Begrippenlijst Aardrijkskunde
Basisboek 1 VWO
Begrip |
Betekenis |
Weer |
Temperatuur, neerslag en wind op een bepaalde plaats. |
Klimaat |
Het gemiddelde weer in een bepaald gebied en over een langere tijd. |
Breedteligging |
De afstand van een plaats tot de evenaar. |
Hoge breedte |
De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°). |
Lage breedte |
De ligging van een plaats dichtbij de evenaar. (minder dan 30°) |
Evenaar |
Lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond. |
Poolstreken |
Het gebied ten noorden van 66 ½° N.B. en Z.B. |
Tropen |
Warme luchtstreek bij de evenaar tussen 23½° N.B. en Z.B. |
Tropisch regenwoud |
Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige topen. |
Dampkring |
Luchtlaag om de aarde; de atmosfeer. |
Luchtstreken |
Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken. |
Temperatuur |
Warmtegraad |
Breedtecirkels |
Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt. |
Keerkringen |
De breedtecirkel van 23½° N.B. en Z.B. |
Gematigde zone |
Gebied tussen de breedte cirkels 23½° en 66½° N.B. en Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud. |
Subtropen |
Deel van de gematigde zone dat het dichtst bij de tropen ligt. Het is er minder warm dan de tropen, maar warmer dan de rest van de gematigde zone. |
Poolcirkels |
De breedtecirkels van 66½° N.B. en Z.B. |
Midzomernacht |
Periode in de zomer in de poolstreken waarin de zon niet ondeergaat. |
Poolnacht |
Periode in de winter waarin in de poolstreken de zon niet opkomt. |
Isothermen |
Lijn die plaatsen met een gelijke temperatuur verbindt. |
Palmgrens |
Grens van plantengroei van de tropen. |
Boomgrens |
Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10°C in de zomer). |
Landschapszone |
Een groot gebied met dezelfde oorspronkelijke plantengroei. |
Hoogtegordel |
Plantengroeizone in een gebergte. |
Loofboomgordel |
Zone in de gematigde zone waar loofbomen groeien, zoals eiken en beuken. |
Naaldboomgordel/Taiga |
Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan -3°C. |
Gemend bos |
Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien (tussen taiga en loofboomgordel). |
Alpenweide |
Hoogtegordel in de bergen met grassen, kruiden en lage struikjes (boven de boomgrens). |
Rotsgordel |
Hoogtegordel waar door de kou en harde ondergrond bijna geen planten meer kunnen groeien. |
Eeuwige sneeuw |
Gebied waar altijd sneeuw ligt. |
Aanlandige wind |
Wind vanaf zee. Heet ook zeewind. |
Aflandige wind |
Wind vanaf land. Heet ook landwind. |
Neerslag |
Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op de aarde neerslaat. |
Waterdamp |
Onzichtbaar, verdampt water. |
Wind |
Luchtstroom in de dampkring. |
Stuwingsregen |
Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte. |
Stijgingsregen |
Regen bij de evenaar. Ontstaat door opwarming van de lucht, waardoor die lucht gaat stijgen en afkoelen. |
Frontale regen |
Regen door het botsen van warme en koude lucht. |
Nuttige neerslag |
Neerslag minus de verdamping. |
Loefzijde |
De windkant van een gebergte met veel neerslag. |
Lijzijde |
De kant van de berg die uit de wind ligt (weinig neerslag). |
Regenschaduw |
De lijzijde van een berg, waar de dalende en warme lucht weinig of geen neerslag brengt. |
Aride |
Droge |
Steppen |
Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes. |
Toendra |
Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes. |
Woestijnen |
Een erg droog gebied waar bijna niets groeit. |
Hogedrukgebied |
Gebied met hoge luchtdruk. |
Wolken |
Opeenhoping in de dampkring van kleine waterdruppels of ijskristallen. |
Klimaatdiagram |
Brengt de gemiddelde temperatuur en de neerslag van de plaats in beeld. |
Maximumtemperatuur |
Gemiddelde hoogste temperatuur over een lange tijd. |
Minimumtemperatuur |
Gemiddelde laagste temperatuur over een lange tijd. |
Reliëf |
Hoogteverschillen in het landschap. |
Hooggebergte |
Meeste toppen hoger dan 1500m. |
Middelgebergte |
Meeste toppen tussen de 500 en 1500m. |
Heuvelland |
De meeste toppen zijn tussen de 200 en 500m. |
Laagland |
Het is overal lager dan 200m. |
Vlakte |
Gebied zonder reliëf. |
Laagvlakte |
Een vlakte die lager ligt dan 500m. |
Hoogvlakte/Plateau |
Vlakte die hoger ligt dan 500m. |
Aardkorst |
Dunne laag gesteente om de aarde, met een dikte van gemiddeld 8 km onder oceanen en 35 km onder continenten. |
Magma |
Heet vloeibaar gesteente binnenin de aarde. |
Lava |
Magma dat door de aardkorst naar buiten is gestroomd. |
Eruptie |
Vulkaanuitbarsting |
Krater |
Groot gat met steile wanden dat ontstaat tijdens een vulkaanuitbarsting. |
Vulkaan |
Berg die is ontstaan door het naarbinnen stromen van lava. |
Plaat/schol |
Stuk van de aardkorst. |
Oceanische plaat |
Plaat die bestaat uit een groot zeeoppervlak. |
Continentale plaat |
Plaat die bestaat uit een groot landoppervlak. |
Trog |
Diepe kloof onder in de zee, ontstaan door subductie van een oceanische plaat. |
Subductie |
Het wegduiken van een oceanische plaat onder een continentale plaat. |
Divergentie |
Het uit elkaar drijven van platen. |
Mid-oceanische rug |
Langgerekte bergrug onder in de zee ontstaan doordat magma bij het uit elkaar drijven van oceanische platen naar boven komt. |
Exogene krachten |
Krachten die van buitenaf de aardkorst veranderd. |
Endogene krachten |
Krachten die van binnenuit de aardkorst veranderd. |
Verwering |
Langzaam vergaan door invloeden van zon, water etc. |
Erosie |
Afslijting of uitholling van land door werking van wind, stromend water, zee of ijs. |
Aardkern |
Het binnenste deel van de aarde. |
Aardmantel |
Laag tussen aardkern en aardkorst. |
Convectiestromen |
Stroming van het gesmolten gesteente onder de aardkorst binnen in de aarde. |
Aardbevingen |
Schokkende of trillende beweging van ee gedeelte van de aardkorst door werking van endogenen krachten. |
Hypocentrum |
Plaats diep in de aardkorst, waar de aarbeving begint. |
Epicentrum |
Het punt waar de aardbeving aan het aardoppervlak komt, direct boven het hypocentrum. |
Seismologen |
Wetenschapper die zich bezighoudt met het bestuderen van aardbevingen. |
Schaal van Richter |
Schaal waarmee de kracht van een aardbeving wordt aangegeven. |
Oorspronkelijke plantengroei |
De natuurlijke plantengroei die ergens voorkomt. |
Vegetatie |
Plantengroei |
Cultuurgrond |
Grond die gebruikt wordt voor akkerbouw/veeteelt. |
Cultuurlandschap |
Ingericht landschap. |
REACTIES
1 seconde geleden