaring geven, betalingen verrichten en geld overboeken. Eerste wisselbank in Amsterdam.


REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.