Basisboek

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 1e klas vwo | 949 woorden
  • 24 maart 2020
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
14 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Begrippenlijst Aardrijkskunde 

Basisboek 1 VWO

Begrip

Betekenis

Weer

Temperatuur, neerslag en wind op een bepaalde plaats.

Klimaat

Het gemiddelde weer in een bepaald gebied en over een langere tijd.

Breedteligging

De afstand van een plaats tot de evenaar.

Hoge breedte

De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°).

Lage breedte

De ligging van een plaats dichtbij de evenaar. (minder dan 30°)

Evenaar

Lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond.

Poolstreken

Het gebied ten noorden van 66 ½° N.B. en Z.B.

Tropen

Warme luchtstreek bij de evenaar tussen 23½° N.B. en Z.B.

Tropisch regenwoud

Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige topen.

Dampkring

Luchtlaag om de aarde; de atmosfeer.

Luchtstreken

Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.

Temperatuur

Warmtegraad

Breedtecirkels

Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt.

Keerkringen

De breedtecirkel van 23½° N.B. en Z.B.

Gematigde zone

Gebied tussen de breedte cirkels 23½° en 66½° N.B. en Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud.

Subtropen

Deel van de gematigde zone dat het dichtst bij de tropen ligt. Het is er minder warm dan de tropen, maar warmer dan de rest van de gematigde zone.

Poolcirkels

De breedtecirkels van 66½° N.B. en Z.B.

Midzomernacht

Periode in de zomer in de poolstreken waarin de zon niet ondeergaat.

Poolnacht

Periode in de winter waarin in de poolstreken de zon niet opkomt.

Isothermen

Lijn die plaatsen met een gelijke temperatuur verbindt.

Palmgrens

Grens van plantengroei van de tropen.

Boomgrens

Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10°C in de zomer).

Landschapszone

Een groot gebied met dezelfde oorspronkelijke plantengroei.

Hoogtegordel

Plantengroeizone in een gebergte.

Loofboomgordel

Zone in de gematigde zone waar loofbomen groeien, zoals eiken en beuken.

Naaldboomgordel/Taiga

Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan -3°C.

Gemend bos

Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien (tussen taiga en loofboomgordel).

Alpenweide

Hoogtegordel in de bergen met grassen, kruiden en lage struikjes (boven de boomgrens).

Rotsgordel

Hoogtegordel waar door de kou en harde ondergrond bijna geen planten meer kunnen groeien.

Eeuwige sneeuw

Gebied waar altijd sneeuw ligt.

Aanlandige wind

Wind vanaf zee. Heet ook zeewind.

Aflandige wind

Wind vanaf land. Heet ook landwind.

Neerslag

Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op de aarde neerslaat.

Waterdamp

Onzichtbaar, verdampt water.

Wind

Luchtstroom in de dampkring.

Stuwingsregen

Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte.

Stijgingsregen

Regen bij de evenaar. Ontstaat door opwarming van de lucht, waardoor die lucht gaat stijgen en afkoelen.

Frontale regen

Regen door het botsen van warme en koude lucht.

Nuttige neerslag

Neerslag minus de verdamping.

Loefzijde

De windkant van een gebergte met veel neerslag.

Lijzijde

De kant van de berg die uit de wind ligt (weinig neerslag).

Regenschaduw

De lijzijde van een berg, waar de dalende en warme lucht weinig of geen neerslag brengt.

Aride

Droge

Steppen

Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes.

Toendra

Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes.

Woestijnen

Een erg droog gebied waar bijna niets groeit.

Hogedrukgebied

Gebied met hoge luchtdruk.

Wolken

Opeenhoping in de dampkring van kleine waterdruppels of ijskristallen.

Klimaatdiagram

Brengt de gemiddelde temperatuur en de neerslag van de plaats in beeld.

Maximumtemperatuur

Gemiddelde hoogste temperatuur over een lange tijd.

Minimumtemperatuur

Gemiddelde laagste temperatuur over een lange tijd.

Reliëf

Hoogteverschillen in het landschap.

Hooggebergte

Meeste toppen hoger dan 1500m.

Middelgebergte

Meeste toppen tussen de 500 en 1500m.

Heuvelland

De meeste toppen zijn tussen de 200 en 500m.

Laagland

Het is overal lager dan 200m.

Vlakte

Gebied zonder reliëf.

Laagvlakte

Een vlakte die lager ligt dan 500m.

Hoogvlakte/Plateau

Vlakte die hoger ligt dan 500m.

Aardkorst

Dunne laag gesteente om de aarde, met een dikte van gemiddeld 8 km onder oceanen en 35 km onder continenten.

Magma

Heet vloeibaar gesteente binnenin de aarde.

Lava

Magma dat door de aardkorst naar buiten is gestroomd.

Eruptie

Vulkaanuitbarsting

Krater

Groot gat met steile wanden dat ontstaat tijdens een vulkaanuitbarsting.

Vulkaan

Berg die is ontstaan door het naarbinnen stromen van lava.

Plaat/schol

Stuk van de aardkorst.

Oceanische plaat

Plaat die bestaat uit een groot zeeoppervlak.

Continentale plaat

Plaat die bestaat uit een groot landoppervlak.

Trog

Diepe kloof onder in de zee, ontstaan door subductie van een oceanische plaat.

Subductie

Het wegduiken van een oceanische plaat onder een continentale plaat.

Divergentie

Het uit elkaar drijven van platen.

Mid-oceanische rug

Langgerekte bergrug onder in de zee ontstaan doordat magma bij het uit elkaar drijven van oceanische platen naar boven komt.

Exogene krachten

Krachten die van buitenaf de aardkorst veranderd.

Endogene krachten

Krachten die van binnenuit de aardkorst veranderd.

Verwering

Langzaam vergaan door invloeden van zon, water etc.

Erosie

Afslijting of uitholling van land door werking van wind, stromend water, zee of ijs.

Aardkern

Het binnenste deel van de aarde.

Aardmantel

Laag tussen aardkern en aardkorst.

Convectiestromen

Stroming van het gesmolten gesteente onder de aardkorst binnen in de aarde.

Aardbevingen

Schokkende of trillende beweging van ee gedeelte van de aardkorst door werking van endogenen krachten.

Hypocentrum

Plaats diep in de aardkorst, waar de aarbeving begint.

Epicentrum

Het punt waar de aardbeving aan het aardoppervlak komt, direct boven het hypocentrum.

Seismologen

Wetenschapper die zich bezighoudt met het bestuderen van aardbevingen.

Schaal van Richter

Schaal waarmee de kracht van een aardbeving wordt aangegeven.

Oorspronkelijke plantengroei

De natuurlijke plantengroei die ergens voorkomt.

Vegetatie

Plantengroei

Cultuurgrond

Grond die gebruikt wordt voor akkerbouw/veeteelt.

Cultuurlandschap

Ingericht landschap.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.