basisboek nummers : 111/112 - 121/126 - 129/131 - 133 - 134 - 185 - 187

Beoordeling 4.8
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 3e klas havo | 326 woorden
  • 15 augustus 2011
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 4.8
21 keer beoordeeld

Bestaansmiddelen – middelen waarmee de levensbehoeften geproduceerd worden.
Primaire sector – rechtstreeks uit de natuur
Secundaire sector – de industrie, die verwerkt de primaire producten
Tertiaire sector – de diensten sector

Productie middelen – arbeid kapitaal en natuur.
Arbeid: mensen die voor een productie nodig zijn
Kapitaal: gebouwen machines hulpmiddelen en voertuigen

Natuur: grond bossen delfstoffen en water

Grondstoffen: stoffen waarmee een fabriek de productie begint.
1e – ruwe grondstoffen: onbewerkte stoffen
2e – halffabrikaten: zijn al bewerkt, nodig voor grotere producten (auto’s – accu’s)

Arbeidsintensief: grootste productie middel is arbeid
Kapitaalintensief: dure installaties, dure gebouwen ect.
Automatisering: mensen vervangen door computers
Lagelonenlanden: arbeidsintensieve bedrijven gaan daar heen.

Lichte industrie: gebruik van halffabricaten of onderdelen eindproductie gaat naar de markt
Zware industrie: produceert halffabricaten, d.m.v. grondstoffen.
Industriële inertie: industrieën verplaatsen zich niet snel
Vluchtsector – diensten sector in arme landen, slecht betaalde diensten.

Grondstofgebonden: bedrijven vestigen zich vlakbij de benodigde grondstoffen
Marktgebonden: bedrijven die met halffabricaten werkt
Consumentenmarkt: mensen of bedrijven die het product van je bedrijf willen kopen
Arbeidsmarkt: in stedelijke gebieden kunnen bedrijven beter opgeleiden werknemers vinden (vraag en aanbod van arbeid komen bij elkaar)
Infrastructuur: alle voorzieningen die nodig zijn om personen, goederen of informatie te vervoeren.
Sociale infrastructuur: de diensten die een bedrijf nodig heeft om goed te produceren
Mobiliteit: verplaatsing van mensen en goederen met behulp van een vervoersmiddel
Massagoederen: of bulk, worden los in het ruim of laatbak gestort, ze zijn niet verpakt.
Stukgoederen: los verpakte goederen meestal vervoerd in containers
Toerist: is voor plezier op reis, langer als 3 dagen weg? = op Vakantie

Vakantieparticipatie: percentage dat de bevolking op vakantie gaat
Massatoerisme: veel toeristen op 1 plek
Hoogseizoen: juli/augustus
Verblijfaccommodatie: onderdag (hotels appartementen of bungalows)
Globalisering/mondialisering: het steeds doorgaande proces van internationale uitwisseling van geld goederen en ideeën.
Handelsbalans: inkomende en uitgaande geld tegen elkaar afwegen op een balans. Waardeverhouding tussen de totale invoer van een land en de uitvoer.
Betalingsbalans: waardeverhouding tussen al het geld dat binnenkomt, en het land uit gaat
Actieve balans: er komt meer geld binnen dan dat eruit gaat
Passieve palans: er gaat meer geld uit als erin.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.