Arm en Rijk H1 paragraaf 1 tot en met 8

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • vmbo/havo | 827 woorden
  • 29 december 2017
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
9 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Arm en Rijk

aantal consumptiegoederen per 1000 inwoners – De hoeveelheid spullen die mensen in een land ter beschikking hebben.

armoedegrens – Als mensen minder dan $ 1,25 per dag te besteden hebben, zitten ze onder de (absolute) armoedegrens.

alfabetiseringsgraad – Het percentage mensen (ouder dan 15 jaar) dat kan lezen en schrijven.

bbp per persoon – Het bruto binnenlands product per inwoner (bbp/pp) is alles wat in een jaar in een land verdiend wordt, gedeeld door het aantal inwoners. Soms wordt het bnp/pp gebruikt.

bebouwingsdichtheid – Oppervlakte bebouwd gebied per km2.

bnp per persoon – Het bruto nationaal inkomen per inwoner (bnp/pp) is alles wat in een jaar in een land verdiend wordt, gedeeld door het aantal inwoners. Soms wordt hiervoor ook het bbp/pp gebruikt.

brp per persoon – Het bruto regionaal product is alles wat in een jaar in een regio verdiend wordt, gedeeld door het aantal inwoners van die regio.

beroepsbevolking – Dat deel van de bevolking dat betaald werk verricht.

bevolkingsdichtheid – Het gemiddeld aantal inwoners per km2.

congestie – Het verstopt raken van de infrastructuur in een gebied (bijvoorbeeld door files of gebrek aan parkeerruimte).

gentrification – Herwaardering van een oude buurt. Er komen in een buurt steeds meer rijken te wonen waardoor de kwaliteit van de buurt toeneemt. Voor arme mensen kan de buurt dan te duur worden.

gezinsverdunning – Het kleiner worden van de huishoudens.

huurwoning – Een woning die geen eigendom is van de bewoner. De bewoner betaalt een vergoeding aan de eigenaar (huur) om er te mogen wonen.

inkomen – Hoeveel geld men gemiddeld in een buurt verdient.

kaalslag – Het slopen van gebouwen (of bomen) en het onmiddellijk daarna egaliseren van de vrijgekomen grond.

koopwoning – Een woning die eigendom is van de bewoner.

landelijk gebied – Gebied met een lage bebouwingsdichtheid en veel open ruimte.

leeftijdsopbouw – De verhouding tussen de verschillende leeftijdsgroepen in een bevolking (percentage kinderen, percentage volwassenen, percentage bejaarden).

levensverwachting – Getal dat aangeeft hoe oud mensen gemiddeld worden / nog te leven hebben.

luchtkwaliteit – De mate waarin de lucht gezond is voor mensen.

nieuwbouw – Gebouwen optrekken die er eerst nog niet stonden.

ontgroening – Afname van het aantal jonge mensen in de bevolking.

openbare ruimte – De gemeenschappelijke (publieke) ruimte in een wijk zoals speelterreinen, plantsoenen, pleinen, enzovoort.

opleidingsniveau – De scholing die je gevolgd hebt.

particuliere ruimte – Een plek die je niet hoeft te delen met anderen. Het tegenovergestelde van openbare of publieke ruimte.

privéruimte – Zie particuliere ruimte.

publieke ruimte – Zie openbare ruimte.

renovatie – Het opknappen van huizen in oude wijken door het aanbrengen van centrale verwarming, kunststof kozijnen, betere douches en keukens.

restauratie – Renovatie van oude waardevolle bouwwerken (vaak monumenten). De buitenkant wordt hersteld in de oorspronkelijke staat, de binnenkant wordt modern.

ruimte – De plekken die nog niet bebouwd zijn, plekken waar je nog vrij kunt bewegen.

sanering – Vorm van stadsvernieuwing waarbij huizen of een fabriek worden afgebroken en er iets nieuws, meestal huizen, voor in de plaats komt.

stedelijk gebied – Een groot gebied van steden en omringende dorpen.

vergrijzing – Er komen steeds meer oudere mensen waardoor de gemiddelde leeftijd stijgt.

verpaupering – Het verslechteren van de woonsituatie in de oude woonwijken. Steeds meer huizen verkrotten, er wordt niets meer aan herstel gedaan. Mensen met een wat hoger inkomen trekken weg.

VN-welzijnsindex – Een maat om het welzijn in een land te meten. Je kijkt dan naar de combinatie van levensverwachting, alfabetisering en bnp/pp .

waterkwaliteit – De mate waarin water gezond is voor mensen.

welvaart – De rijkdom van een land gemeten op basis van geld (bnp/hoofd).

welvaartsziekten – Ziekten die mede ontstaan door te veel en te vet te eten, alcohol, roken en te weinig bewegen.

welzijn – De rijkdom van een land gemeten op basis van levensomstandigheden.

werkloosheid – De werkloosheid is het aantal of het percentage mensen dat wil werken maar geen baan kan vinden.

werkgelegenheid – Het aantal banen dat beschikbaar is.

woningbezetting – Het gemiddeld aantal mensen per woning.

woningsoort – De ouderdom van een woning. Het bouwjaar kan zijn vooroorlogs, jaren tachtig, enzovoort.

woningtype – Het voornaamste kenmerk van een huis: is het een tussenwoning, een vrijstaand huis, een tweekapper, een appartement, enzovoort?

woonomgeving – De optelsom van de kenmerken van het gebied waarin je woont.

WOZ-waarde – De waarde van een woning volgens de belastingdienst.

zuigelingensterftecijfers – Het aantal kinderen dat per 1000 geboorten in het eerste levensjaar overlijdt.

arbeidsmarkt – De markt waarop bedrijven die personeel zoeken mensen tegenkomen die werk zoeken. De kennis van een werknemer bepaalt vaak de hoogte van zijn loon.

duurzame ontwikkeling – Zo met de aarde omgaan dat toekomstige generaties op een schone aarde kunnen leven die niet aangetast of uitgeput is.

emissieplafonds – Dit zijn de maximale hoeveelheden schadelijke stoffen die vrij mogen komen.

gezondheidszorg – Alle instellingen samen die kennis toepassen om de lichamelijke en geestelijke gezondheid van mensen te verhogen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.