3.1
Consument: organismen die hun organische stoffen uit andere organismen halen.
Draagkracht: de maximale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden.
Ecosysteem: een afgebakend gebied met organismen en biotische en abiotische relaties.
Populatiedynamiek: veranderingen in de samenstelling van populaties, zoals de toename en afname van aantallen binnen populaties, of zelfs het ontstaan of verdwijnen van hele populaties.
Producent: organismen die met behulp van zonlicht CO₂ en H₂O omzet in organische stoffen.
Reducent: bacteriën en schimmels die organische stoffen tot anorganische verwerken.
Verstoringen: blijvende, snel optredende veranderingen in ecosystemen. De meeste verstoringen worden veroorzaakt door mensen, en komen niet door de natuurlijke populatiedynamiek.
3.2
Algenbloei: explosieve toename van de biomassa van fytoplankton en andere algen.
Autotrofe organismen: organismen die in staat zijn om uit energiearme anorganische stoffen energierijke organische te maken.
Biomassa: het totaalgewicht van organismen. Biologen geven dit begrip de voorkeur over het bekijken van aantallen.
Energiestroomschema: schema dat aangeeft hoeveel organische stoffen op een organisme van toepassing zijn.
Eutrofiëring: verrijking van water met voedingsstoffen.
Heterotrofe organismen: organismen die met hun voedsel organische stoffen opnemen die ze gebruiken als brand- en bouwstof.
Primaire productie: de hoeveelheid organische stoffen die producenten maken. De eenheid hiervan kan gram/oppervlak/jaar of gram/volume/jaar zijn.
Trofisch niveau: een van de staven in een voedselpiramide, waarin de biomassa van alle dieren uit een groep - die op dezelfde manier aan hun voedsel komen - bij elkaar opgeteld wordt.
Voedselpiramide: verschillende lagen liggende staven op elkaar, die het drooggewicht van organismen aangeven. Het oppervlak van elke staaf is een maat voor de biomassa.
3.3
Aeroob: met goede beluchting.
Ammonificerende bacteriën: bacteriën die ureum en eiwitten tot ammonium (NH₄⁺) verwerken.
Anaeroob: zonder de aanwezigheid van lucht.
Composteren: het gecontroleerd afbreken van organische stoffen.
Denitrificerende bacteriën: bacteriën die nitraat omzetten in het gas stikstof (N₂). Dit gebeurt onder zuurstofarme omstandigheden.
Fossiele brandstof: het onder hoge druk veranderen van onverteerde plantenresten in steenkool. Dit duurt lang, en duurt nog langer als de omstandigheden niet perfect zijn.
Humuslaag: uitwerpselen van kleine dieren en halfverteerd organisch materiaal.
Kringloop van elementen: proces waarin elementen in een aantal stappen en via een aantal organismen weer hun beginpunt gebruiken.
Nitrificerende bacteriën: bacteriën die ammonium in twee stappen omzetten in nitraat. Deze bacteriën zijn te vinden in luchtige grond, omdat er zuurstof nodig is voor de omzetting van ammonium naar nitraat.
Rotting: de anaerobe afbraak van eiwitten.
Stikstoffixerende bacteriën: bacteriën die N₂ uit de lucht kunnen binden. Ze leven zowel vrij in de bodem als in symbiose met planten.
3.4
Climaxstadium: stadium waarin er veel soorten zijn, maar niet veel individuen binnen een soort.
Pioniersoorten: planten of algen die snel groeien, kort leven, en veel zaden produceren.
Subclimaxstadium: het stadium dat voorafgaat aan het climaxstadium. Er zijn in dit stadium vaak meer soorten dan in een climax.
Successie: de opeenvolging van plantengemeenschappen.
REACTIES
1 seconde geleden