Begrippen Omschrijvingen
§1
Europeaniseringsproces Proces van beïnvloeding en expansie van niet-Europese gebieden door een Europees cultuurpatroon. Het gaat om een verspreiding van Europese technieken en ideeën.
Accultratie De wederzijdse beïnvloeding van culturen; er vind een culturele verandering plaats onder invloed van contacten met een andere cultuur.
Handelskolonialisme (1500-1850) Vestiging van Europese kooplieden en handelsmaatschappijen (bijv. VOC) in gebieden buiten Europa met het doel handel te drijven in winstgevende handelswaar, zoals specerijen.
Industriële revolutie De overgang van handwerk naar machinale productie op grote schaal, in grote fabrieken. In het productieproces wordt overgegaan op de toepassing van mechanische drijfkracht als vervanging van menselijke (of dierlijke) energie.
Exploitatiekolonialisme Het gebruiken van een land als wingewest door de vorming van kolonies. Beheersing van kolonies om de levering van grondstoffen en agrarische producten aan het moederland en de export van de industrieproducten naar de kolonie te garanderen.
Internationale taakverdeling Een verdeling van taken tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden, waarbij de ontwikkelingslanden leveranciers werden van grondstoffen en agrarische producten en de ontwikkelde landen industrieproducten gingen leveren.
Kapitaalintensieve productietechnieken Productietechnieken waarbij gebruikgemaakt wordt van machines(kapitaalgoederen).
Multinationale ondernemingen (MNO’s) Grote bedrijven die in verschillende landen (dochter) ondernemingen hebben. Ze worden ook wel multinationals of transnationale ondernemingen genoemd. MNO’s worden gekenmerkt door een grote knowhow en strategisch handelen. Ze beschikken over veel kapitaal.
Theorie van de cumulatieve causatie Een theorie waarbij sprake is van economisch sneeuwbaleffect dat optreedt door de start van een nieuwe economische activiteit. Vaak is hierdoor sprake van een doorgaande groei in het centrum die ten koste gaat van de periferie.
Backwash effects Verzameling van effecten die ervoor zorgen dat in een centrum-periferiesituatie het centrum steeds verder versterkt wordt ten koste van de periferie. Het centrum pleegt eigenlijk roofbouw op de periferie waardoor de ongelijkheid groter wordt. Grondstoffen, arbeidskrachten en kapitaal stromen weg uit de periferie en zorgen voor nieuwe economische activiteiten en doorgaande groei van het centrum (economisch sneeuwbal effect).
Spread effects Positieve effecten voor landen in de periferie die optreden vanuit landen in het centrum. Centrumlanden kunnen bijdragen aan de positieve ontwikkeling van ontwikkelingslanden door bijvoorbeeld overdracht van landbouwkennis. Spread effects zorgen voor verminderen van de ongelijkheid tussen centrum en periferie.
§2
Bipolaire machtsstructuur Een politieke machtsstructuur die gedomineerd wordt door twee tegengestelde polen met geheel verschillende ideologie en maatschappijopvatting. In de periode 1945 en 1990 is het begrip van toepassing op de supermogendheden de VS en SU. Het ging om de tegenstelling tussen kapitalistisch systeem en communistisch systeem. De meeste landen in de wereld maakten politiek en ideologisch deel uit van de invloedssfeer van een van beide supermogendheden. Ze hoorden tot West of tot Oost.
Oost-westtegenstelling De politiek-ideologisch tweedeling in de wereld. Het is de tegenstelling tussen de socialistische en communistische landen (oost) en de kapitalistische landen (west).
Tegenstelling tussen noord en zuid De tweedeling in de wereld tussen rijk en arm. Het is de tegenstelling tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden; tussen gebieden met hoge materiële welvaart (noord) en gebieden van armoede,, honger, ziekte, gebrekkig onderwijs etc. (zuid).
Zwakke economische structuur Er is sprake van een zwakke economische structuur als de economische activiteiten gedomineerd worden door de landbouw, de economie hoofdzakelijk berust op één product en de uitvoer gericht is op een beperkt aantal landen.
Armoede Situatie met een lage levensstandaard waarbij het bestaansminimum in gevaar komt. Mensen moeten minimaal hun basisbehoeften (voeding, huisvesting en gezondheid) kunnen bevredigen.
Snelgroeiende bevolking Een bevolking met een sterke bevolkingsgroei, bepaald door de natuurlijke bevolkingsgroei (het saldo van geboorten min sterfte) en/of migratie.
Fragmentarische modernisering Ongelijke toepassing van moderniseringen in een land waarbij niet iedereen en niet elk gebied profiteren. Zorgt voor het ontstaan in een land van grote tegenstellingen tussen modern en traditioneel. Is doorgaans het gevolg van ongelijkheid in een land.
Duurzame maatschappelijke hindernissen Economische of politieke machtsverhoudingen die landen, gebieden of mensen in hun ontwikkeling belemmeren. Ze krijgen geen toegang tot hulpbronnen zoals grond, water of goed onderwijs.
Externe of interne aard De maatschappelijke hindernissen die van buiten of van binnen het land of gebied kunnen komen.
Hulpbronnen Alle natuurlijke of geestelijke rijkdommen die het bestaan van mensen in een gebied mogelijk maken. Betreft bijvoorbeeld grond, water, energie en goed onderwijs.
Indicatoren Maatstaf die een aanwijzing geeft ten aanzien van de mate van ontwikkeling van een land.
Absolute armoedegrens (Poverty line) Een levensstandaard die het absolute bestaansminimum van mensen aangeeft.
Basisbehoeften (basic needs) Basisvoorwaarden voor het bestaan van mensen: voedsel, gezondheid, huisvesting, warmte.
Koopkracht De hoeveelheid goederen die je in een land voor 1 dollar kunt kopen.
Vijf fasen economische groei (bron 27) Vijf ontwikkelingsfasen door verandering van economisch systeem die tot groei leidt door de Amerikaan W. Rostow Bron 27
Gelijke koopkracht (koopkrachtpariteit) Vergelijking van landen en gebieden van het inkomen per hoofd van de bevolking op basis van eenzelfde hoeveelheid goederen die je voor een dollar kunt kopen.
Human Development Index (HDI) Maatstaf waardoor verschillen in ontwikkeling wordt gemeten. Drie indicatoren (het nationaal inkomen per hoofd, levensverwachting en de culturele ontwikkeling) worden uitgedrukt in één cijfer dat ligt tussen minimumwaarde van 0 en maximumwaarde van 1.
Levensverwachting Het aantal jaren dat iemand van een bepaalde leeftijd nog te leven heeft. De levensverwachting bij de geboorte wordt het meest gebruikt.
§3
Geopolitieke transitie Verandering van politiek systeem. Bijvoorbeeld de overgang van de Oostblokstaten van een planeconomie en totalitair regime naar een westerse markteconomie en democratie.
Weeskinderen’ van de koude oorlog Landen, staten (zoals Zaïre) die de steun van de vroegere communistische grootmachten hebben verloren en daardoor terechtkomen in een fase van destabilisatie, etnische conflicten en het uiteenvallen van de staat.
Multipolariteit Machtsstructuur waarbij de macht verdeel is over meerdere machtscentra ( zie ook bipolaire machtsstructuur).
Unipolariteit Machtsstructuur waarbij de macht wordt gedomineerd door één grote supermacht ( zie ook bipolaire machtsstructuur).
Internationalisering Ruimtelijke uitbreiding van (economische) activiteiten over de grenzen heen. Steeds meer activiteiten in een land worden hierdoor grensoverschrijdend.
Globalisering Geeft aan dat er in de wereld steeds meer samenhang ontstaat tussen internationaal verspreide activiteiten en dat er sprake is van een enorme versnelling in het voorkomen van grensoverschrijdende verschijnselen.
Mondialisering Is het uit het Frans afkomstige woord voor globalisering.
Systeem Een samenhangend geheel van elementen. Verandering in één van de elementen leidt tot verandering in de andere.
Netwerksamenleving Een vorm van een samenleving waarbij alle elementen steeds meer functioneren als een samenhangend geheel of systeem.
Subsysteem Onderdeel van een groter systeem. Op zichzelf is een subsysteem ook een systeem; zie ook systeem.
Global shift De verschuiving van het economische zwaartepunt in de wereld. Is een gevolg van niet in gelijke mate deelnemen van landen aan globalisering. Niet ieder land profiteert van de mogelijkheden tot economische schaalvergroting.
Triadisch netwerk Een geheel van economische en politieke relaties tussen drie belangrijkste economische machtsblokken van de wereld: Europa, Noord-Amerika en Zuidoost-Azië.
Minst ontwikkelde landen (MOL’s) Groep van 49 landen die bekend staan als de echte ontwikkelingslanden, de armsten onder de armen. De landen worden gekenmerkt door zwakke economische structuren, stagnatie, hoge schulden en sterke fragmentarische modernisering.
Newly industrialising countries (NIC’s) Nieuwe industrielanden: ontwikkelingslanden (vooral in Zuidoost-Azië en Midden-Amerika) waarin zich de laatste decennia industrie heeft ontwikkeld.
semiperiferie De positie van een land dat opgeschoven is van de periferie in de richting van het centrum; een tussenpositie tussen periferie en centrum.
Cultuur Datgene wat mensen hebben, denken en doen. Betreft zowel geestelijke aspecten (godsdienst, normen, waarden) als materiële aspecten(bestaanswijze)
Confucianisme Confucius is de Latijnse naam van Kong Fu Ze. Hij was een hoge ambtenaar in China ongeveer 500 v.C. Zijn leer bestaat uit ethiek zonder godsdienstige achtergrond (deugdenleer).
Neoconfuciaans Culturen in Zuidoost-Azië die geïnspireerd zijn op de denkbeelden van Confucius. Belangrijke elementen zijn stabiliteit, de centrale plaats van de familie en deugdzaam gedrag.
Importvervangende industrialisatie Industrialisatie gericht op de productie van goederen die men tot dan toe invoerde.
Backward linkage Een ontwikkeling in de importvervangende industrialisatie waarbij men vanuit de productie van eindproducten teruggaat naar de productie van halffabricaten en vervolgens naar de productie van kapitaalgoederen en de producten van basisindustrie zelf.
Exportgeoriënteerde industrialisatie Industrialisatie gericht op de productie van goederen die geëxporteerd worden.
Export processingzones Betrekkelijk kleine gebieden in ontwikkelingslanden die bedoeld zijn om buitenlands exportgeoriënteerde bedrijven aan te trekken. Deze gebieden beschikken over faciliteiten die aantrekkelijk zijn voor dergelijke bedrijven.
§4
Vraaggestuurde migratiestroom Een migratiestroom van arme landen naar rijke landen die ontstaat door de vraag naar arbeidskrachten in het rijke land. Het zijn contractarbeiders die zich tijdelijk vestigen.
Aanbodgestuurde migratiestroom Een migratiestroom van arme landen naar rijke landen die ontstaat omdat mensen in arme landen geen mogelijkheden zien daar een bestaan op te bouwen.
§5
Relatieve afstand Afstand uitgedrukt in tijd, geld en moeite.
Bereikbaarheid Het gemak waarmee een bepaalde plaats bereikt kan worden, uitgedrukt in tijd, geld en/of moeite.
Productlevenscyclus De levenscyclus van een product: de tijd die verloopt tussen de ontwikkeling van het product en het moment waarop het door consumenten niet meer wordt gekocht.
Strategische alliantie Samenwerking tussen bedrijven om de hoge kosten van onderzoek en ontwikkeling te drukken.
Massaproductie Productie van standaardproducten (producten die allemaal hetzelfde zijn) in grote hoeveelheden.
Fordisme De productie wijze v/d gestandaardiseerde massaproductie. Genoemd naar autofabrikant Henry Ford die als eerste deze productiewijze invoerde. De productiewijze staat bekend als de lopende band waardoor de arbeidsproductiviteit sterk stijgt omdat het productieproces is opgedeeld in kleine fragmenten en iedere werknemer voor een fragment verantwoordelijk is.
Verticaal georganiseerde bedrijven Bedrijven waar alle onderdelen van een productieproces aanwezig zijn.
Postfordisme Een fase in de ontwikkeling v/d productiewijze, volgend op het fordisme, waarin nieuwe technieken (bijv. robotisering) en een andere organisatie van de productie (flexibilisering van de productie) centraal staan. Het gaat vooral om de verlegging v/d (starre) massaproductie naar meer flexibele vormen van productie.
Robotisering De toenemende inschakeling van robots (automaten) bij de productie.
Flexibilisering van de productie De productie is meer flexibel waardoor de omvang v/d productie en de omschakeling naar het andere product makkelijk kan plaatsvinden. De productie kan zich aanpassen aan de veranderende vraag v/d consument.
Technologisch paradigma Een paradigma is een totale verandering van zienswijze of ontwikkeling. Bij een technologisch paradigma gaat het om nieuwe technologische ontdekkingen of zienswijzen die een nieuwe periode van economische bloei tot stand brengen. De Russische econoom Kondratiev onderscheidt in het verloop v/d wereldeconomie 4 perioden van economische bloei (golfbewegingen) die steeds door een technologische vernieuwing tot stand zijn gebracht. We staan nu aan het begin van een 5e golf.
Multinationale ondernemingen (MNO’s)
Grote bedrijven die in verschillende landen (dochter)ondernemingen hebben. Ze worden ook wel multinationals of transnationale ondernemingen genoemd. MNO’s worden gekenmerkt door een grote knowhow en strategisch handelen. Ze beschikken over veel kapitaal.
Transnationale ondernemingen (TNO’s) Zie Multinationale ondernemingen (MNO’s)
Variabele kosten Kosten die direct afhankelijk zijn v/d omvang v/d productie of dienstverlening.
Vaste kosten Kosten die gemaakt worden ongeacht de omvang v/d productie of dienstverlening.
Schaalvergroting 1) Een proces waarbij steeds grotere eenheden (organisaties) worden gevormd.
2) Het proces van vergroting van productie en afzet dat leidt tot lagere kosten en hogere opbrengsten.
Productieketen Een productieketen omvat alle stappen van een productieproces die nodig zijn om van een idee of een grondstof een product of een dienst te maken.
Subcontracting Onderdelen in de productieketen worden door andere bedrijven geproduceerd. De productie wordt uitbesteed.
§6
Comparatief voordeel Een voordeel dat een land heeft waardoor het producten of diensten relatief (dus in vergelijking met een ander land) goed-koper en beter kan produceren. Door met elkaar handel te drijven kunnen beide landen daarvan profiteren.
Ruilvoetverslechtering Verslechtering van het verhoudingsgetal dat aangeeft hoeveel een land moet exporteren om een bepaalde hoeveelheid goederen te kunnen importeren.
Vrijhandelszones Groep landen die afspreken onderling geen invoerrechten te heffen. Ook andere handelsbelemmeringen schaften ze af.
Export processingzones Betrekkelijk kleine gebieden in ontwikkelingslanden die bedoeld zijn om buitenlandse exportgeoriënteerde bedrijven aan te trekken. Deze gebieden beschikken over faciliteiten die aantrekkelijk zijn voor dergelijke bedrijven.
Wereldbank Een organisatie die tot taak heeft kredieten en steun te geven aan landen met macro-economische problemen. De kredieten worden vaak alleen verstrekt onder voorwaarden dat de landen hun economisch systeem aanpassen, bijv. het besnoeien v/d overheidsuitgaven of devaluatie v/d munt.
Internationaal monetair fonds (IMF) Een organisatie die tot taak heeft betalingsbalansproblemen van landen in het internationale handelsverkeer op te lossen; geeft bijv. betalingsbalanssteun.
WTO (World Trade Organisation/ Wereldhandelsorganisatie) Een overeenkomst tussen een aantal landen met als doel de bevordering van vrije handel en dienstverlening. Ontstaan in 1994 als opvolger v/d GATT.
GATT (General Agreement on Tariffs and Trade) Zie WTO (World Trade Organisation/ Wereldhandelsorganisatie)
Regionale vrijhandelsblokken Samenwerkingsverband tussen landen in bepaalde continenten met als doel de vrije handel tussen de ledenlanden te bevorderen.
NAFTA (North American Free Trade Association) Noord-Amerikaanse vrijhandelsovereenkomst tussen de VS, Canada en Mexico.
EU Europese Unie: een groep Europese landen (25) met een gezamenlijke macro-economische politiek die gevoerd wordt door een centraal gezag. De samenwerking gaat verder dan het bevorderen van vrij verkeer van handelsproducten. ER is spraken v/d vorming van een gemeenschappelijke markt met een vrij verkeer van goederen, energie en mensen.
UNCTAD (United Nations Conference on Trade And Development) Het is een organisatie v/d VN die opkomt voor de handelsbelangen v/d ontwikkelingslanden. Ze proberen een vuist te maken tegenover de rijke landen.
UNEP (United Nations Environment Programme) Het is een organisatie v/d VN die zich vooral bezighoudt met het verband tussen economische ontwikkeling en het milieu. Ze staan voor het milieuprogramma v/d VN.
§7
Cultuur Datgene wat mensen hebben, denken en doen. Betreft zowel geestelijke aspecten (bijv. godsdienst, normen en waarden) als materiële aspecten (horend bij de bestaanswijze, bijv. soort landbouw, bouwwerken).
Assimilatie Aanpassing van mensen aan een gemeenschappelijke cultuur.
Amerikanisering Beïnvloeding van niet-Amerikaanse volken door het Amerikaanse cultuurpatroon.
Lingua franca De meest gebruikelijke taal, de universeel functionerende taal in de wereld.
§8
Indicatoren Maatstaf die een aanwijzing geeft ten aanzien v/d mate van ontwikkeling van een land.
10-puntenschema Overzicht van 10 punten (indicatoren), nodig om landen wat betreft hun ontwikkeling met elkaar te kunnen vergelijken.
Geleden Het onderscheiden van ruimtelijke eenheden (deelgebieden) op basis van bepaalde kenmerken.
Functionele regio’s Een gebied dat wordt afgebakend op basis v/d relaties en interacties die binnen het gebied plaatsvinden.
Centrum De ontwikkelde landen (m.n. de landen in Noordwest-Europa) die bepalen wat er in de rest v/d wereld, in de periferie (de koloniën) moest gebeuren.
Periferie De ontwikkelingslanden (de koloniën) die wat betreft ontwikkeling ondergeschikt en afhankelijk zijn van het dominante centrum.
REACTIES
1 seconde geleden