Biologie begrippen voor examen

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 6e klas vwo | 3854 woorden
  • 31 maart 2021
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
3 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

nucleïnezuren als in DNA en RNA

, helixstructuur de draai structuur van DNA

, basenparing drie vormen samen een aminozuur

, nucleotide A G T C en U

, enkelstrengs en dubbelstrengs DNA soort DNA

, chromosomen 24 dingen waar alle DNA op zit (buiten )

, nucleosomen streng met DNA

, histonen eiwitten voor DNA koppeling

, kern DNA DNA in kern

, mitochondriaal DNA DNA in mitochondriën

, RNA, genetische code vertaling van DNA

, plasmide los DNA vaak van bacteriën

, primer, PCR begint punt voor PCR

, sequencen manier van vaststellen van volgorde van DNA

, restrictie- enzym knipenzym voor DNA

, repetitief DNA DNA dat een tijd lang dezelfde basenvolgorde heeft

. aminozuur, primaire, secundaire, tertiaire en quaternaire structuur structuur van aminozuurketens

, proteïne bepaald soort eiwit

, peptidebinding binding van aminozuren

, transcriptie, omzetten van DNA naar mRNA

translatie omzetten van tRNA naar aminozuur

, mRNA code voor tRNA

, tRNA code voor aminozuur

, rRNA omzetting van mRNA naar tRNA 

, cytoplasma Water in de cel

, ribosoom plaats van eiwitsynthese

, golgi-systeem een bewerkings orgaan

, (ruw) endoplasmatisch reticulum herbergt ribosomen

, tripletcode code van drie basen

, codon 1 base

, anticodon tegengestelde base van mRNA (tRNA)

, coderende streng streng die gebruikt voor als template

, afleesrichting richting waarin DNA wordt afgelezen

, template/matrijsstreng coderende streng

, DNA-polymerase eiwit voor het maken van kopie DNA

, startcodon plaats waar aflezen start

, stopcodon plaats waar aflezen stopt

. prokaryote organismen zonder celkern

, eukaryote organismen met celkern

, virus organisme dat voortplant door eigen DNA in andere cel te stoppen is prokaryoot

, bacterie organisme dat eukaryoot

, celkern kern van cel, vaak met DNA

, kernlichaampje lichaampje in de celkern

, kernporie opening in het kernmembraan 

, celwand wand van de cel ter bescherming van wat in de cel ligt (plantencel)

, celmembraan wand van cel ter bescherming van cel (dierlijke cel)

, vacuole water blaas in plantencel

, grondplasma cytoplasma zonder organellen

, cytoskelet zorgt voor vorm van plantencel

, centriolen maken dingen binnen cel

, mitochondria powerhouse van de cel en bevat DNA

, lysosoom afvalberg van de cel

, chloroplast powerhouse van plantencel

, chlorofyl groen pigment zit in chloroplast en vangt zonligt

, plastide chlorofyl is een plastide (zorgt ook voor pigment van de cel)

, ciliën zorgen voor beweging binnen het lichaam van bijvoorbeeld vloeistoffen

, flagellen een planten cillien

, terugkoppeling terugvoeren signaal

, receptoreiwit als er een binding plaatsvindt hier dan reageert het lichaam of cel hierop

, effector reguleert de biologische activiteit

, cascade een aantal reacties op iets

, ionenpomp zorgt voor de regulatie van na en k voor zenuwen

, dynamisch evenwicht een evenwicht dat gemiddelt het zelfde blijft maar tussendoor wel verandert

. diffusie van hoge concentratie naar lage concentratie

, osmose regeling van opgeloste stoffen

, semi-permeabel membraan sommige stoffen kunnen er door andere niet

, selectief permeabel bepaalt zelf wat door het membraan gaat

, fosfolipiden vet dat zorgt voor celwanden

, hydrofoob mengt slecht met water 

, hydrofiel mengt goed met water

, receptoreiwit eiwit dat dingen accepteert om te reageren

, ionentransport transport van ionen

, isotonisch gelijke verdeling opgeloste stoffen 

, hypotonisch minder opgeloste stoffen 

, hypertonisch te veel opgeloste stoffen 

, plasmolyse loslaten van celwand door celmembraan in planten cel

, turgor hoge druk op celwand van plant

, osmotische druk druk door middel van opgeloste stoffen 

, osmotische waarde waarde van aantal opgeloste stoffen 

, waterpotentiaal waarheen water beweegt en hoe snel eigenlijk

, actief transport transport dat geregeld moet worden 

, passief transport transport dat vanzelf gaat 

, endo- en exocytose endo is buiten brengen exo is binnen brengen vn stoffen met blaasjes

, cytoplasmastroming stroming van cytoplasma

, motoreiwit kan bewegen door cellen voor transport

. autotroof produceren zelf uit anorganische stoffen organische stoffen

, heterotroof kan alleen uit organische stoffen organische stoffen maken 

, fotosynthese energie maken van planten 

, C-assimilatie fotosynthese 

, licht- en donkerreactie delen van koolstofassimilatie

, chemosynthese verbranding door chemische energie co2 verbranden

, aeroob met zuurstof

, anaeroob zonder zuurstof

, glycolyse omzetten van glucose in pyrodruivenzuur

, citroenzuurcyclus de methode om glucose om te zetten in pyrodruivenzuur waarbij atp ontstaat

, oxidatieve fosforylering ademhalingsketen

, gisting door middel van alcohol en glucose atp en co2 maken

, alcohol een oh groep

, melkzuur koolstof groep met zuur

, methaan c2h6

, ADP en ATP energierijke stoffen

, NAD, NADP stoffen voor het vasthouden van h ionen

, bouwstoffen stoffen die gebruikt worden voor het bouwen van het lichaam vaak koolstoffen

, brandstoffen stoffen die nodig zijn voor de verbranding en energiewinning

, reservestoffen stoffen die opgeslagen zijn voor als er een tekort is 

, enzymen eiwitten die helpen bij het omzetten van andere stoffen 

, tussencelstof stof tussen de cellen

, koolhydraten (mono-, di- en polysachariden, zetmeel, glycogeen, cellulose) stoffen die opgebouwd zijn uit sachariden 

, vet (vetzuren en glycerol) stoffen met een glycerol en een vetzuur 

, eiwit, stoffen die het lichaam maakt uit eiwitten

aminozuren stoffen die het lichaam maakt uit DNA 

recombinant-DNA in een laboratorium verkregen DNA dat niet als zodanig in de natuur voorkomt

, pH een waarde voor de zuur-base

. hart orgaan dat bloed rond het lichaam pompt

, hartkleppen zorgt dat bloed niet terug het lichaam in stroomt en voor druk uit het hart 

, slagader ader met bloed dat zuurstof bevat 

, ader ader met bloed dat geen zuurstof bevat

, haarvat klein adertje waar zuurstof en co2 uitgewisseld worden samen met andere stoffen

, lymfesysteem systeem waar overig cytoplasma samen met afval stoffen daarheen gaat

, huidmondjes poriën in een blad waarbij co2 opgenomen wordt 

, hout- en bastvaten vaten in een houtvat wordt water en mineralen vervoerd in een bastvaat wordt glucose en water vervoerd bastvaten zijn dood houtvaten niet 

, wortelharen uiteinden van wortels waar water wordt opgenomen 

, longen orgaan dat voor zuurstofopname en co2 uitstoot zorgt 

, luchtpijp orgaan waar lucht doorheen gaat bij het ademen

, bronchiën luchtpijp binnen de long

, longblaasjes plek waar zuurstof bindt aan rode bloedcel en co2 weer ontbindt

, kieuwen plek van een vis waar ze zuurstof uit het water halen 

, tracheeën ademhalingsbuisje van insecten

, slokdarm darm van mond naar maag

, maag hier wordt eten in heel kleine deeltjes gemaakt

, twaalfvingerige darm hier worden de eerste voedingsstoffen het darmsappen gehaalt 

, alvleesklier zorgt voor alvleessap

, lever zorgt voor het halen van afvalstoffen uit het bloed

, galblaas zit vol met gal dat helpt bij het verteren 

, dunne darm voor resorptie van goede stoffen in poep

, dikke darm zelfde als dunne darm

, endeldarm opslagplaats voor poep

, darmvlokken

, kring- en lengtespieren

, nieren zorgt voor uitscheiden van afvalstoffen door urine

, nefron de plek waar goede stoffen en slechte stoffen gescheiden worden 

, zweetklieren door uitscheiden van zweet temp reguleren

, (an)organische stoffen stoffen die niet organisch zijn 

, chloroplasten bladgroenkorrel

, netto fotosynthese reactie de uiteindelijke oplevering ATP

, voortgezette assimilatie het omzetten van glucose in andere belangrijke stoffen dan in assimilatie nodig is

, beperkende factoren factor die populatie of of systeem beperkt en daardoor ook bepaald

. gaswisseling wisseling van gassen 

, ventilatiebewegingen bewegen van de borstkas voor in en uit ademen

, longcapaciteit lucht capaciteit van de longen 

, vitale capaciteit capaciteit die minimaal nodig is voor genoeg gaswisseling

, dode ruimte ruimte met lucht die niet gebruikt wordt bij in en uit ademen zonder klappen de longen in 

, diffusiewet van Fick zie BINAS

, CO2-concentratie concentratie co2

, O2-concentratie concentratie o2

, bufferende werking van hemoglobine en HCO3- zorgt voor een niet te zuur of te basisch milieu door binding van h3o

, dissimilatie verbranding van stoffen om atp te maken

, assimilatie fotosynthese

. mechanische en chemische vertering chemisch is met behulp van stoffen mechanisch is het kauwen en bewegen 

, darmperistaltiek knijpende beweging van darmen zodat stoffen verder bewegen 

, voedingsstoffen stoffen die nodig zijn in het lichaam en ingenomen worden door voeding en dus niet gemaakt worden 

, verteringssappen sappen gebruikt in het verterings proces 

, gal verteringsap 

, verteringsenzymen voor koolhydraten spijsverteringssap om koolhydraten omzetten in suikers

, vitamines voedingsstoffen

, temperatuur warm of koud uitgedrukt in graden C of K 

, verteringsproducten producten die overblijven na de resorptie van voedingsstoffen 

, emulgeren het en kleine stukjes hakken van vetten 

, resorptie opnemen van stoffen

, darmbacteriën bacteriën in de darm die helpen bij het verterings proces in ieder mens uniek

. waterhuishouding het reguleren van de wateropname en afname

, ultrafiltratie stoffen onder druk door semi permeable membrane persen voor het filtreren van deze stoffen 

, terugresorptie terugvorderen van stoffen

, voorurine urine met nog veel voedingstoffen

, osmotische waarde waarde van opgeloste stoffen

, ADH een hormoon gebruikt bij vertering

, ureum stikstof houdende stof

, urine plas

, galzouten zouten in gal 

, galkleurstoffen kleurstof die gevormd is door middel van de afbraak van rode bloedlichaampjes

, zweet vocht dat vanuit de zweetklieren wordt afgevoerd

. open en gesloten bloedsomloop een open bloedsomloop heeft delen waarbij het bloed vrij door het lichaam beweegt, een gesloten heeft dat niet

, enkele en dubbele bloedsomloop 1 of 2 keer door het hart

, grote bloedsomloop bloedsomloop door het lichaam

, kleine bloedsomloop bloedsomloop door de longen

, embryonale bloedsomloop bloedsomloop van een embryo

, bloedplasma vloeistof in het bloed

, weefselvloeistof vloeistof dat vrij door het lichaam heen gaat

, lymfe vloeistof dat wordt gehaald uit weefselvloeistof en hierdoor weer in de omloop komt

, beenmerg binnenste van bepaalde botten waar verschillende rode en witte bloedcellen worden gemaakt 

, bloedsamenstelling samenstelling van het bloed

, rode bloedcellen bestaan niet zijn rode bloedlichaampjes, deze binden zuurstof en vervoeren dit door het lichaam

, witte bloedcellen zorgen voor de afweer in het lichaam

, bloedplaatjes zorgen voor het dichtplakken van wonden 

, hartslagfrequentie het aantal keer dat het hart klopt in een bepaalde tijd 

, slagvolume hoeveelheid bloed dat het lichaam weggepompt

, sinusknoop eerste impuls centrum van het hart voor boezems

, AV-knoop tweede impulscentrum van het hart een vertraging

, bundel van His derde impulscentrum van het hart en hierna over het hart

, bloeddruk druk die het bloed uitoefent 

, diastole ontspanning 

, systole samentrekking

, zuurstoftransport en koolstofdioxidetransport 

, voedings- en afvalstoffen stoffen die wel of niet nodig zijn om het lichaam te onderhouden

, Bohr-effect als co2 toeneemt neemt de o2 opname ook toe

, bufferende werking een werking om een standaart gemiddelt te houden 

, HCO3- transport molecuul van co2 en o2

, hemoglobine zorgt voor de transport van 02 en c02

, myoglobine zorgt voor de transport van o2 van celmembraan tot mitochondria

, bloedstolling het dichtplakken van open plekken in het lichaam

, cholesterol vet stukken die opstopping in bloedvaten KUNNEN veroorzaken , tegenstroomprincipe twee stoffen gaan in tegengestelde richting op andere plekken ergens heen

, colloïd osmotische druk druk die ontstaat door twee verschillende eiwit oplossingen en een stuk semipermeable iets

, verdamping stroom zijn moleculen die ontsnappen aan een stroom 

, cohesie samentrekkingskrachten tussen zelfde soort stof

, adhesie samentrekkingskracht tussen andere soort stof

, worteldruk druk die zorgt dat water en voedingstoffen tot hoog in de planten kunnen komen 

. zenuwstelsel stelsel dat zorgt voor de verschillende impulsen en handelingen 

, hormoonstelsel stelsel dat zorgt voor de hormoonwerking

, inwendig en uitwendig milieu inwendig milieu is binnen het lichaam uitwendig milieu is buiten het lichaam 

, regelkring  een regelkring zijn de stappen die een impuls loopt tot de reactie 

, positieve en negatieve terugkoppeling aangeven of er meer of minder moet worden aangevoerd

, receptoren in celmembranen en cytoplasma zie receptor

, chemische samenstelling uit welke elementen iets bestaat

, glucoseconcentratie concentratie glucose

, chemische en drukreceptoren in de aorta 

. hormoonklieren klieren waaruit hormonen geproduceerd worden

, hypofyse hormoon klier

, hypothalamus hormoon klier en regelt hypofyse

, schild klier hormoonklier

, nieren afvalverwerkings orgaan en hormoonklier

, bijnieren hormoon klier

, ovaria eierstokken 

, testes zaadballen

, eilandjes van Langerhans hormoonklier in alvleesklier

, exocrien uitscheiden aan organen

, endocrien uitscheiden aan organisme zelf

, doelwitorganen passen gaan experi aan aan bepaalde hormonen

, hormoonconcentratie concentratie hormonen

, insuline hormoon dat invloed heeft op hoeveel heid gebonden glucose

, glucagon verlaagd bloed suiker spiegel

, adrenaline hormoon

, schildklierhormoon hormoon 

, spijsverteringshormonen hormonen

, EPO hormoon

. centraal zenuwstelsel hersenen en ruggenmerg

, perifeer zenuwstelsel zenuwstelsel dat van het lichaam naar centrale zenuwstelsel gaan 

, grote en kleine hersenen delen van de hersenen met bepaalde taken 

, centra in de hersenschors delen van de hersenen die verbonden zijn met het ruggenmerg

, witte stof bevat de axonen in de hersenen 

, grijze stof bevat cellichamen korte axonen en dendrieten 

, hersenstam deel van de hersenen

, ruggenmerg schakelt impulsen door naar de hersenen

, autonoom (vegetatief) zenuwstelsel onbewuste zenuwstelsel

, animaal zenuwstelsel zenuwstelsel voor bewuste dingen

, ortho- en parasympatisch ortho zorgt voor een directe reactie en para zorgt voor een rust toestand na de reactie een gemiddelde 

, sensorische zorgen voor wat er binnenkomt

, schakel- en motorische neuronen schakel schakelt het door motorisch zorgt voor de beweging of reactie

, cellen van Schwann insnoering van de zenuwen zorgen voor een snellere reactie en voor bescherming

, myelineschede deel van de cellen van schwann 

, synaps een uiteinde van een zenuw cel waar impulsen worden doorgegeven 

, Na/K-pomp ionenpomp

, impulsgeleiding doorgeven van een impuls

, saltatoire geleiding sprongsgewijze impulsgeleiding (door middel van schwann cellen) 

, reflexboog weg die de impuls aflegt vanaf de prikkel

, neurotransmitter signaalstoffen die synapsen kunnen activeren

, rustpotentiaal elektronen potentiaal in rust

, actiepotentiaal elektronen potentiaal als er impulsgeleiding is

, prikkeldrempel drempel die bereikt moet worden om een impuls te versturen 

, refractaire periode een tijd waarin niet opnieuw een impuls geleiding plaats kan vinden 

, exciterend zijn cellen die zorgen voor de afname van potentieel verschil depolarisatie 

, inhiberend zijn cellen die zorgen voor een potentiaalverschil hyperpolarisatie

, prikkels een trigger voor zenuwen om een impuls te sturen 

, mechanische bewegende

, chemische met stoffen 

, licht- de hoeveelheid zon 

, tast- en pijnreceptoren huid en slijmvliezen verschillende prikkels

, bloed transport stof van het lichaam 

, milt lymfeklier van het bloed, worden plasma cellen in gemaakt

, lymfeknopen knooppunten van lymfe vaten bevatten vaak witte bloedcellen 

, humorale en cellulaire respons humorale zijn de eiwitten van een mens cellulaire is de afweer in een cel vaak door t-cellen

, macrofagen aspecifieke opruim cel 

, T- en B-cellen t cellen zijn de eerste opruim cellen b cellen worden geactiveerd door t cellen 

, mediatoren lichaamseigen stof die vrijkomt bij een infectie van een lichaamsvreemde stof

, antigenen en antistoffen antigenen zijn delen van de vreemde stof antistoffen gaan antigenen tegen door ze te binden 

, lichaamseigen stoffen door het lichaam zelf gemaakt

, lichaamsvreemd stoffen die niet gemaakt zijn de het lichaam zelf

, MHCI en MHCII receptoren MHC1 presenteren en worden dan zelf kapot gemaakt MHC2 cellen presenteren maar worden niet kapot gemaakt 

, natuurlijke en kunstmatige immuniteit natuurlijke immuniteit gebeurt door het afweersysteem kunstmatige wordt het door de mens gedaan door bijvoorbeeld vaccinatie 

, actieve en passieve immuniteit kijk hier boven 

, vaccinatie antigenen die in het lichaam worden gebracht om het afweersysteem te laten reageren en zo geheugencellen te maken 

, transplantatie vervangen van een orgaan 

, bloedtransfusie niet eigen bloed toe krijgen 

, AB0- systeem is het systeem bepaald op de antigenen die in je bloed zitten

, resusfactor welke antigenen je hebt in het AB0 systeem

, donor persoon die iets van zijn eigen lichaam doneert 

, acceptor persoon die iets van de donor krijgt 

, mechanische en chemische afweer van planten zie mechanische  en chemische afweer

. producent deel in de voedselkringloop dat van anorganische stoffen organische stoffen maakt 

, consument consumeert de organische stoffen van de producent of andere consumenten 

, reducent maakt van organische stoffen weer anorganische stoffen 

, trofische niveaus alle delen van de voedselpiramide

, foto- en chemo-autotroof chemo krijgt energie uit oxidatie en foto krijgt energie uit zonlicht

, heterotroof kan alleen stoffen maken uit organische stoffen 

, BPP hoeveelheid vastgelegde energie 

, NPP alle vastgelegde energie zonder energie die de planten zelf gebruiken 

, productiviteit totale product energie gemaakt door fotosynthese

, fossiele brandstof brandstof gemaakt uit fossielen

, biobrandstof brandstof gemaakt uit biologisch materiaal

, biomassa totale massa op de wereld in energie uitgedrukt

, (de)nitrificatie maken van nitraat 

, ammonificatie maken van ammonium

, stikstofbinding binding met stikstof

, uitspoeling uitspoeling van vaak giftige stoffen in de natuur

, eutrofiëring vergroten van voedselrijkdom in een gebied vaak water 

, broeikaseffect warmte straling wordt geabsorbeerd door aard oppervlakte

, broeikasgassen gassen die zorgen voor het broeikaseffect

, niche rol die een soort speelt in een gebied of groep

, microklimaat op basis van geographie een afwijkend klein stuk klimaat 

, biodiversiteit diversiteit in soorten 

, migratie verhuizen van een soort 

, exoot een soort die niet oorspronkelijk vandaan komt vanwaar hij nu zit

, gen DNA streng dat codeert voor een bepaald fenotype

, fenotype uiterlijke bepaling van waar een gen naar codeert 

, genetische code DNA code van een organisme 

, transcriptiefactor controle van de hoeveelheid transcriptie mDNA

, activator bindt aan eiwit om deze actief te maken 

, RNA-polymerase kopieert DNA naar RNA

, splicing het halen van niet nuttige stukken uit RNA

, introns niet nuttig stuk RNA  wordt niet gebruikt

, exons nuttig stuk RNA dat na spicing overblijft 

, nucleosomen zorgt voor het samenhouden van DNA 

, niet-coderend DNA DNA dat niet codeert voor genen

, cDNA is verkregen uit mRNA als er tegengestelde transcriptie plaats zou vinden 

, knock-out-gen genen die (tijdelijk) uitgeschakeld worden 

. genoom alle genen in een bepaald chromosoom  

, stamcellen cellen waaruit alle cellen worden gemaakt 

, celtype type cel 

, apoptose geprogrammeerde celdood

, pluripotent om in een andere cellen te groeien 

, omnipotent om in andere cellen te groeien

, kanker successie

, pioniersoort soort die emigreert naar een andere plek en daar een niche vindt voor zichzelf

, climaxecosysteem eindstadium van een ecosysteem als een milieu niet wordt beïnvloed 

, gradiënt ecosysteem ecosysteem dat geleidelijk verandert 

, indicatorsoort soort dat een bepaald aspect van een ecosysteem indiceert 

, biodiversiteit verscheidenheid in soorten in een ecosysteem 

, genenpool hoeveelheid genen die een populatie beïnvloeden 

, concurrentie als twee soorten overlappende niche hebben kunnen ze elkaar tegenwerken 

, draagkracht hoeverre in soort tot uiting kan komen 

, tolerantiegrenzen grenzen waarin een soort nog net kan overleven

, omslagpunt punt waarbij een ecosysteem verandert 

, structuurgenen genen die informatie bevatten over het maken van ribosomen 

, regulatorgenen zetten die ontwikkelings cascade af in een embryo

, recombinant DNA DNA dat door mensen is gemaakt en niet als zodanig in de natuur voorkomt 

, proto-oncogenen vervullen een rol bij celgroei 

, RNAi voorkomt het transleren van bepaald mRNA

, promotor reguleert expressie van genen

, operator werkt samen met promotor

, repressor verhindert expressie van DNA door binding aan operator

, suppressor remt transcriptie van DNA

, epigenetisch genetische afwijkingen zonder dat de DNA code verandert

, cisgeen eigenschappen overbrengen van het ene organisme naar het ander door DNA modificatie

, transgeen genen die een organisme heeft die niet van hem zelf zijn 

. signaalstoffen stoffen die informatie overbrengt naar andere organismen of cellen 

, second messenger brengt de boodschap verder van de eerste messenger

, cell junctions stukjes tussen de cellen die zorgen voor contact met buurcellen

, receptor geven signalen van binnen of buiten de cel door

, respons reactie van cellen 

, signaalcascade signaal wordt door meerdere stappen doorgegeven

, predatie jagen op andere dieren

, vraat eten 

, symbiose wellige of onwillige samenwerking tussen organismen

, parasitisme 1 organisme voordeel ander nadeel 

, mutualisme beide organismen hebben een voordeel

, commensalisme 1 organisme voordeel andere geen nadeel

, tolerantie vermogen om schommelingen in ecosysteem op te vangen 

, optimum best mogelijke omstandigheden 

, persistent moeilijk afbreekbare stoffen 

, biologisch afbreekbaar door organismen afbreekbaar

. levenscyclus cyclus van een levend iets 

, geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting geslachtelijke voortplanting zijn 2 dieren nodig ongeslachtelijke kan een individu voortplanten 

, voortplantingsorganen van eukaryoten organellen die nodig zijn bij het voortplanten van eukaryoten cellen

, gameten geslachtscel

, spore een soort zaad dat voortplant

, mitose kerndeling

, meiose kerndeling van geslachtscellen

, haploïd organismen die 1 chromosoom per chromosoom hebben 

, diploïde organismen met chromosomenparen 

, polyploid meer chromosomen bij elkaar meer dan twee

, bevruchting samensmelten van twee haploïde cellen 

, eicel cel die genetische code van moeder bevat

, spermacel cel die genetischecode van vader bevay

, follikel blaasje met rijpe eicel

, gele lichaam produceert progesteron

, zygote levenscyclus van geslachtelijke voortplanting

, klievingsdeling deling van een bevruchte eicel waarbij geen groei plaats vind

, poollichaampje celstructuur van een eicel

, embryo een ongeboren fetus 

, placenta plek waar bloed van moeder en embryo voedingsstoffen uitwisselen

, geslachtshormonen hormonen die te maken hebben met voortplanting

, FSH hormoon

, LH hormoon

, oestrogeen hormoon

, progesteron hormoon

, testosteron hormoon

, HCG hormoon

, menstruatiecyclus cyclus die een vrouw elke maand doormaakt waarbij de levens van een eicel de cyclus bepaald

, anticonceptie een middel om niet zwanger te worden van seks, remt hormonen

, kunstmatige inseminatie geselecteerde zaadcellen worden direct in de baarmoeder gebracht

, in vitro fertilisatie bevruchting in een reageerbuis

, embryonale ontwikkeling de ontwikkeling die een embryo meemaakt 

, klonen een exacte kopie maken van een organisme 

, autosomen chromosomen dat geen x of y chromosoom is 

, X- en Y-chromosomen genotype geslachtschromosomen 

, allel uitvoering van een gen 

, mono- en dihybride kruising mono is 1 allel di zijn 2 alleen

, (onvolledig) dominant dominant form van een allel komt meer tot uiting

, recessief recessieve vorm van een allel komt tot uiting als beide delen recessief zijn 

, intermediair beide allelen komen tot uiting

, multipele allelen meer kenmerken dan twee dus meer dan twee soorten allergenen

, lethale factor allel dat ervoor zorgt dat het niet leefbaar is 

, gekoppelde genen allenen op het zelfde chromosoon 

, stamboom overzicht van voorouders

, mitochondriaal DNA DNA dat uitsluitend in de mitochondriën voorkomt, is alleen van de moeder

, methylering er wordt een methylgroep aan een molecuul groep toegevoegd

, mutagene stof chemische stof die het DNA beschadigd

, mutagene straling straling die het DNA beschadigd

puntmutatie mutatie van 1 base

, deletie het verwijderen van basen

, insertie het toevoegen van basen 

, genoommutatie het veranderen van de genetische code

, allel de fenotypering uiting

, genetische modificatie veranderen genetische code

, DNA-repair systeem het systeem dat een cel heeft om DNA weer te maken

, homologe chromosomen twee overeenkomende chromosomen

, karyotype afbeelding van alle chromosomen van een organisme

, haplotype combinatie van allenen

, crossing over twee stukken chromosomen wisselen van DNA

. Populatie een soort die met elkaar vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen die niet gescheiden zijn

, emergente eigenschap eigenschappen die veranderen als je van niveau verandert

, adaptatie aanpassing van een soort

, fitness meeste kans om vruchtbare nakomelingen te krijgen 

, natuurlijke selectie het beter aangepast zijn op een bepaald ecosysteem

, genetic drift veranderen van alleene van een populatie over een lange tijd

, gene flow het uitwisselen van verschillende allelen over verschillende populaties

, allelfrequentie het aantal allenen dat binnen een popualtie is

, Hardy- Weinberg

, selectiedruk natuurlijke selectie

, soort organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen 

, seksuele selectie selectie op basis van meest seksueel aantrekkelijk 

, eilandtheorie zie BINAS

, founder effect als een soort migreert krijgen ze maar een kleine hoeveelheid verschillende allenen

, flessenhalseffect als er een ramp is kan het zijn dat er maar een bepaald soort allenen overblijft 

, veredeling bewust kiezen van eigenschappen 

, inteelt als je seks hebt met naaste familie

, geslacht de sexe die je hebt

, cladogram een diagram om de relaties van verschillende soorten te zien op basis van de tijd

, clade groep organismen die allemaal afstammen van dezelfde voorouder

, taxon een onderscheiden soort 

, homologie overeenkomst tussen verschillende DNA en RNA delen van verschillende soorten en dus van hetzelfde komen

, analogie dezelfde uitkomst maar geen relatie tot elkaar hebben

, co evolutie evolutie die zorgt dat soorten constant aan elkaar aanpassen 

, sympatrische en allopatrische soortvorming sym is een verschil zonder barrière en allo is een verschil krijgen met barrière

alle begrippen voor het eind examen, er kunnen kleine foutjes inzitten maar het overgrote deel klopt gewoon. Dit is geschreven naar aanleiding dat zoiets gewoon niet bestaat.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.