- 1.3 Plantaardige en dierlijke cellen -
organel = een deel van een cel met een eigen functie.
celmembraan = de buitenste laag van een cel
celwand = wat om het celmembraan ligt bij plantaardige cellen.
cytoplasma = het inwendige van een cel. Bestaat uit grondplasma.
celplasma = cytoplasma
grondplasma = water met allerlei opgeloste stoffen in het cytoplasma.
celkern = kern van een cel in het cytoplasma.
kernmembraan - de buitenste laag van een celkern
vacuole = ruimte in een cel die is gevuld met vacuolevocht en wordt omgeven door het vacuolemembraan. Plantaardige cellen bevatten een grote centrale vacuole.
vacuolemembraan = buitenste laag van een vacuole.
plastiden = korrels in plantaardige cellen. Van deze organellen bestaan verschillende typen:
- chloroplasten (bladgroenkorrels) = bevatten groene kleurstoffen (chlorofyl)
- chromoplasten = bevatten gele, oranje en rode kleurstoffen
- leukoplasten = slaan vet, zetmeel en eiwit op.
chlorofyl = groene kleurstof in chloroplasten
intercellulaire ruimten = ruimten gevuld met vocht. Deze ontstaan op plaatsen waar plantaardige cellen niet helemaal op elkaar aansluiten.
preparaat = doorsnede van de cellen die je wilt bekijken.
object = wat je gaat bekijken.
transmissie-elektronenmicroscoop = TEM. De elektronenbundel gaat, net als licht bij een lichtmicroscoop, door het object.
scanningelektronenmicroscoop = SEM. Het object wordt afgetast met een elektronenbundel. Het object weerkaatst de elektronen, waardoor een beeld ontstaat.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden