Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Consument en producent

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 5e klas havo | 740 woorden
  • 18 december 2007
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
18 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie: Consument & Producent
Begrippenlijst:
Hoofdstuk 1: De klant


Afzet = verkoopvolume, de verkopen gemeten in hoeveelheden.
Behoeften = eten, drinken, kleding, onderdak, ontspanning
Duurzame ontwikkeling = (economische) ontwikkeling die niet ten koste gaat van
toekomstige generaties en het milieu
Elasticiteit = verband tussen oorzaak en gevolg, geeft weer hoe sterk een gevolg reageert op
een oorzaak
Elastisch = reactie

Externe effecten = bijkomende effecten van productie en consumptie die niet in de (kost)prijs tot uitdrukking komen
Gevraagde hoeveelheid = De hoeveelheid goederen die gevraagd wordt door de consumenten
Inelastisch = nauwelijks een reactie
Marktaandeel = geeft aan wat de verhouding is tussen de afzet van een merk (bv Coca Cola) en de totale afzet van een product
Marktonderzoek = onderzoek naar: behoeften, inkomen, prijs, aantal vragers
Omzet = waarde van de verkopen
Preferenties = voorkeuren
Prijselasticiteit van de vraag = geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een
goed reageert op een verandering van de prijs van dat goed
Prijsvraagfunctie = vergelijking die het verband beschrijft tussen prijs en gevraagde
hoeveelheid
Prijsvraaglijn = lijn in een prijsvraagfunctie grafiek, in het algemeen dalend
Prijsvraagvergelijking = prijsvraagfunctie
Verkoopvolume = afzet, de verkopen gemeten in hoeveelheden
Voorkeuren = preferenties

Vraag = het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid
Vraagfunctie = prijsvraagfunctie
Vraagvergelijking = prijsvraagvergelijking

Hoofdstuk 2: De kosten

Aanbodlijn = lijn die het aanbod weergeeft in een grafiek
Aangeboden hoeveelheid = het totale wat er aangeboden wordt
Break-evenpunt = opbrengsten zijn gelijk aan de kosten (geen winst/verlies)
Constante kosten = kosten die in totaal niet afhagne van de productieomvang
Gemiddelde constante kosten = constante kosten per eenheid product
Gemiddelde variabele kosten = variabele kosten per eenheid product
Productiecapaciteit = maximale hoeveelheid die een bedrijf in een bepaalde periode kan produceren
Totale constante kosten = het totaal van de kosten die in totaal niet afhangen van de productieomvang
Totale kosten = de constante kosten en de variabele kosten opgeteld

Totale variabele kosten = het totaal van de kosten die in totaal wel afhangen van de productieomvang
Variabele kosten = kosten die in totaal wel afhangen avn de productieomvang
Vaste kosten = constante kosten

Hoofdstuk 3: De concurrentie

Abstracte markt = markt waarbij niet één plek is waar vragers en aanbieders alkaar ontmoeten
Concrete markt = markt waar vragers en aanbieders elkaar werkelijk ontmoeten noemen we een concrete markt.
Consumentenorganisaties = geven voorlichting aan hun leden over producten en over de rechten die je als consument hebt. Ook verlenen ze juridisch advies.
De vier P’s = Product Prijs Plaats Promotie
Distributiebeleid = plaatsbeleid
Doorzichtige markt = wanneer de belangrijke gegevens over de markt helder en duidelijk te verkrijgen zijn.
Hoeveelheidsaanpasser = een aanbieder op een markt met volkomen concurrentie
Innovatie = het ontwikkelen en in productie nemen van nieuwe producten en productieprocessen
Marketinginstrumenten = instrumenten die bedrijven kunnen gebruiken in de concurrentiestrijd
Marketingmix = omvat een aantal marketinginstrumenten.

Marktleider = prijsleider, één bedrijf dat in feite de prijzen bepaalt
Monopolie = alleenheersschap
Monopolistische concurrentie = markt met veel concurrentie en heterogene producten
Oligopolie = markt met veel vragers en enkele aanbieders
Plaatsbeleid = beslissingen nemen op welke manieren producten bij de klant komen
Prijsbeleid = wanneer een bedrijf zich bezighoudt met de vraag welke prijs het voor zijn producten moet vragen
Prijszetter = individuele aanbieder die de prijs zelf vast stelt op een markt met monopolie
Productbeleid = de manier waarop een product tot stand komt
Productdifferentiatie = bedrijven passen de producten aan aan verschillende doelgroepen.
Promotiebeleid = beleid gericht om een product en de eigenschappen van een product onder de aandacht van potentiële afnemers te brengen.
Transparante markt = doorzichtige markt
Volkomen concurrentie = markt met veel vragers en veel aanbieders en homogene producten.
Volledige mededinging = volkomen concurrentie

Winkelformule = een winkelformule geeft aan op welke wijze een winkel is ingericht.

Hoofdstuk 4: De prijsvorming

Aanbod = het verband tussen de prijs en de aangebodenhoeveelheid
Aangeboden hoeveelheid = hoeveelheid goederen die aangeboden wordt
Evenwichtshoeveelheid = de gevraagde en aangeboden hoeveelheid zijn precies gelijk aan elkaar
Evenwichtsprijs = de prijs die hoort bij een evenwichtshoeveelheid
Marktmechanisme = het ontstaan van een prijs waarbij de gevraagde en de aangeboden hoeveelheid precies aan elkaar gelijk zijn.
Prijzenoorlog = een opeenvolging van prijsverlagingen
Schaalvoordelen = wanneer een productie op grote schaal tot veel lagere kosten leidt dan productie op kleinere schaal
Substitutie-goederen = een goed dat als vervanging voor een ander goed kan dienen.
Vraagoverschot = wanneer er meer gevraagd wordt dan aangeboden

Hoofdstuk 5: De overheid

Bemoeigoederen = goederen waarvan de overheid het gebruik wil simuleren of afremmen
Convenant = een afspraak waarin bedrijven beloven bepaalde dingen te doen of juist niet

Cut-throat-competition = prijzenoorlog die uitmondt in een strijd op leven en dood
Demerit goods = goederen waarvan het gebruik afgeremd moet wordt
Directe belastingen = belasting op inkomen winst vermogen
Indirecte belastingen = belastingen die je niet direct verkrijgt; BTW
Maximumprijs = een prijs die de overheid maximaal aanvaardbaar vindt, beschermen de consument
Minimumprijs = een minimale prijs, beschermen van de producent
Mededingingsbeleid = ander woord voor concurrentie; gericht op bevorderen van de concurrentie
Merit goods = goederen waarvan het gebruik gestimuleerd moet worden
Prijzenoorlog = een opeenvolging van prijsverlagingen
Quotering = opkopen door de overheid
Warenwet = wet met voorschriften met betrekking tot de meest uiteenlopende producten, de warenwet heeft als doel de consument te beschermen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.