Wat voor type docent zou jij zijn?

De creatieve chaoot of de meesterplanner? Doe in 1 minuut de quiz en ontdek ook op welke YouTube-leraar je het meest lijkt.

Naar de quiz

Nectar 4 vwo: begrippenlijst H3

Beoordeling 10
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 487 woorden
  • 9 september 2017
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer10
1 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

3.1

Consument: organismen die hun organische stoffen uit andere organismen halen.

Draagkracht: de maximale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden.

Ecosysteem: een afgebakend gebied met organismen en biotische en abiotische relaties.

Populatiedynamiek: veranderingen in de samenstelling van populaties, zoals de toename en afname van aantallen binnen populaties, of zelfs het ontstaan of verdwijnen van hele populaties.

Producent: organismen die met behulp van zonlicht CO₂ en H₂O omzet in organische stoffen.

Reducent: bacteriën en schimmels die organische stoffen tot anorganische verwerken.

Verstoringen: blijvende, snel optredende veranderingen in ecosystemen. De meeste verstoringen worden veroorzaakt door mensen, en komen niet door de natuurlijke populatiedynamiek.

3.2

Algenbloei: explosieve toename van de biomassa van fytoplankton en andere algen.

Autotrofe organismen: organismen die in staat zijn om uit energiearme anorganische stoffen energierijke organische te maken.

Biomassa: het totaalgewicht van organismen. Biologen geven dit begrip de voorkeur over het bekijken van aantallen.

Energiestroomschema: schema dat aangeeft hoeveel organische stoffen op een organisme van toepassing zijn.

Eutrofiëring: verrijking van water met voedingsstoffen.

Heterotrofe organismen: organismen die met hun voedsel organische stoffen opnemen die ze gebruiken als brand- en bouwstof.

Primaire productie: de hoeveelheid organische stoffen die producenten maken. De eenheid hiervan kan gram/oppervlak/jaar of gram/volume/jaar zijn.

Trofisch niveau: een van de staven in een voedselpiramide, waarin de biomassa van alle dieren uit een groep - die op dezelfde manier aan hun voedsel komen - bij elkaar opgeteld wordt.

Voedselpiramide: verschillende lagen liggende staven op elkaar, die het drooggewicht van organismen aangeven. Het oppervlak van elke staaf is een maat voor de biomassa.

3.3

Aeroob: met goede beluchting.

Ammonificerende bacteriën: bacteriën die ureum en eiwitten tot ammonium (NH₄⁺) verwerken.

Anaeroob: zonder de aanwezigheid van lucht.

Composteren: het gecontroleerd afbreken van organische stoffen.

Denitrificerende bacteriën: bacteriën die nitraat omzetten in het gas stikstof (N₂). Dit gebeurt onder zuurstofarme omstandigheden.

Fossiele brandstof: het onder hoge druk veranderen van onverteerde plantenresten in steenkool. Dit duurt lang, en duurt nog langer als de omstandigheden niet perfect zijn.

Humuslaag: uitwerpselen van kleine dieren en halfverteerd organisch materiaal.

Kringloop van elementen: proces waarin elementen in een aantal stappen en via een aantal organismen weer hun beginpunt gebruiken.

Nitrificerende bacteriën: bacteriën die ammonium in twee stappen omzetten in nitraat. Deze bacteriën zijn te vinden in luchtige grond, omdat er zuurstof nodig is voor de omzetting van ammonium naar nitraat.

Rotting: de anaerobe afbraak van eiwitten.

Stikstoffixerende bacteriën: bacteriën die N₂ uit de lucht kunnen binden. Ze leven zowel vrij in de bodem als in symbiose met planten.

3.4

Climaxstadium: stadium waarin er veel soorten zijn, maar niet veel individuen binnen een soort.

Pioniersoorten: planten of algen die snel groeien, kort leven, en veel zaden produceren.

Subclimaxstadium: het stadium dat voorafgaat aan het climaxstadium. Er zijn in dit stadium vaak meer soorten dan in een climax.

Successie: de opeenvolging van plantengemeenschappen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.